Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200703607/1
Publicatie datum: maandag 23 juli 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Natuurbeschermingswet
---
200703607/1.
Datum uitspraak: 23 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, gevestigd te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2007 heeft verweerder krachtens artikel 4:5,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht besloten de aanvraag van
verzoekster om een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de
Natuurbeschermingswet 1998 voor het houden van een
vleesvarkenshouderij aan de te niet te behandelen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 24 mei 2007, bij de Raad van State per faxbericht
ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht
een voorlopige voorziening te treffen.
De Stichting Leefbaarheid De Heen is als partij tot het geding
toegelaten.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2007,
waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vermeulen, advocaat
te Middelharnis, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. ir. H.C.A.M.
Vermeulen, mr. C.J. van Eijk en M.L. de Koning, ambtenaren van de
provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord Stichting Leefbaarheid De Heen,
vertegenwoordigd door van de stichting.
2. Overwegingen
2.1. Verzoekster heeft op 6 oktober 2006 een aanvraag om een
vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet
1998 ingediend voor het houden van een vleesvarkenshouderij aan de
te . Verweerder heeft verzoekster bij brief van 3
december 2006 meegedeeld dat deze aanvraag niet op alle punten
voldoet, en verzoekster in de gelegenheid gesteld om de aanvraag
binnen acht weken aan te vullen. Bij brief van 26 januari 2007 heeft
verweerder op verzoek van verzoekster de termijn voor aanvulling
verlengd tot en met 16 februari 2007. Verzoekster heeft binnen deze
termijn haar aanvraag aangevuld.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geoordeeld dat de door
verzoekster verstrekte gegevens en bescheiden, ook na de aanvulling,
onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Om deze reden
heeft verweerder krachtens artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht besloten de aanvraag niet te behandelen.
2.3. Verzoekster meent dat, kort weergegeven, de aanvraag voldoende
informatie bevat en dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen
besluiten deze niet te behandelen. Verzoekster vraagt om het bestreden
besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
2.4. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de
Algemene wet bestuursrecht kan het bestuursorgaan besluiten de
aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en
bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of
voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de
gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde
termijn de aanvraag aan te vullen.
In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat een besluit om de
aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager wordt bekendgemaakt
binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor
gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
2.4.1. Uit de stukken blijkt dat verzoekster de gevraagde aanvulling
bij brief van 14 februari 2007, bij verweerder ingekomen op 16
februari 2007, heeft gegeven. Het besluit tot het buiten behandeling
laten van de aanvraag is gedateerd op 19 maart 2007 en per faxbericht
op 20 maart 2007 verzonden. Naar het oordeel van de Voorzitter is dit
besluit derhalve bekendgemaakt buiten de in artikel 4:5, vierde lid,
van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn van vier weken. In
dat geval zou verweerder niet meer voor het buiten behandeling laten
van de aanvraag mogen opteren.
De Voorzitter verwacht derhalve dat bij de beslissing op bezwaar het
bestreden besluit niet zal worden gehandhaafd.
De Voorzitter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of onder deze
omstandigheden een ordemaatregel dient te worden getroffen. Verweerder
heeft ter zitting verklaard dat hij binnen zes weken na de hoorzitting
van 19 juli 2007 in de bezwaarprocedure een besluit op het bezwaar zal
nemen.
Hiervan uitgaande kan een ordemaatregel die gericht is op het
bespoedigen van de besluitvorming niet bijdragen tot een sneller
besluit, gelet op de termijn die redelijkerwijs moet worden gegund
voor het nemen van het besluit. Gelet hierop bestaat geen onverwijlde
spoed die, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige
voorziening wordt getroffen in afwachting van het nemen van het
besluit op bezwaar. Op grond hiervan komt het verzoek niet voor
inwilliging in aanmerking.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Nienhuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2007
466.