Groep Wilders
donderdag 12 juli 2007
Vanochtend heeft Geert Wilders zijn initiatiefwetsvoorstel voor het
boerkaverbod ingediend bij de Tweede Kamer. Het dragen van een boerka
en nikaab in de openbare ruimte moet volgens dit wetsvoorstel verboden
worden ter bevordering van de integratie, emancipatie en veiligheid en
de bescherming van de democratische rechtsstaat.
Lees ook meer over het wetsvoorstel in de artikelen van het AD,
Telegraaf en Elsevier.
AD - Geert Wilders lanceert wet tegen burka
Telegraaf - Wet Wilders tegen boerka
Elsevier - Wilders; In burqa op straat? Dan de cel in
Voorstel van de leden Wilders en Fritsma tot wijziging van het Wetboek
van Strafrecht in verband met een verbod op het dragen van boerka's of
nikaabs in de openbare ruimte (Wet boerkaverbod)
GELEIDENDE BRIEF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 12 juli 2007
Hierbij doen wij u, overeenkomstig het bepaalde in artikel 114 van het
Reglement van Orde een voorstel van wet toekomen houdende wijziging
van het Wetboek van Strafrecht om te komen tot een verbod op het
dragen van boerka's of nikaabs in de openbare ruimte.
De toelichtende memorie, die het voorstel van wet vergezelt, bevat
de gronden waarop het rust.
Wilders
Fritsma
Voorstel van de leden Wilders en Fritsma tot wijziging van het Wetboek
van Strafrecht in verband met een verbod op het dragen van boerka's of
nikaabs in de openbare ruimte (Wet boerkaverbod)
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter bevordering van de
integratie, emancipatie en veiligheid en de bescherming van de
democratische rechtsstaat wenselijk is een verbod op het dragen van
boerka's en nikaabs in de openbare ruimte vast te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel I
Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 442a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 442b
Degene die op een openbare plaats een boerka of een nikaab draagt,
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete
van de tweede categorie.
Artikel II
Deze wet wordt aangehaald als: Wet boerkaverbod.
Artikel III
Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum
van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
Voorstel van de leden Wilders en Fritsma tot wijziging van het Wetboek
van Strafrecht in verband met een verbod op het dragen van boerka's of
nikaabs in de openbare ruimte (Wet boerkaverbod)
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN DEEL
Inleiding
Dit wetsvoorstel beoogt het realiseren van een verbod op het dragen
van een boerka of een nikaab in de openbare ruimte. Op 10 oktober 2005
heeft een van de indieners, te weten het lid Wilders, een motie
ingediend waarin het kabinet verzocht wordt `het openbaar gebruik van
de boerka in Nederland te verbieden' (Kamerstukken II 2005/06, 29 754,
nr. 41). Op 20 december 2005 heeft de Tweede Kamer de motie
aangenomen. De vorige kabinetten hebben de motie echter nooit
uitgevoerd. Door de toenmalige Minister voor Vreemdelingenzaken en
Integratie werd slechts een commissie ingesteld die op 3 november 2006
een rapport haar zienswijze aangaande een boerkaverbod naar buiten
bracht. Dit rapport leidde echter tot niets concreets. Ook het huidige
kabinet is niet voornemens de motie uit te voeren. De Minister voor
Wonen, Wijken en Integratie gaf in februari 2007 immers te kennen dat
zij met het dragen van een boerka op straat weinig problemen heeft.
Ook het coalitieakkoord maakt geen melding van een verbod op het
dragen van een boerka of een nikaab in de openbare ruimte. Met dit
wetsvoorstel beogen de indieners alsnog uitvoering te geven aan de
door de Tweede Kamer aangenomen voornoemde motie.
