Ingezonden persbericht


PERSBERICHT

Rotterdam, 16 juli 2007

Rechter wijst vordering vakbonden af in conflict over binnenvaart-CAO

CBRB wil onderhandelingen over een nieuwe CAO zo spoedig mogelijk starten.

De Rechtbank te Rotterdam heeft afgelopen vrijdagmiddag 13 juli vonnis gewezen in het kort geding dat de CNV BedrijvenBond en de FNV Bondgenoten tegen het CBRB hebben aangespannen. In reactie op de afwijzing van een principeakkoord door het CBRB eisten de bonden dat het CBRB toch een CAO zou ondertekenen. De rechtbank heeft deze eis afgewezen.

Principeakkoord
Het - op 31 januari gesloten en op 24 april door de onderhandelingsdelegaties van partijen ondertekende - principeakkoord is aangegaan 'onder het voorbehoud van goedkeuring door de achterban'. De rechter heeft vastgesteld dat dit voorbehoud niet alleen voor de werknemersorganisaties, maar ook voor de werkgeversorganisaties gold. Het CBRB mocht zich dan ook op het gemaakte voorbehoud beroepen.

Voorlegging aan de achterban
De bonden stelden zich op het standpunt dat het principeakkoord door het CBRB niet op behoorlijke wijze is voorgelegd aan de achterban. Met name werd het CBRB verweten dat de afwijzing van het principeakkoord slechts gebaseerd was op een bestuursbesluit waarmee het CBRB 'zichzelf terugstuurt naar de onderhandelingstafel'. De rechter heeft dit standpunt van de vakbonden verworpen omdat de onderhandelingen niet door het bestuur, maar door een als zodanig benoemde onderhandelingsdelegatie zijn gevoerd.

Verder werd het CBRB verweten onvoldoende te hebben gedaan om binnen het bestuur overeenstemming te bereiken over het door de onderhandelingsdelegatie gesloten principeakkoord. Het CBRB is een branche-brede organisatie die is opgebouwd uit ledengroepen; alle relevante ledengroepen zijn vertegenwoordigd in het bestuur en in de Sociale Commissie, die bij CAO-onderhandelingen een belangrijke rol speelt. Het besluit tot afwijzing van het principeakkoord is door het CBRB-bestuur unaniem genomen in overleg met de vertegenwoordigers van de ledengroepen en op (eveneens unaniem) advies van de Sociale Commissie. Sinds de vorming van de interne 'groepenstructuur' in 1990 is dit een binnen de organisatie gebruikelijke procedure. Essentieel is daarbij dat bezwaren van een ledengroep door de andere ledengroepen worden gerespecteerd. In dit geval hebben twee ledengroepen zich tegen goedkeuring van het principeakkoord uitgesproken. Tijdens de laatste bijeenkomst van partijen heeft de onderhandelingsdelegatie nog met de vertegenwoordigers van deze ledengroepen overlegd. De rechter heeft geconstateerd dat het CBRB op dit punt geen enkele verplichting heeft geschonden. Daarbij is begrip getoond voor de redenen waarom het CBRB het principeakkoord heeft afgewezen en meegewogen dat het CBRB de leden adviseert de loonafspraak uit het principeakkoord toch te honoreren.

'Maatschappelijk onwenselijk'
De rechter noemt het resultaat van de besluitvorming binnen het CBRB 'maatschappelijk onwenselijk' omdat daarmee bezwaren van een 'minderheid' zouden worden gerespecteerd. Daarbij wordt evenwel miskend dat twee ledengroepen (niet slechts twee leden) bezwaren hadden. Feitelijk vormen deze groepen, met name wegens het grote aantal leden van de Groep Varende Ondernemers, en het relatief grote aantal werknemers bij de havensleepdiensten, juist een meerderheid. Op de keper beschouwd is dit oordeel van de rechter daarom slechts begrijpelijk als het geacht wordt betrekking te hebben op de mogelijkheid dat een minderheidsstandpunt doorslaggevend kan zijn. Die mogelijkheid bestaat bij de gebruikelijke procedure inderdaad, maar in de praktijk voorkomt zorgvuldige besluitvorming in het bestuur dat zij tot maatschappelijk onwenselijke resultaten leidt. Zoals gezegd is daarvan ook in dit geval naar de mening van het CBRB feitelijk geen sprake. Derhalve ziet het CBRB momenteel geen aanleiding om niet vast te houden aan deze besluitvormingsprocedure, waarbij niet de absolute aantallen leden, maar de - in het bestuur ingenomen - standpunten van de ledengroepen doorslaggevend zijn.

Hoe nu verder ...
In het vonnis wordt gesteld 'dat het bepaald wenselijk voorkomt dat met enige spoed tot een nieuwe CAO wordt gekomen', maar voor een zogenoemd 'gebod tot heronderhandeling' acht de rechter geen termen aanwezig.

Het CBRB kan zich geheel in die uitspraak vinden; zij doet immers recht aan de fundamentele verantwoordelijkheid van werkgevers- en werknemersorganisaties. Als representatieve werkgeversorganisatie voor de binnenscheepvaart is het CBRB vanzelfsprekend bereid om die verantwoordelijkheid mede op zich te nemen. Ook de door de rechter wenselijk geachte spoed wordt door het CBRB onderschreven. De afgelopen anderhalf jaar heeft het CBRB door middel van een breed opgezette en diepgravende consultatie de verlangens van de leden met betrekking tot een nieuwe CAO geïnventariseerd. Een interne werkgroep heeft daarover gerapporteerd en alle betrokken ledengroepen hebben ermee ingestemd om het resultaat van dit proces inzet van de onderhandelingen voor een nieuwe CAO te maken. Wat het CBRB betreft moet het dus wel om een werkelijk nieuwe, gemoderniseerde CAO gaan. Het CBRB is daar klaar voor en zal dan ook het initiatief nemen om het overleg van CAO-partijen zo spoedig mogelijk op gang te krijgen.

© CBRB Rotterdam, 16 juli 2007

Noot voor de redactie (