MEMO/07/313
Brussel, 26^ juli 2007
Antitrust: Commissie leidt formele procedure in tegen Electrabel en EDF
wegens verdenking van afsluiting van de Belgische en de Franse
elektriciteitsmarkt
De Europese Commissie heeft besloten twee formele antitrustprocedures in te
leiden, één tegen Electrabel, dat het gevestigde elektriciteitsbedrijf in
België is en deel uitmaakt van de Franse SUEZ-groep, en één tegen EDF, de
gevestigde elektriciteitsleverancier in Frankrijk, wegens mogelijke
inbreuken op de bepalingen van het EG-Verdrag inzake misbruik van een
machtspositie op de markt (artikel 82). Volgens de Commissie hebben
Electrabel en EDF in hun leveringscontracten met industriële verbruikers
mogelijkerwijs exclusieve-afnameverplichtingen met een lange termijn
opgenomen, waardoor het voor elektriciteitsbedrijven die op de markt in
België en in Frankrijk nieuwkomers zijn moeilijk is deze verbruikers als
klanten te winnen. Daardoor zou de ontwikkeling van een concurrerender
elektriciteitsmarkt in deze lidstaten vertraging kunnen ondervinden. Een
dergelijke vertraging zou voor alle afnemers van elektriciteit in deze
landen, zowel ondernemingen als particulieren, hogere prijzen en een
slechtere kwaliteit van de dienstverlening tot gevolg kunnen hebben.
De inleiding van deze procedure betekent niet dat de Commissie
overtuigend bewijs van een inbreuk heeft, maar alleen dat zij een
diepgaand onderzoek naar deze kwestie zal verrichten en dat zij
daaraan prioriteit zal geven.
Er geldt geen strikte termijn voor dit soort onderzoeken naar
concurrentieverstorend gedrag. De duur van zo'n onderzoek is van
verschillende factoren afhankelijk, met name de complexiteit van het
geval, de mate waarin de betrokken ondernemingen hun medewerking aan
de Commissie verlenen en de uitoefening van het recht op verdediging.
Waarom gaat het in het besluit van de Commissie tot inleiding van de
procedure?
De procedures tegen Electrabel en EDF maken geen deel uit van het
sectorale onderzoek in de energiesector, waarover het eindverslag op
10 januari 2007 werd ingediend (zie IP/07/26 en MEMO/07/15). In het
sectorale onderzoek in de energiesector kon de Commissie een diepgaand
inzicht verwerven in het functioneren - en in sommige opzichten het
niet-functioneren - van de energiesector, die van fundamenteel belang
is voor het concurrentievermogen van de Europese economie in haar
geheel. Uitgaande van deze kennis kon de Commissie vaststellen in
welke gevallen deze onderzoeken van de Commissie op basis van de
concurrentieregels adequaat en doeltreffend zouden kunnen blijken te
zijn.
Eén van de conclusies van het sectoronderzoek was dat nieuwkomers op
sommige elektriciteitsmarkten maar moeilijk voet aan de grond krijgen,
omdat veel verbruikers hun stroom op basis van een langlopend
exclusiviteitcontract afnemen van de gevestigde leverancier (zie met
name blz. 287 tot en met 298 van het verslag over het sectorale
onderzoek in de energiesector op het volgende adres:
http://ec.europa.eu/comm/competition/sectors/energy/inquiry/full_repor
t_part3.pdf).
De beweerde inbreuken die nu diepgaand zullen worden onderzocht hebben
betrekking op de contracten die Electrabel en EDF op hun respectieve
nationale markten, België en Frankrijk, met industriële afnemers
hebben gesloten. De verdenking bestaat dat deze contracten verhinderen
dat klanten naar een andere leverancier overstappen, hetgeen de
markten in kwestie in aanzienlijke mate afsluit, gelet met name op het
exclusieve karakter en de duur van deze contracten en het deel van de
markt waarop de contracten betrekking hebben. Deze praktijken kunnen
inbreuken vormen op de bepalingen van het EG-Verdrag inzake misbruik
van een machtspositie op de markt (artikel 82).
Naar verwachting zal het wegnemen van hinderpalen voor de concurrentie
het leveranciers gemakkelijker maken de Belgische en de Franse
elektriciteitsmarkt te betreden en hun activiteiten er uit te breiden;
dit zou tot meer concurrentie leiden in markten die nog steeds in
sterke mate geconcentreerd zijn. Het onderzoek zal vooral op de
markten voor grote industriële elektriciteitsafnemers gericht zijn.
Daarbij zal rekening worden gehouden met de argumenten die in een
concurrentiezaak betreffende Distrigaz en de gasmarkt in België naar
voren werden gebracht (zie MEMO/06/197). De Commissie hoopt deze zaak
binnenkort te kunnen afsluiten.
Wat is de rechtsgrondslag van deze beschikking?
De rechtsgrondslag voor deze fase van de procedure is artikel 11, lid
6, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad en artikel 2, lid 1,
van Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie.
Artikel 11, lid 6, van Verordening nr. 1/2003 bepaalt dat de inleiding
van een procedure de mededingingsautoriteiten van de lidstaten hun
bevoegdheid tot toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag
ontneemt. Bovendien wordt in artikel 16, lid 1, van dezelfde
verordening bepaald dat nationale rechterlijke instanties moeten
vermijden beslissingen te nemen die in strijd zouden zijn met een
beschikking die de Commissie overweegt te geven in een door haar
gestarte procedure.
In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 773/2004 wordt bepaald dat de
Commissie op elk tijdstip kan besluiten de procedure in te leiden met
het oog op de vaststelling van een beschikking op grond van de
artikelen 7 tot en met 10 van Verordening nr. 1/2003; dit besluit
dient echter te worden genomen vóór de toezending van een mededeling
van punten van bezwaar of vóór de bekendmaking van een voorlopige
beoordeling in een beslechtingsprocedure. In dit geval heeft de
Commissie besloten tot inleiding van de procedure alvorens deze
verdere stappen te ondernemen.
De Commissie kan de inleiding van de procedure op iedere gepaste wijze
bekendmaken. Alvorens dit te doen stelt zij de betrokken partijen
hiervan in kennis. De mededingingsautoriteiten van de betrokken
lidstaten zijn eveneens op de hoogte gebracht.
De rechten van de ondernemingen op verdediging zullen ten volle worden
geëerbiedigd.
European Union