College ter Beoordeling van Geneesmiddelen

Samenvatting van de Productkenmerken Genotropin, poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie


1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL

Genotropin 5,0 mg, poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie Genotropin 12 mg, poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie


2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING

Somatropine (INN), recombinant van DNA afgeleid humaan groeihormoon geproduceerd in E.coli.

Presentatievormen

1. Genotropin 5,0 mg poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie, met conserveermiddel. Een ampul bevat 5,0 mg somatropine. Na reconstitutie bevat een ampul 5,0 mg somatropine in
1 ml.

2. Genotropin 12 mg poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie, met conserveermiddel. Een ampul bevat 12 mg somatropine. Na reconstitutie bevat een ampul 12 mg somatropine in
1 ml.

Voor hulpstoffen, zie 6.1.


3. FARMACEUTISCHE VORM

Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie. In de tweekamerampul bevindt zich wit poeder in de voorste kamer en een heldere oplossing in de achterste kamer.


4. KLINISCHE GEGEVENS

4.1 Therapeutische indicaties

Kinderen
Groeistoornissen tengevolge van een insufficiënte productie van groeihormoon en groeistoornissen als gevolg van Turnersyndroom of chronische nierinsufficiëntie. Groeistoornissen bij kleine kinderen (huidige lengte SDS Prader-Willi-syndroom (PWS), ter verbetering van groei en lichaamssamenstelling. De diagnose PWS dient te worden bevestigd door middel van geschikte genetische tests.

Volwassenen
Substitutietherapie bij volwassenen met een duidelijke groeihormoondeficiëntie. Patiënten met een ernstige groeihormoondeficiëntie op volwassen leeftijd zijn gedefinieerd als patiënten met bekend hypothalamisch of hypofysair lijden met daarnaast ten minste één andere deficiëntie van een hypofysehormoon, behoudens prolactine. GENO 016 SmPC V6.2-c DNM.doc Pagina 1 van 12

Samenvatting van de Productkenmerken Genotropin, poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie

Deze patiënten dienen een enkele dynamische test te ondergaan om de groeihormoondeficiëntie vast te stellen of uit te sluiten. In patiënten met geïsoleerde groeihormoondeficiëntie stammend uit de kindertijd (zonder bewijs van hypothalamisch of hypofysair lijden of van craniale bestraling) dienen twee dynamische testen te worden aangeraden. Wanneer er echter ook sprake is van lage IGF-I concentraties (
4.2 Dosering en wijze van toediening

De dosis en het toedieningsschema moeten worden geïndividualiseerd.

De injectie moet subcutaan worden gegeven en de injectieplaats moet worden gevarieerd om lipoatrofie te vermijden.

Groeistoornissen ten gevolge van onvoldoende productie van groeihormoon bij kinderen: in het algemeen wordt aanbevolen een dosis van 0,025 - 0,035 mg/kg lichaamsgewicht per dag, ofwel 0,7 -
1,0 mg/m2 lichaamsoppervlak per dag. Zelfs hogere doses zijn toegepast.

Prader-Willi-syndroom, ter verbetering van groei en lichaamssamenstelling bij kinderen: in het algemeen wordt een dosis van 0,035 mg/kg lichaamsgewicht per dag ofwel 1,0 mg/m2 lichaamsoppervlak per dag aanbevolen. De dagelijkse dosis mag niet hoger zijn dan 2,7 mg. De behandeling dient niet te worden gebruikt bij kinderen met een groeisnelheid van minder dan 1 cm per jaar en wanneer de epifysairschijven bijna zijn gesloten.

Groeistoornissen ten gevolge van Turnersyndroom: er wordt een dosis van 0,045 - 0,050 mg/kg lichaamsgewicht per dag ofwel 1,4 mg/m2 lichaamsoppervlak per dag aanbevolen.

Groeistoornissen bij chronische nierinsufficiëntie: een dosering van 1,4 mg/m2 lichaamsoppervlak per dag (ongeveer 0,045 - 0,050 mg/kg lichaamsgewicht per dag) wordt aanbevolen. Hogere doseringen kunnen noodzakelijk zijn wanneer de groeisnelheid te laag is. Een dosiscorrectie kan noodzakelijk zijn na 6 maanden behandeling.

