Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
Aan het bestuur van
het Nederlands Fonds voor de Film
Jan Luykenstraat 2
1071 CM AMSTERDAM
Den Haag Ons kenmerk
29 juni 2007 DK/B&B/2007/27630
Onderwerp
Nederlands Fonds voor de Film
Geacht bestuur,
Bij brief van 6 december 2006 aan de Tweede Kamer heeft de toenmalige bewindspersoon de Kamer
geïnformeerd over het nieuwe filmstimuleringsbeleid en de rol hierin van het Nederlands Fonds voor de
Film. Zij heeft vervolgens Hans Dijkstal en Ryclef Rienstra gevraagd haar te adviseren over de nieuwe
subsidieregelingen, de inbedding ervan in de organisatie van het filmfonds en over de bestuurs- en
directiestructuur van het fonds. Tevens heeft zij de adviseurs gevraagd om nieuwe profielen van de
bestuursleden, op basis waarvan per medio 2007 een nieuw bestuur benoemd zou kunnen worden.
Ik heb het advies van Hans Dijkstal en Ryclef Rienstra op 21 mei jl. in concept ontvangen. Het
inmiddels definitieve advies ontvangt u hierbij. Naar aanleiding van het conceptadvies heb ik u op 4
juni jl. een brief gestuurd met het verzoek om de nieuwe Suppletieregeling conform het advies te gaan
uitvoeren.
Het advies biedt goede aanknopingspunten voor het verdere uitwerken van het filmstimuleringsbeleid.
Met betrekking tot de bestuursstructuur van het Nederlands Fonds voor de Film heeft het advies van
Dijkstal en Rienstra mij evenwel niet overtuigd. Ik ben voornemens om per 1 januari 2008 het Raad
van Toezichtmodel in te voeren.
Uitgaande van het door Dijkstal en Rienstra overgenomen advies van de Commissie Corman en
Brakman om te komen tot twee gescheiden units voor het uitvoeren van enerzijds de suppletieregeling
en anderzijds de andere regelingen van het filmfonds, acht ik het van groot belang dat er een heldere
scheiding van verantwoordelijkheden komt.
Een tweehoofdige Raad van Bestuur vormt het bestuursorgaan in de zin van de algemene wet
bestuursrecht. De leden van de Raad van Bestuur worden voor bepaalde tijd benoemd en zijn ieder als
portefeuillehouder verantwoordelijk voor het functioneren van en de besluitvorming binnen een unit.
Zij vormen samen een collegiaal bestuur waarbij een van de leden als primus inter pares het gezicht
naar buiten vorm.
Daarboven wordt een Raad van Toezicht ingesteld die functioneert als intern controleorgaan en onder
meer verantwoordelijk is voor het toezicht op de scheiding tussen bovengenoemde units.
E
blad 2/2
Om de voorbereidingen voor de structuurwijziging te treffen, stel ik een interim periode in en benoem
ik een tijdelijk bestuur. Dit bestuur geef ik de opdracht zorg te dagen voor de volgende taken:
· voorbereiding en invoering structuurwijziging per 1 januari 2008.
· voorbereiding van de overdracht van `ondersteunende' taken (incl. Holland Film) aan het nieuw op
te richten sectorinstituut;
· verdere Invoering van het nieuwe postfiscale filmstimuleringsbeleid, conform het advies
Brakman/Corman;
· verdere uitvoering van de Filmbrief van 31 maart 2006;
· uitvoering van de bestaande `kernactiviteiten' van het filmfonds;
Ik heb voor het interim bestuur een vijftal leden voor ogen. In lijn met hetgeen mijn voorganger aan de
Tweede Kamer heeft meegedeeld en met het oog op de vernieuwing van het filmfonds, heb ik besloten
de vier bestuursleden van wie de benoemingstermijn is afgelopen, niet te herbenoemen. De twee
zittende bestuursleden van het filmfonds, Plien van Albada en Haig Balian, vraag ik aan te blijven tot
uiterlijk het einde van hun zittingsperiode, respectievelijk tot 1 april 2010 en 1 juni 2008, om zorg te
dragen voor de nodige continuïteit in het interim bestuur c.q. de nieuw te vormen Raad van Toezicht.
Op korte termijn zal ik drie nieuwe leden van het interim-bestuur benoemen, waaronder een
voorzitter.
Ik begrijp dat de afgelopen periode voor u niet eenvoudig is geweest. Met de beoogde wijzigingen in de
bestuurs- en organisatiestructuur hoop ik echter een vernieuwd filmfonds te creëren dat toegerust is
op zijn nieuwe takenpakket en op ontwikkelingen in de sector.
Een afschrift van deze brief stuur ik aan de mede adviseur van de heer Dijkstal, de heer R. Rienstra.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze,
de directeur-generaal Cultuur en Media,
drs. Judith A. van Kranendonk