Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200702782/2
Publicatie datum: maandag 23 juli 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Utrecht
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Utrecht
---
200702782/2.
Datum uitspraak: 23 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen onder meer:
1. de stichting "Stichting tegen bedrijventerrein MOB/Larenstein",
gevestigd te Bilthoven,
2. , gevestigd te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2006 heeft de gemeenteraad van De Bilt het
bestemmingsplan "Bedrijvenpark Larenstein, herziening ex artikel 30
WRO" vastgesteld.
Bij besluit van 27 februari 2007, no. 2007REG000240i, heeft verweerder
beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekster sub 1 bij ongedateerde
brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2007, en verzoekers
sub 2 bij faxbericht van 24 april 2007, bij de Raad van State
ingekomen op 24 april 2007, beroep ingesteld.
Bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april
2007, heeft verzoekster sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen. Bij faxbericht van 24 april 2007, bij de Raad
van State ingekomen op 24 april 2007, hebben verzoekers sub 2 de
Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2007,
waar verzoekster sub 1, vertegenwoordigd door van
verzoekster sub 1, en verzoekers sub 2, vertegenwoordigd door mr. J.A.
Dupree, advocaat te Hilversum, en verweerder, vertegenwoordigd door
N.M. van Hattem, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van De Bilt,
vertegenwoordigd door mr. J. Oosterkamp, adviseur van bureau
BügelHajema Adviseurs, ing. D. van de Belt, medewerker van de
Milieudienst Zuidoost-Utrecht, alsmede drs. M. van Ammers en A. van
Breda, ambtenaren van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de
ontwikkeling van het bedrijvenpark Larenstein ten westen van de kern
Bilthoven.
2.3. Verzoekers voeren aan dat verweerder het plan ten onrechte heeft
goedgekeurd.
Verzoekster sub 1 betoogt dat het plan niet economisch uitvoerbaar is.
Volgens haar zijn er onvoldoende gegadigden voor de uit te geven
bedrijfskavels. Verzoekster stelt verder dat verweerder ten onrechte
haar bedenkingen heeft weerlegd door de zienswijze van het college van
burgemeester en wethouders daaromtrent over te nemen.
Verzoekers sub 2 exploiteren een tankstation in Bilthoven. Zij betogen
dat een distributieplanologisch onderzoek had moeten worden uitgevoerd
omdat het plan niet alleen de verplaatsing van een bestaand
tankstation mogelijk maakt maar tevens in een uitbreiding van de
verkoopvloeroppervlakte voorziet. Verder stellen zij dat verweerder
ten onrechte niet is ingegaan op hun bedenking inzake de
luchtkwaliteit die zij hebben onderbouwd aan de hand van een
rapportage van het bureau DHV.
Verzoekers sub 2 betogen ten slotte dat de in het plan voorziene
milieuzonering niet voldoet.
2.4. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede
ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het goedgekeurd. Hij
heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan geen duurzame
ontwrichting van het voorzieningenniveau met zich brengt. Volgens hem
heeft de gemeenteraad kunnen afzien van het doen uitvoeren van een
distributieplanologisch onderzoek. Verder stelt verweerder dat in
voldoende mate onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de
luchtkwaliteit is verricht.
Wat betreft de milieuzonering is volgens verweerder voldaan aan de
minimumafstanden die tussen woningen en een benzineservicestation
moeten worden aangehouden.
Verweerder acht de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende
gewaarborgd.
2.5. Ten aanzien van de stelling van verzoekster sub 1 dat verweerder
in zijn besluit niet kon volstaan met een verwijzing naar de reactie
van het college van burgemeester en wethouders op de door haar
ingebrachte bedenkingen, overweegt de Voorzitter het volgende. Nu
verweerder in zijn besluit heeft aangegeven in te stemmen met de
reactie van het college van burgemeester en wethouders op de door
verzoekster ingebrachte bedenkingen en hij deze reactie in het
bestreden besluit heeft vermeld, dient deze reactie te worden
beschouwd als het standpunt van verweerder met betrekking tot de door
verzoekster bij hem ingebrachte bedenkingen.