Groeistoornissen bij kleine kinderen die te klein of te licht voor de duur van de zwangerschap (SGA) geboren zijn: een dosis van 0,035 mg/kg/dag (1 mg/m2/dag) wordt gewoonlijk aanbevolen tot de eindlengte is bereikt. De behandeling dient te worden onderbroken, als de verandering van de groeisnelheid-SDS, voorafgaand aan de behandeling tot aan het eind van het eerste jaar van behandeling, kleiner is dan + 1. De behandeling dient te worden onderbroken als de groeisnelheid 14 jaar (meisjes) of > 16 jaar (jongens) is, overeenkomend met het sluiten van de epifysairschijven.

Aanbevolen doseringen voor pediatrische patiënten
Indicatie mg/kg lichaamsgewicht mg/m2 lichaamsoppervlakte dosis per dag dosis per dag Groeihormoondeficiëntie bij 0,025 - 0,035 0,7 - 1,0 kinderen
Prader-Willi-syndroom bij 0,035 1,0 kinderen
Turnersyndroom 0,045 - 0,050 1,4 GENO 016 SmPC V6.2-c DNM.doc Pagina 2 van 12

Samenvatting van de Productkenmerken Genotropin, poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie

Chronische nierinsufficiëntie 0,045 - 0,050 1,4 Te kleine kinderen die te klein of 0,035 1,0 te licht voor de duur van de
zwangerschap geboren zijn

Groeihormoondeficiëntie bij volwassenen: de behandeling dient te starten met een lage dosering, 0,15- 0,3 mg per dag. De dosering dient geleidelijk te worden verhoogd volgens de behoeften van de individuele patiënt aan de hand van de IGF-I concentratie. Het doel van de behandeling is een concentratie van Insuline-achtige Groei Factor I (IGF-I) te verkrijgen binnen 2 SDS ten opzichte van het gemiddelde bij die leeftijd. Patiënten met normale IGF-I concentraties aan het begin van de behandeling, moeten behandeld worden met groeihormoon tot een hoognormale IGF-I-spiegel, maar niet hoger dan 2 SDS. Klinische respons en bijwerkingen kunnen ook worden gebruikt als richtlijn voor dosistitratie.
De dagelijkse onderhoudsdosering is zelden hoger dan 1,0 mg per dag. Vrouwen kunnen een hogere dosis nodig hebben dan mannen, terwijl mannen na verloop van tijd een toenemende IGF-I gevoeligheid vertonen. Dit betekent dat er een risico bestaat dat vrouwen, met name diegenen die orale oestrogeensuppletie krijgen, worden onderbehandeld, terwijl mannen worden overbehandeld. De groeihormoondosering moet daarom elke 6 maanden gecontroleerd worden. Omdat de normale fysiologische productie van groeihormoon afneemt met een toenemende leeftijd is het mogelijk dat de benodigde dosering afneemt. De laagste effectieve dosering dient te worden gebruikt.

4.3 Contra-indicaties

Genotropin dient niet te worden toegepast wanneer er aanwijzingen zijn die duiden op tumoractiviteit en anti-tumor therapie moet beëindigd zijn voordat de behandeling wordt gestart.

Genotropin mag niet worden toegepast ter bevordering van de groei bij patiënten met gesloten epifysairschijven.

Patiënten met acute levensbedreigende aandoeningen die complicaties ondervinden na open-hart operaties, buikoperaties, meervoudig trauma veroorzaakt door een ongeval, acute ademhalingsinsufficiëntie of vergelijkbare aandoeningen dienen niet met Genotropin te worden behandeld. (Zie 4.4 "Speciale waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik" voor patiënten die substitutietherapie ondergaan.)

Overgevoeligheid voor het actieve bestanddeel of één van de hulpstoffen.

