Universiteit Maastricht

Mededeling Raad van Toezicht inzake arbeidsvoorwaarden voorzitter College van Bestuur

Maastricht 16 juli 2007

Eerder berichtten wij U naar aanleiding van publicaties over de arbeidsvoorwaarden van de voorzitter van het College van Bestuur zoals destijds overeengekomen. Deze publicaties hebben tot kamervragen geleid en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft die vragen inmiddels mede op geleide van informatie van de UM beantwoord. De antwoorden treft U bijgaand integraal aan.

De minister stelt vast dat de arbeidsvoorwaarden van de leden van het College van Bestuur onder de bevoegdheid van de Raad van Toezicht vallen. Hij deelt de opvatting van de Raad van Toezicht dat de Universiteit Maastricht volkomen rechtmatig heeft gehandeld en dat de kosten destijds op de juiste wijze in de jaarrekening zijn verantwoord. De minister is voorts van mening dat de bindingspremie excessief is.

De Raad van toezicht deelt deze laatste opvatting niet. Gelet op de omstandigheden van destijds, rekening houdend met de statuur van de heer Ritzen en gelet op de wijze waarop inmiddels de voorzitter inhoud heeft gegeven aan het voorzitterschap is de Raad van toezicht nog steeds van oordeel dat zij destijds doelmatig en proportioneel heeft gehandeld.

Namens de Raad van Toezicht
van de Universiteit Maastricht,

mr. P.A.F.W. Elverding,
voorzitter.

Noot voor de pers: Jeanine Hermans, woordvoerder College van Bestuur UM, is bereikbaar op tel. 06-46705009

De voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Den Haag Ons kenmerk Uw brief van Uw kenmerk 13 juli 2007 HO/CBV/2007/28724 9 juli 2007 2060720300

Onderwerp
vragen van het Kamerlid
Halbe Zijlstra (VVD)

Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van het Kamerlid Halbe Zijlstra (VVD) van uw Kamer inzake de bindingspremie voor de voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit Maastricht.

In de brief van 3 juli 2007 met kenmerk HO/CBV/2007/27262 heb ik aangekondigd u zo spoedig mogelijk te informeren over de betreffende bindingspremie. Hierbij heb ik voldaan aan deze toezegging.

De vragen werden mij toegezonden bij uw bovenaangehaalde brief met kenmerk 2060720300

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk

6
44
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap OCW 11 Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70-4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 2/3

Antwoorden op de schriftelijke vragen van het Kamerlid Halbe Zijlstra (VVD) van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ingezonden d.d. 06-07-2007 kenmerk 2060720300 )

1. Vraag: Bent u bekend met het artikel "Universiteit Maastricht gaf Ritzen bindingspremie"?

Antwoord: Ja.

2. Vraag: Wat vindt u van het door de Universiteit Maastricht verstrekken van een `bindingspremie'? Hoe beoordeelt u deze vergoeding in het licht van de bezuinigingen die indertijd aan de Universiteit Maastricht moesten worden doorgevoerd?

Antwoord: Naar aanleiding van de berichten in de media heb ik de Raad van Toezicht van de Universiteit van Maastricht (UM) vragen gesteld over de bindingspremie van de heer Ritzen bij zijn aanstelling als voorzitter van het College van Bestuur. De UM heeft mij over deze kwestie als volgt geïnformeerd.

Bij de aanstelling van de heer Ritzen is door de UM 372.000 gestort bij het ABP. Tezelfdertijd is afgesproken dat 100.000 van dit bedrag voor rekening zou komen van de heer Ritzen zelf. De heer Ritzen heeft aan deze betalingsverplichting voldaan. Het bedrag dat per saldo ten laste van de UM komt is daarmee 272.000. Deze kosten zijn/worden in 8 jaarlijkse termijnen verantwoord in de jaarrekening. Bij het niet voltooien van de afgesproken 8 dienstjaren dient de heer Ritzen een evenredig deel aan de UM terug te betalen. De Raad van Toezicht wilde de heer Ritzen graag als voorzitter van het CvB vanwege zijn ruime staat van dienst als bestuurder, in het bijzonder op het terrein van hoger onderwijs. Op basis van de huidige wet-en regelgeving is de Raad van Toezicht verantwoordelijk voor het vaststellen van dergelijke arbeidsvoorwaarden. Daarnaast is, na goedkeuring van de voormalige voorzitter van de Raad van Toezicht, aan de heer Ritzen tijdelijke huisvesting aangeboden. Dit is conform de regeling van de Universiteit Maastricht, die geldt wanneer een verhuisplicht is opgelegd.

De Auditdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft geconstateerd dat deze boekingswijze conform de regels van het baten/lastenstelsel is. De verklaring van de UM heeft mij niet overtuigd waarom de volledige 170.000, die ontvangen is van de Wereldbank, niet door de heer Ritzen is gebruikt om een deel van zijn pensioengat te dichten. De vraag die verder gesteld kan worden is of een dergelijke bindingspremie inclusief de huur voor de woning niet een te groot beslag legt op publieke middelen en ten principale wenselijk is, zeker als de bedragen het karakter van een "transfersom" zouden krijgen. Ik ben van mening dat erg terughoudend moet worden omgegaan met dergelijke vergoedingen. Slechts in zeer bijzondere gevallen zou dit mogelijk moeten zijn en dan nog in zeer beperkte mate.

3. Vraag: Hoe oordeelt u over de verslaglegging van de bindingspremie en met name de spreiding van de premie over een periode van 8 jaar, zonder het expliciet vermelden van het feit dat het om een bindingspremie gaat? Deelt u de mening dat gezien de uitspraken van oud hoogleraar assurantiën Oostenbrug zich de schijn voordoet dat hier sprake is van het bewust wegpoetsen van de premie?

Antwoord: De Universiteit Maastricht heeft besloten het bedrag dat per saldo ten laste van de universiteit komt (zijnde 272.000), in 8 jaarlijkse termijnen vanaf 2003 als kosten van beloning van het College van Bestuur in de jaarrekening te verantwoorden. Deze afspraak volgt de methodiek van het baten-lastenstelsel. Ik ben wel van mening dat de Universiteit Maastricht een toelichting hierop had moeten opnemen in de jaarrekening zodat de bestemming duidelijk was. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 3/3

In het kader van de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (WOPT) zijn instellingen met ingang van verslagjaar 2005 verplicht melding te maken van dergelijke vergoedingen, die in één keer zijn gestort, in zijn geheel in de jaarrekening over het jaar waarin de storting heeft plaatsgevonden (voor zover zij meer verdienen dan het gemiddeld belastbaar jaarloon van een minister). Ik ben van mening dat deze wet de gevraagde transparantie biedt en vind een aanpassing van de richtlijn voor de verslaggeving daarom overbodig. Een situatie zoals met de verwerking van de bindingspremie van de heer Ritzen in de jaarrekening is daardoor niet meer mogelijk.

4 Vraag: Vindt u het verstrekken van een bindingspremie een rechtmatige en doelmatige uitgave van onderwijsgelden?

Antwoord: Het is in juridische zin niet onrechtmatig, maar ik vind dit excessief.

5 Vraag: Indien hier sprake blijkt te zijn van een onrechtmatige uitgave van overheidsgeld, bent u dan bereid het geld terug te vorderen van de Universiteit Maastricht? Zo neen, waarom niet?

Antwoord: In de huidige wet-en regelgeving zijn dergelijke vergoedingen niet gemaximeerd. De Raad van Toezicht is verantwoordelijk voor het vaststellen van deze arbeidsvoorwaarden. Een bindingspremie zoals hier het geval is, is derhalve een rechtmatige uitgave.

6 Vraag: Bent u bekend met het artikel "Topsalarissen en dito ontslagvergoedingen"?

Antwoord: Ja.

