Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200703389/2
Publicatie datum: dinsdag 31 juli 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Bolsward
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bouwzaken
---
200703389/2.
Datum uitspraak: 31 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende
het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Bolswards Historie", gevestigd te Bolsward,
verzoekster,
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 07/585 en 7/80 van de
voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 28 maart 2007 in
het geding tussen:
verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van Bolsward.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Bolsward (hierna: het college) aan de Friese Greiden
Groep bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het oprichten van
een woongebouw op het perceel Looiersbuurt 2 tot en met 50 te
Bolsward.
Bij besluit van 14 februari 2006 heeft het college het daartegen door
onder meer verzoekster (hierna: SBH) gemaakte bezwaar ongegrond
verklaard.
Bij uitspraak van 21 juni 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de
voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de
voorzieningenrechter) het daartegen door SBH ingestelde beroep gegrond
verklaard, het besluit van 14 februari 2006 vernietigd en het verzoek
om voorlopige voorziening afgewezen. Tegen deze uitspraak is geen
hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 1 december 2006 heeft het college naar aanleiding van
het door onder meer SBH gemaakte bezwaar de bouwvergunning en
vrijstelling niet herroepen, doch in stand gelaten.
Bij uitspraak van 28 maart 2007, verzonden op 3 april 2007, heeft de
voorzieningenrechter het daartegen ingestelde beroep ongegrond
verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft SBH bij brief van 14 mei 2007, bij de Raad
van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De
gronden zijn aangevuld bij brief van 12 juni 2007.
Bij brief van 15 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni
2007, heeft SBH de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te
treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2007,
waar SBH, vertegenwoordigd door mr. I.J. Woltman, advocaat te
Bolsward, en R. Hofstra, en het college, vertegenwoordigd door mr.
H.E. de Hoo, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De voorzieningenrechter heeft bij voormelde uitspraak van 21 juni
2006 overwogen dat ten tijde van het nemen van het besluit van 14
februari 2006 niet was voldaan aan de in artikel 19 WRO gestelde
voorwaarden om tot vrijstelling over te kunnen gaan, omdat een geldig
voorbereidingsbesluit ontbrak. In die uitspraak heeft de
voorzieningenrechter voorts overwogen dat het project is voorzien van
een voldoende ruimtelijke onderbouwing en het college in redelijkheid
vrijstelling heeft kunnen verlenen van het geldende bestemmingsplan.
In voormelde uitspraak van 28 maart 2007 heeft de voorzieningenrechter
overwogen dat in de uitspraak van 21 juni 2006 de beroepsgronden
gericht tegen de ruimtelijke onderbouwing uitdrukkelijk en zonder
voorbehoud zijn verworpen. In verband daarmee heeft de
voorzieningenrechter overwogen dat hij van het gegeven oordeel over de
ruimtelijke onderbouwing dient uit te gaan en daarmee gegeven is dat
de ruimtelijke onderbouwing toereikend is.
2.3. SBH betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft
overwogen dat in de uitspraak van 21 juni 2006 de beroepsgronden
gericht tegen de ruimtelijke onderbouwing uitdrukkelijk en zonder
voorbehoud zijn verworpen. Volgens SBH zijn deze gronden door de
voorzieningenrechter in het kader van het verzoek om voorlopige
voorziening behandeld en maken deze geen deel uit van de overwegingen
in de hoofdzaak.
2.3.1. De bodemprocedure leent zich beter dan deze procedure voor de
beantwoording van de vraag of de voorzieningenrechter terecht heeft
overwogen dat in de uitspraak van 21 juni 2006 uitdrukkelijk en zonder
voorbehoud een oordeel over de ruimtelijke onderbouwing is gegeven,
maar vooralsnog bestaat onvoldoende grond om op voorhand aan te nemen
dat dit oordeel onjuist is en dat de aangevallen uitspraak niet in
stand zal kunnen blijven, nu de betreffende overwegingen over de
beroepsgronden ten aanzien van de ruimtelijke onderbouwing deel
uitmaken van de met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna: de Awb) gegeven uitspraak.