4.4 Speciale waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik

Het stellen van de diagnose en de behandeling met Genotropin dient uitsluitend te worden gestart en gecontroleerd door artsen met expertise en ervaring op het gebied van de diagnostiek en behandeling van patiënten met bovenvermelde therapeutische indicatie.

Myositis is een zeer zeldzame bijwerking die in verband kan staan met het conserveermiddel m-cresol. In geval van myalgie of overmatige pijn op de injectieplaats, dient aan myositis te worden gedacht en als dit wordt bevestigd, dient een Genotropin presentatievorm zonder m-cresol te worden gebruikt.

GENO 016 SmPC V6.2-c DNM.doc Pagina 3 van 12

Samenvatting van de Productkenmerken Genotropin, poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie

Somatropine kan insulineresistentie induceren en bij sommige patiënten hyperglykemie. Daarom dienen patiënten te worden geobserveerd op aanwijzingen voor glucose-intolerantie. In zeldzame gevallen kan aan de diagnostische criteria voor diabetes mellitus type II worden voldaan als gevolg van de behandeling met somatropine. Risicofactoren zoals obesitas (waaronder obese patiënten met PWS), familiegeschiedenis, behandeling met steroïden of een reeds bestaande verstoorde glucosetolerantie, waren aanwezig in de meeste gevallen waarbij dit is opgetreden. Bij patiënten met een reeds manifeste diabetes mellitus kan het noodzakelijk zijn de anti-diabetische therapie aan te passen, wanneer behandeling met somatropine wordt ingesteld.

Tijdens de behandeling met somatropine is een verhoogde T4 naar T3 conversie gevonden. Deze kan resulteren in een verlaging van serum T4 en een toename van serum T3 concentraties. In het algemeen bleven de perifere schildklierhormoonspiegels binnen het referentiegebied voor gezonde mensen. Het effect van somatropine op de schildklierhormoonspiegels kan klinisch relevant zijn bij patiënten met centrale subklinische hypothyreoïdie waarbij zich in theorie hypothyreoïdie kan ontwikkelen. Daarentegen kan bij patiënten die een substitutietherapie met thyroxine krijgen een matige hyperthyreoïdie optreden. Het is daarom vooral aan te raden de schildklierfunctie te onderzoeken na starten van de behandeling met somatropine en na doseringsaanpassingen.

Bij groeihormoondeficiëntie secundair aan de behandeling van maligne aandoeningen dient men te letten op tekenen van hernieuwde activiteit van de ziekte.

Bij patiënten met endocriene stoornissen, waaronder groeihormoondeficiëntie, kan epifysiolyse van de femurkop frequenter voorkomen dan bij de normale populatie. Kinderen die mank gaan lopen tijdens de behandeling met somatropine, dienen hierop onderzocht te worden.

In geval van ernstige of terugkerende hoofdpijn, visusstoornissen, misselijkheid en/of braken wordt een fundoscopie aanbevolen om mogelijk papiloedeem te diagnosticeren. Indien papiloedeem wordt bevestigd dient men bedacht te zijn op benigne intracraniale hypertensie en indien nodig dient de behandeling met groeihormoon te worden gestopt.
Tot op heden zijn er onvoldoende gegevens om een specifiek advies te kunnen geven over de voortzetting van de behandeling met groeihormoon bij patiënten die genezen zijn van intracraniale hypertensie. Klinische ervaring heeft echter aangetoond dat opnieuw instellen van de behandeling vaak mogelijk is zonder dat de intracraniale hypertensie terugkeert. Indien opnieuw een behandeling met groeihormoon wordt gestart, dient de patiënt zorgvuldig gevolgd te worden op symptomen van intracraniale hypertensie.

Ervaring met patiënten ouder dan 60 jaar is beperkt.

Bij patiënten met Prader-Willi-syndroom dient de behandeling altijd te worden gecombineerd met een caloriebeperkt dieet.

Er is melding gemaakt van fatale gevallen die in verband gebracht werden met het gebruik van groeihormoon in pediatrische patiënten met het Prader-Willi-syndroom, op wie een of meer van de volgende risicofactoren van toepassing waren: ernstig overgewicht (patiënten met een gewicht/lengte percentage boven 200%), voorgeschiedenis van respiratoire aandoeningen of slaap-apnoe, of een niet geïdentificeerde luchtweginfectie. Patiënten met een of meer van deze factoren lopen mogelijk een verhoogd risico.