Overwegingen bij het wetsvoorstel
Omvang van het probleem
Exacte cijfers over het aantal vrouwen dat in Nederland een boerka of
een nikaab draagt zijn onbekend. De indieners wijzen in dit kader op
de volgende opmerking van de toenmalige Minister voor
Vreemdelingenzaken en Integratie tijdens het debat van 19 oktober 2006
over de uitvoering van de motie over het boerkaverbod: Ik ben laatst
nog eens in de Schilderswijk geweest. Ik ben toen geschrokken van het
aantal boerka's. Ik heb geen idee hoeveel er in Nederland zijn, maar
uit berichten die binnenkomen van Nederlandse burgers blijkt hun
verontrusting over het aantal boerka's. Ik ben daarover ook verontrust
(Handelingen II 2006/07, blz. 1076). De indieners stellen vast dat de
toenmalige Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie echter
onvoldoende verontrust was, daar zij de reeds het jaar daarvoor
aangenomen motie nooit heeft uitgevoerd.
Kernargumenten voor een verbod
De indieners dragen voor het verbieden van de boerka of de nikaab in
de openbare ruimte de volgende drie kernargumenten aan:
1. De boerka of de nikaab staat haaks op de moderniteit. Het is een
uiting van afwijzing van de Westerse kernwaarden en kernnormen,
waaronder de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen. De boerka of de
nikaab is deswege een symbool van vrouwenonderdrukking, ongeacht of de
boerka of de nikaab gedwongen dan wel vrijwillig gedragen wordt. Nu de
boerka of de nikaab symboliseert dat aan vrouwen een ondergeschikte
rol ten opzichte van mannen is toebedeeld, is de boerka of de nikaab
volstrekt onverenigbaar met de Westerse fundamentele rechtsstatelijke
waarden. Het dragen van een boerka of een nikaab in de openbare ruimte
is aldus in strijd met de democratische rechtsstaat.
2. De boerka of de nikaab belemmert de emancipatie en integratie van
vrouwen in de Nederlandse samenleving. Zonder meer kan immers worden
gesteld dat het dragen van een boerka of een nikaab deelname aan het
maatschappelijk leven in Nederland ernstig bemoeilijkt. Zo komen
vrouwen die een boerka of een nikaab dragen zowel kwantitatief als
kwalitatief in mindere mate in contact met hun sociale omgeving. Zij
hebben in het verlengde daarvan een fors kleinere kans op scholing en
een baan, en een grotere kans om voor het inkomen afhankelijk te zijn
van een uitkering . Zodoende belemmert het dragen van een boerka of
een nikaab de integratie en emancipatie van vrouwen. Zonder boerka of
nikaab zullen moslimvrouwen eerder een betaalde baan vinden. Een
boerkaverbod bevordert derhalve ook de emancipatie en zelfstandigheid
van moslima's.
3. De boerka of de nikaab levert een ongewenst veiligheidsrisico op.
Het dragen van een boerka wordt door veel burgers allereerst als
bedreigend beschouwd. Dit vermindert het gevoel van veiligheid van
veel burgers. Daarnaast tast het dragen van een boerka of een nikaab
de veiligheid aan omdat de betreffende persoon pas na vordering van
een bevoegde ambtenaar geïdentificeerd kan worden. De boerka of de
nikaab ontneemt het effect van het gebruik van veiligheidscamera's
volledig. Daarbij merken de indieners op dat één van de verdachten van
de aanslagen in Londen op 21 juli 2005 gekleed in een boerka de stad
trachtte te ontvluchten en dat in juli 2007 twee mannen gekleed in een
boerka een bank overvielen in de Bosnische hoofdstad Sarajevo.
Andere argumenten die pleiten voor het verbieden van het dragen van
een boerka of een nikaab in de openbare ruimte zijn:
- Een verbod kan de `sociale druk' die mogelijkerwijs vanuit de
omgeving op moslimvrouwen wordt uitgeoefend om een boerka of een
nikaab te dragen wegnemen.
- Een verbod zal de problemen die het dragen van een boerka of een
nikaab oplevert met betrekking tot de interpersoonlijke communicatie
en de deelname aan het maatschappelijk leven wegnemen.
Omwille van het voorgaande is het dragen van een boerka of een nikaab
volstrekt ongewenst. Er dient deswege een verbod op het dragen van een
boerka of een nikaab in de openbare ruimte te worden ingesteld. De
indieners stellen voor dit te regelen door een afzonderlijke bepaling
in het Wetboek van Strafrecht op te nemen.
De hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Openbare plaats
De indieners willen het dragen van een boerka of een nikaab in de
openbare ruimte om vorenvermelde redenen strafbaar stellen. De
indieners merken op dat met de term `openbare plaats' in het
voorgestelde artikel 442b van het Wetboek van Strafrecht geen
aansluiting is gezocht bij de term `openbare plaats' in de Wet
openbare manifestaties. In onderhavig wetsvoorstel wordt onder
`openbare plaats' namelijk niet alleen verstaan `plaatsen waar in
beginsel een ieder vrij is om te komen, te vertoeven en te gaan', maar
worden ook verstaan plaatsen als stadions, stations, postkantoren,
supermarkten, winkels, warenhuizen, restaurants, musea, wachtruimten,
ziekenhuizen, de auto op de openbare weg en het openbaar vervoer. Het
wetsvoorstel richt zich op een volledig verbod op het dragen van een
boerka of een nikaab in de openbare ruimte in ruime zin omdat de
boerka dan wel de nikaab de democratische rechtsstaat, de veiligheid
en de integratie en emancipatie dermate aantast, dat een verbod
beperkt naar tijd en/of plaats geen recht zou doen aan de ontstane
situatie.
Strafmaat
De indieners merken op dat voor wat betreft de strafmaat is
aangesloten bij artikel 435a van het Wetboek van Strafrecht, de
bepaling die het openbaar dragen of voeren verbiedt van kledingstukken
of opzichtige onderscheidingstekens welke uitdrukking zijn van een
bepaald staatkundig streven. Evenals in dat artikel bedraagt de
voorgestelde strafmaat ten hoogste 12 dagen hechtenis of een geldboete
van de tweede categorie, te weten maximaal EUR 3.350,-.
Extensieve interpretatie termen' boerka' en `nikaab'
De indieners merken op dat de term boerka en de term nikaab in dit
wetsvoorstel extensief geïnterpreteerd dient te worden. Dit wil zeggen
dat wat betreft de indieners niet strikt moet worden vastgehouden aan
specifieke vormvoorschriften om te komen tot de kwalificatie van een
bepaald kledingstuk of meerdere kledingstukken als boerka of nikaab.
De indieners merken op dat iedere vorm van alles bedekkende kleding
waarbij ook het gelaat onherkenbaar is, dat door de gemiddelde burger
redelijkerwijze gezien zou kunnen worden als een boerka of een nikaab
in dit wetsvoorstel als zodanig beschouwd dient te worden.
Juridisch kader
Rapport in opdracht van de Minister voor Vreemdelingenzaken en
Integratie
Op 3 november 2006 werd op verzoek van de Minister van
Vreemdelingenzaken en Integratie het rapport Overwegingen bij een
boerka verbod, zienswijze van de deskundigen inzake een verbod op
gezichtsbedekkende kleding (bijlage bij Kamerstukken II 2006/07, 29
754, nr. 91) uitgebracht. In het rapport worden enkele kanttekeningen
geplaatst bij een verbod van de boerka of de nikaab in de openbare
ruimte. Zo zou tegen het verbieden van het dragen van een boerka of
een nikaab in de openbare ruimte ingebracht kunnen worden dat dit
strijd zou opleveren met de Grondwet en enkele internationale
verdragen. Hierbij wordt met name gedoeld op de artikelen 1 en 6 van
de Grondwet, de artikelen 8, 9 en 14 van het Verdrag tot bescherming
van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de
artikelen 18 en 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten
en politieke rechten (IVBPR of BUPO).
