Ministerie van Financiën

Antwoorden op kamervragen over Vie d'Or

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Datum

Uw brief (Kenmerk)

Ons kenmerk

12 juli 2007

19 juni 2007/ 2060718560

FM 2007-01520 U

Onderwerp

2060718560: Vragen van de leden Omtzigt en Blanksma aan de ministers van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid over Vie d'Or Kamervragen Vie d'Or

Hierbij doe ik u de beantwoording van bovenstaande vragen toekomen.

Vraag 1

Kent u het bericht dat Polishouders van Vie d'Or het wachten beu zijn?1

Antwoord vraag 1

Ja.

Deelt u de mening dat alle openstaande conflicten over de teloorgang van Vie d'Or snel tot een definitief einde gebracht moet worden, 13 jaar na de ondergang van Vie d'Or?

Vraag 3

Welke stappen zult u ondernemen om ervoor te zorgen dat er binnen een jaar een definitieve oplossing is van het conflict tussen alle polishouders van Vie d'Or en de De Nederlandsche Bank, voorheen de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK)?

Antwoord vragen 2 en 3

Op 13 oktober vorig jaar heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in de zaak Vie d'Or. Daarin heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Hof Den Haag een verkeerd beoordelingscriterium voor het handelen van de financieel toezichthouder heeft gehanteerd en zelf een duidelijk beoordelingscriterium gegeven. Het is niet de bedoeling dat de rechter op de stoel van de toezichthouder gaat zitten door haar handelen integraal te toetsen. De Hoge Raad heeft de zaak voor eventuele verdere behandeling terugverwezen naar het Hof Amsterdam. Het is aan de Stichting Vie d'Or om te bezien of zij verder wil procederen en daarmee de conflicten met DNB wil laten voortduren.

Er is echter geen aanleiding voor het beëindigen van de procedures door een erkenning van aansprakelijkheid of een eventuele schikking met DNB en Financiën. Juridische adviseurs achten de kans gering dat de Staat en DNB - zeker na het arrest van de Hoge Raad - aansprakelijk worden gehouden. Een schikking zou daarom een ongewenste precedentwerking met zich brengen omtrent de schikkingsbereidheid van de Staat en de financieel toezichthouder(s) in andere gevallen. Er is daarover regelmatig contact geweest met de Stichting Vie d'Or. Verder zouden de kosten voor een eventuele schikking doorberekend worden aan de sector of zelfs bekostigd worden met publieke middelen. Overigens geldt dat een schikking in deze zaak geen finaal einde aan de procedure(s) inzake Vie d'Or zal bewerkstelligen. De Stichting vertegenwoordigt immers niet alle gedupeerde polishouders, en de individuele polishouders die wel vertegenwoordigd zijn, kunnen - indien ze niet akkoord gaan met een eventuele schikking - doorprocederen. Een definitieve oplossing kan alleen al om die reden niet op korte termijn tot stand komen.

Indien Stichting Vie d'Or besluit verder te procederen, dan zal zij daarvoor een procedure bij het Hof aanhangig maken. Alsdan zal het Hof, aan de hand van de criteria die de Hoge Raad heeft vastgesteld, onderzoeken of de toezichthouder in redelijkheid zo heeft kunnen handelen. Het is in dat geval helaas onvermijdelijk dat een juridische aansprakelijkheidsprocedure lange tijd loopt. In de afgelopen jaren hebben noch DNB noch de Staat doelbewust ingezet op vertraging en DNB zal - zo is mij verzekerd - ook in een eventuele verdere procedure geen onnodige vertraging doen ontstaan.

De minister van Financiën,

Wouter Bos