GENO 016 SmPC V6.2-c DNM.doc Pagina 4 van 12

Samenvatting van de Productkenmerken Genotropin, poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie

Voordat er met de behandeling van patiënten met Prader-Willi-syndroom met somatropine wordt gestart, dienen tekenen van obstructie van de bovenste luchtwegen, slaap-apnoe, of luchtweginfecties te worden vastgesteld.

Wanneer er gedurende de evaluatie van de obstructie van de bovenste luchtwegen pathologische bevindingen worden gedaan, dient het kind te worden verwezen naar een KNO-arts voor de behandeling en het oplossen van het luchtwegprobleem, voordat de behandeling met groeihormoon wordt gestart.

Slaap-apnoe dient te worden vastgesteld voordat de behandeling met groeihormoon wordt gestart middels aanvaarde methodes zoals polysomnografie of overnacht oxymetrie en dient te worden gemonitord wanneer het vermoeden van slaap-apnoe bestaat.

Wanneer patiënten tijdens de behandeling met somatropine tekenen vertonen van een obstructie van de bovenste luchtwegen (waaronder het voor het eerst optreden of een toename van snurken), zal de behandeling onderbroken moeten worden en een nieuw KNO-onderzoek moeten worden uitgevoerd.

Alle patiënten met Prader-Willi-syndroom dienen regelmatig te worden onderzocht wanneer er een vermoeden bestaat van slaap-apnoe.

Patiënten dienen regelmatig te worden onderzocht op tekenen van luchtweginfecties, die in een zo vroeg mogelijk stadium gediagnosticeerd moeten worden en agressief moeten worden behandeld.

Alle patiënten met Prader-Willi-syndroom dienen adequaat op gewicht gecontroleerd te worden, voor en tijdens de behandeling met groeihormoon.

Scoliose komt vaak voor bij patiënten met PWS. Bij elk kind kan zich tijdens snelle groei scoliose ontwikkelen. Tijdens de behandeling dienen tekenen van scoliose te worden gevolgd. Er is echter niet aangetoond dat groeihormoonbehandeling de incidentie of de ernst van scoliose vergroot.

Ervaring met langdurige behandeling bij volwassenen en bij patiënten met PWS is beperkt.

Bij kleine kinderen die te klein of te licht voor de duur van de zwangerschap geboren zijn, moeten andere medische oorzaken of behandelingen die een groeistoornis zouden kunnen verklaren, uitgesloten worden voor aanvang van de behandeling.

Bij kinderen die te klein of te licht voor de duur van de zwangerschap geboren zijn, wordt aanbevolen het nuchter insuline en bloedglucose te meten voor aanvang van de behandeling en jaarlijks daarna. Bij patiënten met een verhoogd risico op diabetes mellitus (bijvoorbeeld diabetes in de familie, obesitas, ernstige insulineresistentie, acanthosis nigricans) dient een orale glucosetolerantietest te worden uitgevoerd. Indien diabetes wordt geconstateerd, dient groeihormoon niet te worden toegediend.

Bij kinderen die te klein of te licht voor de duur van de zwangerschap geboren zijn, wordt aanbevolen de IGF-I spiegel te meten voor aanvang van de behandeling en twee maal per jaar nadien. Als bij herhaalde meting de IGF-I spiegels + 2 SD overschrijden in vergelijking met referentiewaarden voor leeftijd en puberteitsstadium, zou de IGF-I / IGFBP-3 ratio als richtlijn voor een eventuele dosisaanpassing kunnen worden gebruikt.

GENO 016 SmPC V6.2-c DNM.doc Pagina 5 van 12

Samenvatting van de Productkenmerken Genotropin, poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie

Ervaring met het starten van de behandeling bij SGA kinderen rond de start van de puberteit is beperkt. Het wordt daarom niet aanbevolen te starten met groeihormoonbehandeling rond de start van de puberteit. Ervaring met patiënten met het Silver-Russell syndroom is beperkt.