De Grondwet
Artikel 6, het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
De indieners merken specifiek met betrekking tot de artikelen 1 en 6
van de Grondwet het navolgende op. In de jaren tachtig van de vorige
eeuw is artikel 6 van de Grondwet in de plaats getreden van de
artikelen 181 tot en met 187 van de oude Grondwet. Artikel 6 van de
Grondwet kent een fors ruimere beperkingssystematiek dan voornoemde
oude artikelen. Deze verruiming werd ondermeer gerechtvaardigd doordat
ons land meer en meer geconfronteerd wordt met godsdiensten die hier
tot voor kort zo goed als onbekend waren en waarvan de uitingen en
gedragingen niet altijd stroken met de eisen van de Nederlandse
rechtsorde, zo blijkt uit De Grondwetsherzieningen 1983 en 1987 van
hoogleraar staatsrecht prof. mr. C.A.J.M. Kortmann. Juist het dragen
van een boerka of een nikaab is volgends de indieners in strijd met de
eisen van de Nederlandse rechtsorde.
Voorts wijzen de indieners op de volgende passage uit de memorie van
toelichting bij het ontwerp van de Wet houdende verklaring dat er
grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verklaring in de
Grondwet van bepalingen inzake grondrechten: Wij zijn van mening, dat
een beperkingsbevoegdheid niet kan worden gemist. Het grondwetsartikel
inzake de belijdenisvrijheid moet er geen twijfel over laten bestaan,
dat de wetgever bevoegd is bepaalde gedragingen, die in de vorm van
godsdienstig of levensbeschouwelijk belijden voorkomen, strafbaar te
stellen (Kamerstukken II 1975/76, 13 872, nrs. 1-5, blz. 29). Een
verbod op het dragen van een boerka of een nikaab in de openbare
ruimte is omwille van het voorgaande aldus niet in strijd met artikel
6 van de Grondwet.
Artikel 1, het recht op gelijke behandeling en non-discriminatie
De indieners wijzen er op dat de eerste volzin van artikel 1 van de
Grondwet slechts bepaalt dat allen die zich in Nederland bevinden in
gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden. Het is evident dat
het wél verbieden van de boerka of de nikaab in de openbare ruimte en
het niet verbieden van het in het openbaar dragen van een hoofddoek of
een kettinkje met een kruis niet in strijd is met de eerste volzin van
artikel 1 van de Grondwet, er is immers geen sprake van een gelijk
geval. Nu de boerka en de nikaab de democratische rechtsorde schade
toebrengen en negatieve invloed uitoefenen op de integratie,
emancipatie en veiligheid, en dit niet of in mindere mate geldt voor
de overige voornoemde religieuze uitingen is een verbod op alleen de
boerka en de nikaab in de openbare ruimte gerechtvaardigd en in
overeenstemming met het eerste deel van artikel 1 van de Grondwet.
De indieners wijzen met betrekking tot de eerste volzin van artikel 1
van de Grondwet verder op de volgende passages uit de memorie van
toelichting bij het ontwerp van de Wet houdende verklaring dat er
grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verklaring in de
Grondwet van bepalingen inzake grondrechten: Naast de vraag welke
overheidsorganen aan het gelijkheidsbeginsel gebonden zijn rijst de
vraag wat de inhoud van dit gebod is. De in verklaringen, grondwetten
en verdragen veelvuldig voorkomende uitdrukking `gelijk voor de wet'
kan de indruk wekken, dat alle mensen precies dezelfde rechten en
plichten zouden moeten hebben. Dit kan evenwel niet de bedoeling zijn.
Het recht groepeert, categoriseert, maakt onderscheidingen, trekt
scheidslijnen. De wet differentieert groepsgewijs en schept daardoor
groepsgewijs ongelijkheden. Dat is onvermijdelijk (...) Dit beginsel,
verwoord in de eerste zin van het thans voorgestelde artikel, houdt
door zijn algemeenheid onvermijdelijk een vrij ruime
interpretatiemarge in (Kamerstukken II 1975/76 13 872, nrs. 1-5, blz.
25).
Artikel 1 van de Grondwet dient aldus ruim te worden geïnterpreteerd.
Het maken van onderscheid tussen groepen is bovendien geoorloofd.
Voor wat betreft de tweede volzin van artikel 1 van de Grondwet, dat
ondermeer ziet op discriminatie op grond van godsdienst en
levensovertuiging, verwijzen indieners naar hetgeen zij hierboven
hebben opgemerkt aangaande artikel 6 van de Grondwet.
