Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200702700/2
Publicatie datum: vrijdag 20 juli 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Overijssel
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Overijssel
---
200702700/2.
Datum uitspraak: 20 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen onder meer:
, wonend te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2005 heeft de gemeenteraad van Dalfsen, op
voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 april
2005, het bestemmingsplan "De Gerner Marke" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 29 november 2005, kenmerk
RWB/2005/1648, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft het besluit van 29 november 2005 bij uitspraak van
19 juli 2006, no. 200600217/1, vernietigd, voor zover bij dat besluit
goedkeuring was verleend aan het plandeel met de bestemming
"Woondoeleinden" aan , kadastraal bekend gemeente Dalfsen,
sectie , no. (hierna: ).
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 februari 2007, kenmerk
2007/0062994, voor zover nodig, opnieuw beslist over de goedkeuring
van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 8 mei
2007, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2007, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft verzoekster
de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2007,
waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door ing. B. Eekhof, ambtenaar
van de gemeente, en , in persoon en bijgestaan door
mr. M. Hiemstra, advocaat te Zwolle, zijn verschenen. Verzoekster is
met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder is zonder
voorafgaand bericht niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij uitspraak van 19 juli 2006, no. 200600217/1, heeft de
Afdeling het besluit van verweerder van 29 november 2005 vernietigd
voor zover daarbij goedkeuring was verleend aan het plandeel
betreffende het perceel . Daartoe overwoog de Afdeling dat
verweerder nader had moeten onderzoeken of en in welke mate aan
genoemd plandeel niet-planologische argumenten ten grondslag hebben
gelegen en of dit consequenties heeft voor de vraag of het plandeel in
strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.3. Verzoekster voert aan dat verweerder ten onrechte opnieuw
goedkeuring heeft verleend aan het plandeel betreffende . Zij
betoogt onder meer dat verweerder bij zijn besluitvorming de uitspraak
van de Afdeling van 19 juli 2006 niet in acht heeft genomen door
evenbedoeld onderzoek achterwege te laten.
2.4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de toekenning
van de mogelijkheid een woning te bouwen op niet in de
eerste plaats het particuliere belang van dient, maar het
algemene belang van de verwezenlijking van de woonwijk De Gerner
Marke. Volgens verweerder berust de bestemmingsregeling voor de
op een ruimtelijke afweging en is voldaan aan de eisen van
een goede ruimtelijke ordening.
2.5. De Voorzitter heeft gerede twijfel of verweerder aan het thans
bestreden besluit het door de Afdeling bedoelde onderzoek ten
grondslag heeft gelegd. Voorshands lijkt het bestreden besluit enkel
gebaseerd op het argument dat met de toekenning van een bouwtitel aan
de verwezenlijking van de woonwijk De Gerner Marke
dichterbij wordt gebracht. Genoemd argument lijkt gelet op de stukken
enkel op financiële overwegingen te berusten. Financiële overwegingen
als zodanig zijn van niet-planologische aard en kunnen derhalve op
zichzelf niet dienen als motivering van het standpunt van verweerder
dat het plandeel betreffende niet in strijd is met een goede
ruimtelijke ordening.
Verweerder is niet ter zitting verschenen. Verweerder miskent daarmee
zijn positie als procespartij en bemoeilijkt tevens het onderzoek, nu
hij niet bevraagd kan worden over het bestreden besluit op dit punt.
Deze door verweerder veroorzaakte en van hem niet te aanvaarden
bemoeilijking van het onderzoek zou reden kunnen zijn om het onderzoek
voort te zetten en daartoe een tweede zitting te houden. De Voorzitter
ziet daarvan af gelet op het belang van verzoekster bij een spoedige
beslissing op haar verzoek.
Gelet op het vorenoverwogene acht de Voorzitter niet uitgesloten dat
in de bodemzaak geoordeeld zal worden dat het bestreden besluit is
genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet
bestuursrecht.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna
te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het
college van gedeputeerde staten van Overijssel van 13 februari 2007,
kenmerk 2007/0062994;
II. gelast dat de provincie Overijssel aan verzoekster het door haar
voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage
van 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. H.A. Bultema, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Bultema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2007
400.