Een gedeelte van de lengtewinst die is behaald bij groeihormoonbehandeling van SGA kinderen kan verloren gaan als de behandeling wordt gestopt voordat de eindlengte is bereikt.

Bij patiënten met chronische nierinsufficiëntie moet de nierfunctie minder dan 50% zijn voordat de behandeling wordt ingesteld. Om de groeistoornis te kunnen verifiëren moet de lengtegroei gedurende een jaar voor het instellen van de therapie, zijn gevolgd. Gedurende deze periode, dient een conservatieve behandeling van nierinsufficiëntie (inclusief controle van acidosis, hyperparathyroïdisme en voedingsstatus) te zijn ingesteld en dient te worden voortgezet tijdens de behandeling.
De behandeling moet worden gestopt bij niertransplantatie. Tot op heden zijn er geen gegevens beschikbaar over de eindlengte bij patiënten met chronische nierinsufficiëntie die worden behandeld met Genotropin.

De effecten van Genotropin op het herstel van ernstig zieke volwassen patiënten die complicaties ondervonden na open-hart operaties, buikoperaties, meervoudig trauma veroorzaakt door een ongeval of acute ademhalingsinsufficiëntie, zijn bestudeerd in twee placebo gecontroleerde onderzoeken met daarin 522 ernstig zieke volwassen patiënten. Bij patiënten die werden behandeld met dagelijks 5,3 of 8 mg Genotropin was de mortaliteit in vergelijking hoger dan bij patiënten die placebo kregen, namelijk 42% tegen 19%. Gebaseerd op deze informatie dienen deze typen patiënten niet met Genotropin te worden behandeld.
Aangezien er geen informatie beschikbaar is over de veiligheid van groeihormoonsubstitutietherapie bij acuut ernstig zieke patiënten die reeds groeihormoon gebruiken, dienen de voordelen van het voortzetten van de behandeling in deze situatie te worden afgewogen tegen de mogelijke risico's die ermee samenhangen.
Bij alle patiënten die andere of vergelijkbare acute levensbedreigende aandoeningen ontwikkelen, dient het mogelijke voordeel van behandeling met Genotropin te worden afgewogen tegen het mogelijke risico dat ermee samenhangt.

4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie

Gegevens uit een interactie onderzoek uitgevoerd bij groeihormoondeficiënte volwassenen, suggereren dat het toedienen van somatropine de klaring van stoffen waarvan bekend is dat ze worden gemetaboliseerd door cytochroom P450 iso-enzymen kan verhogen. Met name de klaring van stoffen die worden gemetaboliseerd door cytochroom P450 3A4 (zoals geslachtshormonen, corticosteroïden, anti-epileptica en ciclosporine) kan verhoogd zijn, wat resulteert in lagere plasmaspiegels van deze stoffen. De klinische significantie hiervan is onbekend. Zie ook rubriek 4.4 voor verklaringen over diabetes mellitus en stoornissen van de schildklierfunctie en rubriek 4.2 voor een verklaring over orale oestrogeensuppletie.

4.6 Zwangerschap en borstvoeding

Er is geen klinische ervaring omtrent het gebruik van Genotropin tijdens de zwangerschap. Over de effecten in dierproeven bestaan onvoldoende gegevens om de mogelijke schadelijkheid te kunnen GENO 016 SmPC V6.2-c DNM.doc Pagina 6 van 12

Samenvatting van de Productkenmerken Genotropin, poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie

beoordelen. De behandeling met Genotropin dient onderbroken te worden wanneer er een zwangerschap optreedt.

Tijdens een normale zwangerschap dalen de hypofysaire groeihormoonspiegels aanmerkelijk na de twintigste zwangerschapsweek en worden bij 30 weken zwangerschap bijna volledig vervangen door groeihormoon uit de placenta. Gezien dit gegeven is het onwaarschijnlijk dat voortzetting van de vervangingstherapie met somatropine nodig zou zijn bij groeihormoondeficiënte vrouwen in het derde trimester van de zwangerschap.