2.3.2. Ook in het geval dat moet worden geoordeeld dat de overwegingen
van de voorzieningenrechter in de uitspraak van 21 juni 2006 inzake de
ruimtelijke onderbouwing slechts in het kader van de voorlopige
voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb zijn gegeven en
deze overwegingen moeten worden afgesplitst van de uitspraak in het
kader van artikel 8:86 van de Awb, bestaat geen aanleiding voor
toewijzing van het verzoek. Voorshands zijn er onvoldoende
aanknopingspunten voor het oordeel dat het college geen vrijstelling
en bouwvergunning mocht verlenen. Daartoe wordt het volgende
overwogen.
2.4. Het project voorziet in het oprichten van 22 appartementen dan
wel wooneenheden en drie woon- dan wel eetkamers bestemd voor de
huisvesting van verstandelijk en lichamelijk gehandicapte mensen. Het
gebouw zal worden voorzien van een gelede massa in de opbouw en één
tot drie bouwlagen bevatten, 9,25 meter hoog zijn, met een maximum van
9,75 meter ter hoogte van de liftschacht.
2.5. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het
bestemmingsplan "Martinikerk e.o." ter plaatse geldende bestemmingen
"bijzondere doeleinden" met de aanduiding "OB" en
"groenvoorzieningen". Om medewerking aan het bouwplan te kunnen
verlenen heeft de raad van de gemeente Bolsward toepassing gegeven aan
artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De
bevoegdheid om na ontvangst van de verklaring van geen bezwaar van
gedeputeerde staten vrijstelling te verlenen heeft de raad
overgedragen aan het college.
2.6. Als ruimtelijke onderbouwing dient de notitie "Ruimtelijke
onderbouwing Looiersbuurt 1a".
2.7. Naar voorlopig oordeel leidt hetgeen SBH heeft aangevoerd niet
tot de conclusie dat de ruimtelijke onderbouwing niet deugdelijk is
gemotiveerd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in de ruimtelijke
onderbouwing overwegingen zijn opgenomen inzake de stedenbouwkundige
inpassing van het te realiseren gebouw in de omgeving, met name ten
opzichte van het "Hoog Bolwerk" en de Looiersbuurt, en is gemotiveerd
hoe dit gebouw wat betreft hoogte en massa past in de omgeving.
Voorts wordt overwogen dat het te realiseren gebouw grotendeels is
voorzien op de bestemming "bijzondere doeleinden" met de
aanduiding"OB" op grond waarvan met een binnenplanse vrijstelling
bebouwing mogelijk is met een goothoogte van maximaal 5,85 meter en
een dakhelling van minimaal 45 graden. Weliswaar wijkt de hoogte van
het te realiseren gebouw af van hetgeen op grond van het
bestemmingsplan maximaal is toegestaan, maar deze afwijking is naar
voorlopig oordeel niet zodanig groot dat het college om die reden geen
vrijstelling had kunnen verlenen.
Voor zover SBH aanvoert dat de bouwvergunning had moeten worden
geweigerd omdat het te realiseren gebouw in en boven het rijksmonument
het "Hoog Bolwerk" zal worden opgericht en daarvoor geen vergunning
krachtens de Monumentenwet 1988 is verleend, wordt overwogen dat het
te realiseren gebouw, zoals uit de gewijzigde bouwtekening van 7 juni
2006 blijkt, niet in het rijksmonument zal worden gerealiseerd, zodat
naar voorlopig oordeel om die reden geen monumentenvergunning is
vereist. Daarbij komt dat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg bij
brief van 5 augustus 2005 positief heeft geadviseerd omtrent het
bouwplan zodat op voorhand niet valt aan te nemen dat, mocht een
monumentenvergunning zijn vereist, een vergunning niet kan worden
verleend.
2.8. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het
treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2007
414.