Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200702808/1 en 200702808/2
Publicatie datum: maandag 23 juli 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant
Proceduresoort: Voorlopige voorziening / hoofdzaak
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Noord-Brabant
---
200702808/1 en 200702808/2.
Datum uitspraak: 23 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met
toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding
tussen:
, wonend te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Zundert het
bestemmingsplan "Correctieve herziening Oekelsbos" vastgesteld.
Bij besluit van 13 februari 2007, no. 1208404 heeft verweerder beslist
over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 april 2007, bij de
Raad van State ingekomen op 23 april 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 19 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 23
april 2007, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2007,
waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr.
A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Zundert,
vertegenwoordigd door A.M.C. Coppens-Timmermans, ambtenaar van de
gemeente, en .
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak
te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen
aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel
om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Appellant is eigenaar van het thans nog onbebouwde perceel in
het Oekelsbos te Rijsbergen. Volgens hem heeft verweerder het plan ten
onrechte goedgekeurd. Appellant voert aan dat de bouw van de
vierenvijftigste en laatste woning in het Oekelsbos op zijn perceel
mogelijk had moeten worden gemaakt.
2.3. Verweerder heeft in de bedenkingen van appellant geen aanleiding
gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten
en heeft het goedgekeurd.
2.4. De Voorzitter overweegt dat de gemeenteraad met de vaststelling
van het plan heeft beoogd uitvoering te geven aan het besluit van
verweerder van 5 juni 2005 waarbij gedeeltelijk goedkeuring is
onthouden het bestemmingsplan Oekelsbos. Deze onthouding van
goedkeuring heeft onder meer betrekking op dertien plandelen waaraan
een recreatieve woonbestemming was toegekend. Volgens verweerder
diende de gemeenteraad nader onderzoek te verrichten naar de mogelijke
toekenning van een bestemming als burgerwoning aan deze plandelen.
2.5. Hoewel de onthouding van goedkeuring van 5 juni 2005 niet daartoe
noopte, heeft de gemeenteraad aanleiding gezien de bestemming
"Woonbos, burgerwoningen" toe te kennen aan alle dertien hiervoor
genoemde percelen. Verder heeft de gemeenteraad bepaald dat artikel 3
van het bestemmingsplan "Oekelsbos" zodanig wordt gewijzigd dat wonen
in het Oekelsbos wordt toegestaan in de vorm van maximaal 54
burgerwoningen volgens de bij het plan behorende huisnummerkaart. Voor
zover hier van belang is aan het thans nog onbebouwde perceel 40 van
het Oekelsbos de bestemming "Woonbos, burgerwoningen" toegekend en
staat dit perceel op de bij het plan behorende huisnummerkaart.
2.6. Naar het oordeel van de Voorzitter komt aan het voorheen
bestaande onderscheid tussen percelen met een burgerwoonbestemming en
percelen met een recreatieve woonbestemming geen betekenis meer toe
vanwege het feit dat de gemeenteraad aan alle dertien betrokken
percelen de bestemming "Woonbos, burgerwoningen" heeft toegekend.
Terecht wordt in het raadsvoorstel gesproken van een blanco situatie
die als uitgangspunt voor de besluitvorming moet dienen. Hieruit
vloeit voort dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan had
moeten afwegen aan welk perceel de laatste bouwmogelijkheid binnen het
Oekelsbos diende te worden toegekend, zonder bij die afweging gewicht
toe te kennen aan voorgeschiedenis van het gebruik van de betrokken
percelen en de vraag voor welk perceel het eerste een bouwaanvraag is
ingediend. De Voorzitter betrekt hierbij dat het niet aangaat in deze
fase van de besluitvorming omtrent de bestemmingsregeling voor het
Oekelsbos als het ware met terugwerkende kracht alsnog het criterium
'wie het eerst komt, wie het eerst maalt' toe te passen.
Uit het aan de vaststelling van het plan ten grondslag liggende
voorstel van het college van burgemeester en wethouders blijkt evenwel
dat de gemeenteraad niettemin gewicht heeft toegekend aan het moment
waarop aanvragen om bouwvergunning zijn ingediend. Verder acht de
Voorzitter de in het raadsvoorstel verwoorde argumenten op grond
waarvan de gemeenteraad de laatste bouwmogelijkheid aan perceel 40
heeft toegekend, te weinig onderscheidend om te kunnen spreken van een
belangenafweging die niet in strijd is met een goede ruimtelijke
ordening.
Het voorgaande in aanmerking genomen, is de Voorzitter van oordeel dat
de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan een ondeugdelijke
belangenafweging ten grondslag heeft gelegd wat betreft de toekenning
van de laatste bouwmogelijkheid binnen het Oekelsbos.
2.7. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in
redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in
strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat
verweerder, door de bij het plan behorende huisnummerkaart goed te
keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de
Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de
Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden
besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft de
vaststelling van de huisnummerkaart.
Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is,
zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het
plan voor zover het betreft de vaststelling van de huisnummerkaart.
2.8. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek om het treffen van een
voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.9. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te
worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van
Noord-Brabant van 13 februari 2007, kenmerk 1208404, voor zover het
betreft de vaststelling van de huisnummerkaart;
III. onthoudt goedkeuring aan de bij het plan behorende
huisnummerkaart;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde
besluit;
V. wijst het verzoek af;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant
tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het
beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van 38,99 (zegge:
achtendertig euro en negenennegentig cent), geheel toe te rekenen aan
door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door
de provincie Noord-Brabant aan appellant onder vermelding van het
zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellant de door hem
betaalde griffierechten ten bedrage van 286,00 (zegge:
tweehonderdzesentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en
het verzoek vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. H.A. Bultema, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Bultema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2007
400.