7 Vraag: Wat vindt u van de uitspraak van de heer Ritzen (via een voorlichter) dat hij zelf zijn pensioengat heeft gerepareerd, terwijl blijkt dat de Universiteit Maastricht het overgrote deel van de premie betaalt?

Antwoord: Zie antwoord op vraag 2.

8 Vraag: Wat is uw oordeel over het handelen van de Universiteit Maastricht en de heer Ritzen?

Antwoord: Zie antwoord op vraag 2.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl


---- -- logoocw

De voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Den Haag Ons kenmerk Uw brief van Uw kenmerk 13 juli 2007 HO/CBV/2007/28723 06-07-2007 2060720060

Onderwerp

vragen van het Kamerlid
Jasper van Dijk (SP)

Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van het Kamerlid Jasper van Dijk (SP) van uw Kamer inzake de bindingspremie voor de voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit Maastricht.

In de brief van 3 juli 2007 met kenmerk HO/CBV/2007/27262 heb ik aangekondigd u zo spoedig mogelijk te informeren over de betreffende bindingspremie. Hierbij heb ik voldaan aan deze toezegging.

De vragen werden mij toegezonden bij uw bovenaangehaalde brief met kenmerk 2060720060.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk

6
1144
W Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap OC Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70-4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 2/3

Antwoorden op de schriftelijke vragen van het Kamerlid Jasper van Dijk van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ingezonden d.d. 05-07-2007 met kenmerk 2060720060).

1. Vraag: Wat is uw oordeel over het bericht "Golden hello" van bijna vier ton voor Ritzen"?

Antwoord: Naar aanleiding van de berichten in de media heb ik de Raad van Toezicht van de Universiteit van Maastricht (UM) vragen gesteld over de bindingspremie van de heer Ritzen bij zijn aanstelling als voorzitter van het College van Bestuur. De UM heeft mij over deze kwestie als volgt geïnformeerd.

Bij de aanstelling van de heer Ritzen is door de UM 372.000 gestort bij het ABP. Tezelfdertijd is afgesproken dat 100.000 van dit bedrag voor rekening zou komen van de heer Ritzen zelf. De heer Ritzen heeft aan deze betalingsverplichting voldaan. Het bedrag dat per saldo ten laste van de UM komt is daarmee 272.000. Deze kosten zijn/worden in 8 jaarlijkse termijnen verantwoord in de jaarrekening. Bij het niet voltooien van de afgesproken 8 dienstjaren dient de heer Ritzen een evenredig deel aan de UM terug te betalen. De Raad van Toezicht wilde de heer Ritzen graag als voorzitter van het CvB vanwege zijn ruime staat van dienst als bestuurder, in het bijzonder op het terrein van hoger onderwijs. Op basis van de huidige wet-en regelgeving is de Raad van Toezicht verantwoordelijk voor het vaststellen van dergelijke arbeidsvoorwaarden. Daarnaast is, na goedkeuring van de voormalige voorzitter van de Raad van Toezicht, aan de heer Ritzen tijdelijke huisvesting aangeboden. Dit is conform de regeling van de Universiteit Maastricht, die geldt wanneer een verhuisplicht is opgelegd.

De Auditdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft geconstateerd dat deze boekingswijze conform de regels van het baten/lastenstelsel is. De verklaring van de UM heeft mij niet overtuigd waarom de volledige 170.000, die ontvangen is van de Wereldbank, niet door de heer Ritzen is gebruikt om een deel van zijn pensioengat te dichten. De vraag die verder gesteld kan worden is of een dergelijke bindingspremie inclusief de huur voor de woning niet een te groot beslag legt op publieke middelen en ten principale wenselijk is, zeker als de bedragen het karakter van een "transfersom" zouden krijgen. Ik ben van mening dat erg terughoudend moet worden omgegaan met dergelijke vergoedingen. Slechts in zeer bijzondere gevallen zou dit mogelijk moeten zijn en dan nog in zeer beperkte mate.