Het is niet bekend of somatropine wordt uitgescheiden in de borstvoeding, maar absorptie van intact proteïne vanuit het maagdarmkanaal van het kind is hoogst onwaarschijnlijk.

4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen

Er zijn geen effecten op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen waargenomen.

4.8 Bijwerkingen

Patiënten met groeihormoondeficiëntie worden gekarakteriseerd door een tekort aan extracellulair volume. Wanneer de behandeling met somatropine wordt gestart, wordt dit tekort snel gecorrigeerd. Bij volwassen patiënten komen bijwerkingen gerelateerd aan vochtretentie, zoals perifeer oedeem, stijfheid in de extremiteiten, artralgie, myalgie en paresthesie, regelmatig voor. In het algemeen zijn deze bijwerkingen matig tot gemiddeld ernstig, ontstaan ze binnen de eerste maanden van behandeling en nemen spontaan, of door vermindering van de dosering, af.

Het voorkomen van deze bijwerkingen is gerelateerd aan de toegediende dosering, de leeftijd van de patiënten en mogelijk omgekeerd evenredig aan de leeftijd van de patiënt op het moment dat de groeihormoondeficiëntie begint. Bij kinderen komen dergelijke bijwerkingen niet vaak voor.

Bij kinderen komen voorbijgaande lokale huidreacties op de plaats van injectie regelmatig voor.

Zeldzame gevallen van diabetes mellitus type II zijn gemeld.

Zeldzame gevallen van goedaardige intracraniale hypertensie zijn gemeld.

Carpaal tunnelsyndroom komt niet vaak voor bij volwassenen.

Somatropine heeft bij ongeveer 1% van de patiënten geleid tot vorming van antilichamen. De bindingscapaciteit van deze antilichamen was echter laag en er zijn geen klinische veranderingen met hun vorming in verband gebracht.

Vaak Soms Zelden Zeer zelden >1/100, 1/1000, 10.000, Stoornissen van het Vorming van
GENO 016 SmPC V6.2-c DNM.doc Pagina 7 van 12

Samenvatting van de Productkenmerken Genotropin, poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie

immuunsysteem antilichamen
Endocriene Diabetes mellitus stoornissen type II Stoornissen van het Paresthesie bij Carpaal Goedaardige zenuwstelsel volwassenen tunnelsyndroom intracraniale bij volwassenen. hypertensie Paresthesie bij kinderen. Stoornissen van de Voorbijgaande
huid en de subcutane lokale huidreacties
weefsels bij kinderen
Stoornissen van Stijfheid in de Stijfheid in de skeletspieren, extremiteiten, extremiteiten, aanhechtende artralgie, myalgie artralgie, myalgie weefsels en botten bij volwassenen bij kinderen Algemene Perifeer oedeem Perifeer oedeem stoornissen en bij volwassenen bij kinderen stoornissen op de
plaats van toediening

Van somatropine is gemeld dat het de serumcortisolspiegels verlaagt, mogelijk door een effect op dragereiwitten of door een toegenomen hepatische klaring. De klinische relevantie van deze bevindingen kan beperkt zijn. Desondanks dient de corticosteroid substitutietherapie te zijn geoptimaliseerd voordat de behandeling met Genotropin wordt gestart.

Zeer zeldzame gevallen van leukemie bij groeihormoondeficiënte kinderen die worden behandeld met somatropine zijn gemeld, maar de incidentie blijkt gelijk te zijn aan die bij kinderen zonder groeihormoondeficiëntie.

Tijdens de post-marketing periode zijn zeldzame gevallen van plotseling overlijden gerapporteerd bij patiënten die leden aan Prader-Willi-syndroom en behandeld werden met somatropine, hoewel geen causaal verband is aangetoond.

4.9 Overdosering

Er is geen geval van overdosering of intoxicatie gemeld. Acute overdosering zou in eerste instantie kunnen leiden tot hypoglykemie overgaand in hyperglykemie. Chronische overdosering zou aanleiding kunnen zijn tot symptomen zoals bekend bij overmatige groeihormoonproductie.


5. FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN

5.1 Farmacodynamische eigenschappen

GENO 016 SmPC V6.2-c DNM.doc Pagina 8 van 12

Samenvatting van de Productkenmerken Genotropin, poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie

Farmacotherapeutische groep: adenohypofysehormonen en verwante verbindingen ATC code: H01A C01

Somatropine is een potent metabool hormoon dat van belang is voor het metabolisme van lipiden, koolhydraten en eiwitten. Bij kinderen met onvoldoende endogeen groeihormoon stimuleert somatropine de lineaire groei en vergroot het de groeisnelheid. Bij volwassenen, zowel als kinderen, handhaaft somatropine een normale lichaamscompositie door toegenomen stikstofretentie en stimulering van de groei van skeletspieren, en door mobilisatie van lichaamsvet. Inwendig vetweefsel reageert bijzonder gevoelig op somatropine. Naast verhoogde lipolyse vermindert somatropine de opname van triglyceriden in de vetmassa van het lichaam. Serumconcentraties van IGF-I (Insuline- achtige Groei Factor-I) en IGFBP3 (Insuline-achtige Groei Factor Bindend Eiwit 3) nemen toe door somatropine. Bovendien zijn de volgende werkingen aangetoond:

- Vetmetabolisme: somatropine induceert LDL-cholesterolreceptoren in de lever en heeft een effect op het profiel van serumlipiden en lipoproteïnen. In het algemeen resulteert de toediening van somatropine aan groeihormoondeficiënte patiënten in een afname van serum LDL en apolipoproteïne B. Een afname in het totale serumcholesterol kan ook worden waargenomen.

- Koolhydraatmetabolisme: somatropine verhoogt de insulinespiegel maar het nuchtere bloedglucose is vaak onveranderd. Kinderen met hypopituïtarisme kunnen in nuchtere toestand hypoglykemie ondervinden. Deze toestand wordt gekeerd door somatropine.

- Water- en elektrolytenmetabolisme: groeihormoondeficiëntie wordt geassocieerd met afgenomen plasma en extracellulaire volumes. Beiden nemen snel toe na behandeling met somatropine. Somatropine induceert de retentie van natrium, kalium en fosfor.

- Botmetabolisme: somatropine stimuleert de omzetting van botten van het skelet. Langdurige toediening van somatropine aan groeihormoondeficiënte patiënten met osteopenie resulteert in een toegenomen mineraalgehalte van het bot en dichtheid op gewichtdragende plaatsen.

- Fysieke capaciteit: spiersterkte en fysieke oefeningcapaciteit zijn verbeterd na langdurige behandeling met somatropine. Somatropine vergroot ook het hartminuutvolume, maar het mechanisme moet nog worden opgehelderd. Een afname in perifere vasculaire weerstand kan bijdragen aan dit effect.

In klinisch onderzoek bij kleine kinderen die te klein of te licht voor de duur van de zwangerschap geboren zijn, zijn doseringen van 0,033 en 0,067 mg/kg/dag gebruikt voor de behandeling tot eindlengte. Bij 56 patiënten die continu werden behandeld en die (bijna) eindlengte hadden bereikt, was de gemiddelde lengteverandering vanaf de start van de behandeling +1,90 SDS (0,033 mg/kg/dag) en +2,19 SDS (0,067 mg/kg/dag). Literatuurgegevens over onbehandelde SGA kinderen zonder vroege, spontane inhaalgroei suggereren een late groei van 0,5 SDS. Langetermijn veiligheidsgegevens zijn nog beperkt.

5.2 Farmacokinetische eigenschappen

Absorptie
Zowel bij gezonde vrijwilligers als bij groeihormoondeficiënte patiënten is de biologische beschikbaarheid van subcutaan toegediend somatropine ongeveer 80%. Een subcutane dosering van GENO 016 SmPC V6.2-c DNM.doc Pagina 9 van 12

Samenvatting van de Productkenmerken Genotropin, poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie

0,035 mg/kg somatropine resulteert in plasma Cmax en tmax waarden variërend van respectievelijk 13-35 ng/ml en 3-6 uur.