Een verbod op het dragen van een boerka of een nikaab in de openbare
ruimte is omwille van het voorgaande aldus niet in strijd met artikel
1 van de Grondwet.
Het EHRM, het EVRM en het IVBPR
Het EHRM
Met betrekking tot de jurisprudentie van het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens (het EHRM) te Straatsburg, wijzen de indieners er
op dat onderhavig wetsvoorstel voldoet aan het daarin
uitgekristalliseerde algemene afwegingstramien met betrekking tot
beperkingen van vrijheidsrechten:
1. De inmenging moet bij wet zijn voorzien;
2. de inmenging moet een legitiem doel dienen;
3. de inmenging moet tegemoetkomen aan een dringende maatschappelijke
behoefte; en
4. de inmenging moet in een redelijke verhouding staan tot het
nagestreefde doel.
Ad 1. Onderhavig voorstel betreft het creëren van een wet in formele
zin.
Ad 2. Het wetsvoorstel ziet op de bescherming van de democratische
rechtsstaat, het bevorderen van de emancipatie en integratie van
vrouwen en het bevorderen van de veiligheid. Naar de opvatting van
indieners betreft dit stuk voor stuk legitieme doelen.
Ad 3. Een meerderheid van de Tweede Kamer heeft zich uitgesproken
voor een verbod op het dragen van een boerka. Bovendien maken veel
burgers zich ernstig ongerust over de opkomst van de boerka en de
nikaab in het Nederlandse straatbeeld. De indieners verwijzen hier
naar de in de paragraaf aangaande de overwegingen bij het wetsvoorstel
geciteerde woorden van de toenmalige Minister voor Vreemdelingenzaken
en Integratie.
Ad 4. Het afleggen van de boerka en de nikaab in de openbare ruimte
staat zeker in verhouding tot het belang van de bescherming van de
rechtsorde, de bevordering van integratie en emancipatie en de
verbetering van de veiligheid. Er is derhalve sprake van een
proportionele maatregel.
Voorts merken de indieners op dat de EHRM-jurisprudentie een ruime
beleids- en beoordelingsmarge toekent aan staten ten aanzien van een
verbod op het dragen van gezichtsbedekkende sluiers.
Het EVRM
Voor wat betreft artikel 8 van het EVRM wijzen de indieners op het
feit dat beperking van het recht op eerbiediging van het privé-leven
bij wet mag worden voorzien indien dat in een democratische
samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid,
of de openbare veiligheid. De indieners staan op het standpunt dat
onderhavig wetsvoorstel voldoet aan deze voorwaarde voor beperking van
dit grondrecht. Indieners wijzen er nogmaals op dat de boerka en de
nikaab de democratische rechtsstaat en tevens de openbare veiligheid
immers aantasten.
Ten aanzien van artikel 9 van het EVRM - het recht dat ziet op de
vrijheid van godsdienst - geldt vrijwel dezelfde beperkingsclausule
als ten aanzien van artikel 8. Hetgeen hiervoor is overwogen met
betrekking tot artikel 8, geldt zodoende eveneens voor artikel 9. Met
betrekking tot artikel 14 van het EVRM - het verbod op discriminatie -
verwijzen de indieners naar hetgeen hierboven is overwogen in het
kader van artikel 1 van de Grondwet.
Het IVBPR
Met betrekking tot artikel 18 van het IVBPR - dat ziet op de vrijheid
van godsdienst - merken de indieners op dat dit recht bij wet kan
worden ingeperkt ter bescherming van de openbare veiligheid. De
indieners verwijzen hier naar hetgeen is opgemerkt met betrekking tot
artikel 8 van het EVRM. Voor wat betreft artikel 26 van het IVBPR -
het discriminatieverbod - verwijzen indieners naar hetgeen is
overwogen met betrekking tot artikel 1 van de Grondwet.
Een verbod op het dragen van een boerka of een nikaab in de openbare
ruimte is omwille van het voorgaande aldus niet in strijd met het EVRM
en het IVBPR.