2. Vraag: Vindt u het aanvaardbaar dat de heer Ritzen, na aftrek van een eigen bijdrage, van de Universiteit Maastricht (UM) een bindingspremie heeft ontvangen van bijna 300.000 euro plus twee jaar de huur voor zijn woning? 1)

Antwoord: Het is in juridische zin niet onrechtmatig, maar ik vind dit excessief.

3. Vraag: Kunt u aangeven hoe hoog de vergoeding voor de huur van de woning was?

Antwoord: De maandelijkse huurlasten bedroegen 943,50.

4. Vraag: Vindt u dat de UM de bindingspremie duidelijk openbaar had moeten maken? Zo ja, moet de Richtlijn verslaggeving hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden aangescherpt op het gebied van transparantie?

Antwoord: De Universiteit Maastricht heeft besloten het bedrag dat per saldo ten laste van de universiteit komt (zijnde 272.000), in 8 jaarlijkse termijnen vanaf 2003 als kosten van beloning van het College van Bestuur in de jaarrekening te verantwoorden. Deze afspraak volgt de methodiek van het baten-lastenstelsel. Ik ben wel van mening dat de Universiteit Maastricht een toelichting hierop had moeten opnemen in de jaarrekening zodat de bestemming duidelijk was.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 3/3

In het kader van de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (WOPT) zijn instellingen met ingang van verslagjaar 2005 verplicht melding te maken van dergelijke vergoedingen, die in één keer zijn gestort, in zijn geheel in de jaarrekening over het jaar waarin de storting heeft plaatsgevonden (voor zover zij meer verdienen dan het gemiddeld belastbaar jaarloon van een minister). Ik ben van mening dat deze wet de gevraagde transparantie biedt en vind een aanpassing van de richtlijn voor de verslaggeving daarom overbodig. Een situatie zoals met de verwerking van de bindingspremie van de heer Ritzen in de jaarrekening is daardoor niet meer mogelijk.

5. Vraag: Bent u bereid om te onderzoeken welke andere hogescholen en universiteiten een bindingspremie hebben geboden om bestuurders aan zich te binden?

Antwoord: In de huidige wet-en regelgeving zijn dergelijke vergoedingen niet gemaximeerd. De Raad van Toezicht is verantwoordelijk voor het vaststellen van deze arbeidsvoorwaarden. Een bindingspremie zoals hier het geval is, is derhalve een rechtmatige uitgave. Met terugwerkende kracht te onderzoeken welke andere HO-instellingen dit ook hebben gedaan lijkt mij niet zinvol omdat de uitgaven in de onderhavige casus rechtmatig zijn gedaan. Met ingang van het verslagjaar 2005 dienen, zoals gesteld bij de beantwoording van vraag 4, de instellingen in het kader van de WOPT melding van deze bedragen te maken in hun jaarrekening en in de berichtgeving aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, zodat dergelijke bindingspremies vanaf 2005 niet meer onopgemerkt zullen blijven.

6. Vraag: Wat voor maatregelen gaat u nemen tegen de bindingspremie, mede in het licht van uw opmerking dat "de ministerraad daar ook in individuele gevallen het laatste woord over moet hebben"?

Antwoord: Het vorige kabinet heeft de Commissie Dijkstal gevraagd te adviseren over de reikwijdte van een normering van topinkomens in de (semi-)publieke sector. In dit advies zal worden ingegaan op de bezoldiging van instellingen in de (semi-)publieke sector. Medio september wordt dit advies verwacht. Voor ik verdere stappen onderneem, wacht ik het advies van de Commissie Dijkstal af. Ik neem mij voor de bindingspremie hier expliciet bij te betrekken, zie ook het antwoord op vraag 1.

7. Vraag: Bent u bereid om voorstellen te doen om de bindingspremie aan te pakken, bijvoorbeeld door middel van een verbod of op zijn minst een maximering? Zo neen, hoe gaat u voorkomen dat dit soort vergoedingen in strijd zijn met de Balkenende-norm?

Antwoord: Ja, zie ook antwoord op vraag 6.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl


---- --