Raad van State


Uitspraak

Zaaknummer: 200703755/2
Publicatie datum: maandag 23 juli 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Maarssen Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bouwzaken
---

200703755/2.
Datum uitspraak: 23 juli 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Rova Beheer B.V.", en anderen, gevestigd dan wel wonend te Maarssen, verzoekers,

tegen de uitspraak in zaak nos. SBR 07/669 en 07/640 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 24 april 2007 in het geding tussen:

verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Maarssen.


1. Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maarssen (hierna: het college) aan vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bouwmarkt op het perceel te .

Bij besluit van 23 januari 2007 heeft het college het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 april 2007, verzonden op 25 april 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door verzoekers daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 29 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 juli 2007. Bij brief van 14 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni
2007, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij brief van 4 juli 2007 heeft het college een nader stuk ingediend.

Bij brief van 9 juli 2007 heeft vergunninghouder een reactie ingediend.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. P.H. Revermann en van Rova Beheer B.V., en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Goris, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord vergunninghouder en Praxis Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Nijenhuis, advocaat te Utrecht.


2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. De Voorzitter stelt voorop dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard.

2.3. Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd, geeft op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en bouwvergunning niet mochten worden verleend. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat de voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel terecht heeft geoordeeld dat, nu het bouwplan voldoet aan de door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in Grond-, Water- en Wegenbouw en Verkeerstechniek vastgestelde norm van 2,2 parkeerplaatsen per 100 m2 en de in het bouwplan voorziene parkeerplaatsen in overeenstemming zijn met de in artikel 2.5.30 van de Bouwverordening 2006 van de gemeente Maarssen bepaalde afmetingen, het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. De Voorzitter ziet op voorhand gelet op de door partijen daaromtrent aangeleverde gegevens verder geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan, vanwege de verkeersaantrekkende werking, een dermate negatief effect heeft op de verkeerssituatie ter plaatse, dat geen vrijstelling had kunnen worden verleend. Voorts heeft de voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel terecht geoordeeld dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan qua omvang binnen de omgeving past.

De vraag of het college zich onder verwijzing naar het rapport van Goudappel Coffeng van 5 december 2006 op het standpunt mocht stellen dat realisatie van het bouwplan niet leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau, leent zich minder goed voor beantwoording in deze procedure. In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd, ziet de Voorzitter evenwel op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het standpunt van het college onjuist moet worden geacht.

2.4. Gelet hierop, en na afweging van de betrokken belangen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Van Roessel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2007

457.