Overigens is het van groot belang te realiseren dat het onderhavige
wetsvoorstel exact hetzelfde kerndoel kent als de Grondwet, het EVRM
en het IVBPR te weten de bescherming van de democratische rechtsstaat.
Handhavingsaspecten
Indien een politieagent het dragen van een boerka of een nikaab in de
openbare ruimte waarneemt kan opsporing en vervolging op eenvoudige
wijze plaatsvinden. Anders is de situatie wanneer het dragen van een
boerka of een nikaab wordt waargenomen middels cameraregistratie. In
dat geval zal niet eenvoudig vastgesteld kunnen worden wie onder de
boerka of de nikaab schuilgaat. De indieners merken op dat juist het
verbieden van het dragen van een boerka of een nikaab
cameraregistratie van strafbare feiten effectiever zal maken.
Rechtsvergelijking
De indieners merken op dat - voor zover hen bekend - tot op heden geen
buitenlandse nationale wetgever het dragen van een boerka of een
nikaab in de openbare ruimte verboden heeft.
Desalniettemin bestaat in enkele gemeenten in België, waaronder grote
gemeenten als Gent en Antwerpen een boerkaverbod. Ook in Nederland is
het dragen van een boerka of een nikaab in sommige gemeenten
strafbaar. Zo bepaalt artikel 2.4.26 lid 1 van de Algemene
Plaatselijke Verordening (APV) van Maastricht dat het zonder
vergunning van de burgemeester verboden is zich in een voor het
publiek toegankelijke plaats gemaskerd, vermomd of op enige andere
wijze onherkenbaar gemaakt te vertonen. Dit verbod geldt derhalve ook
voor boerka's.
Tot slot merken de indieners op, hoewel beide voorbeelden niet een
specifiek boerka- dan wel een nikaabverbod betreffen, dat het
islamitische Turkije reeds sinds de jaren 20 van de vorige eeuw een
sluierverbod in openbare gebouwen kent en dat in Frankrijk het dragen
van hoofddoekjes, en daarmee ook een boerka of een nikaab, verboden is
in overheidsgebouwen, waaronder scholen.
Financiële paragraaf
Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan gesteld worden dat
het van kracht worden van het onderhavige wetsvoorstel hooguit zeer
geringe financiële gevolgen met zich mee zal brengen. De Nederlandse
rechtspleging in ogenschouw nemende gaan de indieners er vanuit dat
het overtreden van de bepaling zoals in dit wetsvoorstel omschreven
vaker zal leiden tot een geldboete dan tot hechtenis. De indieners
verwachten dan ook dat de kosten die hechtenis van overtreders van
bedoelde bepaling met zich mee zal brengen niet substantieel zullen
zijn. De indieners staan overigens op het standpunt dat eventuele
financiële inspanning het te beschermen belang, te weten de
democratische rechtsstaat, de veiligheid en de integratie en
emancipatie van moslimvrouwen, meer dan waard is.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I
Vooropgesteld wordt de strafbaarstelling van het dragen van een boerka
of een nikaab op te nemen aan het slot van Titel II van Boek 3 van het
Wetboek van Strafrecht, welke titel betrekking heeft op overtredingen
betreffende de openbare orde.
Artikel 442b
Met dit artikel wordt het dragen van een boerka of een nikaab in de
openbare ruimte strafbaar gesteld. Reeds hierboven is ingegaan op de
belangrijkste elementen van dit artikel. Hier wordt dan ook
kortheidshalve verwezen naar deel I van onderhavige memorie van
toelichting.
Artikel II
De wet zal worden aangehaald als de Wet Boerkaverbod. De indieners
staan op het standpunt dat dit geen verdere toelichting behoeft.
Artikel III
De wet zal in werking treden met ingang van de eerste dag na de datum
van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. De
bescherming van de democratische rechtsstaat en de bevordering van de
integratie, emancipatie en veiligheid is van dermate importantie dat
haast geboden is bij het in kracht van wet treden van onderhavig
wetsvoorstel.
Wilders
Fritsma
____________________