Naar het oordeel van de Voorzitter blijkt uit het bestreden besluit
genoegzaam dat verweerder zich - mede naar aanleiding van door
verzoekster ingebrachte bedenkingen - een eigen oordeel heeft gevormd
omtrent hetgeen een belangenafweging in het kader van een goede
ruimtelijke ordening vereist. Derhalve bestaat in zoverre geen
aanleiding voor de verwachting dat in de bodemzaak zal worden
geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd is.
2.5.1. Van de zijde van de gemeenteraad is ter zitting verklaard dat
met een aantal gegadigden voor bedrijfskavels contractbesprekingen
zijn gehouden en dat het college van burgemeester en wethouders
inmiddels een aantal contracten heeft vastgesteld. Daarnaast is er een
reservelijst van kandidaatgegadigden. Volgens de gemeenteraad worden
eerste aanvragen voor bouwvergunningen na de zomer verwacht. Gelet
hierop acht de Voorzitter voorshands voldoende aannemelijk dat het de
economische haalbaarheid van het bedrijventerrein gewaarborgd is.
2.5.2. Zoals door verweerder en de gemeenteraad ter zitting nader is
toegelicht, maakt het plan de vestiging van een tankstation mogelijk
ter vervanging van twee kleinere tankstations in de kern Bilthoven die
zullen worden opgeheven. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat
verzoekers sub 2 hun vrees voor een duurzame ontwrichting van het
voorzieningenniveau in Bilthoven niet hebben onderbouwd, bestaat
voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat aan het bestreden
besluit een distributieplanologisch onderzoek ten grondslag had moeten
worden gelegd. Verweerder heeft in dit verband terecht gesteld dat
omzetdaling en winstderving ten gevolge van de komst van een
concurrent als zodanig niet kunnen worden aangemerkt als een duurzame
ontwrichting van het voorzieningenniveau.
2.5.3. Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit wordt het volgende
overwogen.
Verzoekers sub 2 hebben bij hun bedenkingen een rapportage van het
bureau DHV van 24 oktober 2006 overgelegd. In de rapportage van DHV is
een beoordeling neergelegd van een viertal aan het bestemmingsplan ten
grondslag gelegde milieuonderzoeken.
Bij faxbericht van 10 juli 2007 heeft verweerder aan de Raad van State
een interne notitie van de Milieudienst Zuidoost-Utrecht van 28 juni
2007 toegezonden met het verzoek aan de Voorzitter deze notitie te
betrekken bij de behandeling van het verzoek van verzoekers sub 2. In
deze notitie wordt ingegaan op de door verzoekers sub 2 ingebrachte
rapportage van DHV.
De Voorzitter laat de notitie van de Milieudienst Zuidoost-Utrecht
buiten beschouwing wegens strijd met een goede procesorde. Daartoe
overweegt hij dat verweerder de notitie al een aantal dagen eerder had
kunnen toezenden en een eerdere toezending gelet op het technische
karakter van de notitie gewenst was. Door eerst op 10 juli 2007 deze
notitie aan de Raad van State te zenden is verzoekers de mogelijkheid
ontnomen DHV op de notitie te laten reageren.
In de rapportage van DHV wordt gesteld dat een aantal bij de
milieuonderzoeken gehanteerde uitgangspunten ten aanzien van
verkeersintensiteiten ondeugdelijk zijn en onderling verschillen. De
rapportage van DHV bevat evenwel geen conclusies ten aanzien van de
vraag of kan worden voldaan aan de grenswaarden van het Besluit
luchtkwaliteit 2005. Gelet hierop acht de Voorzitter niet of althans
onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de milieuonderzoeken zodanige
gebreken of leemten in kennis vertonen dat verweerder zich bij het
nemen van het bestreden besluit niet daarop had mogen baseren.
2.5.4. In hetgeen verzoekers sub 2 hebben aangevoerd ziet de
Voorzitter voorshands geen aanleiding de in het plan neergelegde
milieuzonering onduidelijk of onvoldoende te achten.
2.5.5. Gelet op het vorenoverwogene ziet de Voorzitter geen
aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de
bodemprocedure op de in aanmerking genomen aspecten vernietigd zal
worden.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. H.A. Bultema, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Bultema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2007
400.