Eliminatie
De gemiddelde terminale halfwaardetijd van somatropine na intraveneuze toediening bij groeihormoondeficiënte volwassenen is ongeveer 0,4 uur. Na subcutane toediening worden echter halfwaardetijden van 2-3 uur bereikt. Het waargenomen verschil is waarschijnlijk te wijten aan langzame absorptie vanuit de injectieplaats na subcutane toediening.

Subgroepen
De absolute biologische beschikbaarheid van somatropine na subcutane toediening lijkt gelijk te zijn bij mannen en vrouwen.

Informatie over de farmacokinetiek van somatropine bij ouderen en kinderen, bij verschillende rassen en bij patiënten met nier-, lever- of hartinsufficiëntie ontbreekt of is onvolledig.

5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek

Bij onderzoek inzake algemene toxiciteit, lokale tolerantie en reproductietoxiciteit zijn geen klinisch relevante effecten waargenomen. In vitro en in vivo genotoxiciteitsstudies naar genmutaties en inductie van chromosoomafwijkingen waren negatief.

Een toegenomen chromosomale kwetsbaarheid is waargenomen bij één in vitro studie op lymfocyten afgenomen bij patiënten na langdurige behandeling met somatropine en na toevoeging van het radiomimetische geneesmiddel bleomycine. De klinische significantie van deze bevinding is onduidelijk.

In een ander onderzoek werd geen toename in chromosomale afwijkingen gevonden in de lymfocyten van patiënten die een langdurige behandeling met somatropine ondergaan hadden.


6. FARMACEUTISCHE GEGEVENS

6.1 Lijst van hulpstoffen

Hulpstoffen
Poeder (voorste kamer) Oplosmiddel (achterste kamer) Glycine water voor injecties Watervrij natriumdiwaterstoffosfaat m-cresol Watervrij dinatriumfosfaat Mannitol Mannitol

6.2 Gevallen van onverenigbaarheid

Dit geneesmiddel mag niet worden gemengd met andere producten en dient alleen in het bijgeleverde oplosmiddel gereconstitueerd te worden.

GENO 016 SmPC V6.2-c DNM.doc Pagina 10 van 12

Samenvatting van de Productkenmerken Genotropin, poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie

6.3 Houdbaarheid

36 maanden

Presentatievorm (zie rubriek 2 Kwalitatieve en Houdbaarheid (na reconstitutie) kwantitatieve samenstelling)

1 Chemische en fysische stabiliteit tijdens gebruik zijn aangetoond voor 4 weken bij 2-8°C.

Vanuit microbiologisch oogpunt mag het product na reconstitutie 4 weken bij 2-8°C worden bewaard. Andere bewaartijden en ­condities tijdens gebruik zijn voor de verantwoordelijkheid van de gebruiker.
2 Chemische en fysische stabiliteit tijdens gebruik zijn aangetoond voor 4 weken bij 2-8°C.

Vanuit microbiologisch oogpunt mag het product na reconstitutie 4 weken bij 2-8°C worden bewaard. Andere bewaartijden en ­condities tijdens gebruik zijn voor de verantwoordelijkheid van de gebruiker.

6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren

Voor reconstitutie: Bewaren in de koelkast (2-8°C), waarbij tot 1 maand bij of beneden 25°C is toegestaan. Bewaar de houder in de buitenverpakking ter bescherming tegen licht.

Na reconstitutie: Bewaren in de koelkast (2-8°C). Niet bevriezen. Bewaar de houder in de buitenverpakking ter bescherming tegen licht.

6.5 Aard en inhoud van de verpakking

Glazen tweekamerampulvoor gebruik in een injectiesysteem, Genotropin Pen , Ph.Eur. Type 1, met broombutyl rubberen zuigers en een aluminium dop met een broombutyl rubberen schijf.

Presentatievorm (zie rubriek 2 Kwalitatieve en Verpakkingsgrootte kwantitatieve samenstelling)

1 1x 5,0 mg, 5x 5,0 mg, 20 (4 x 5 x 5,0 mg)
2 1x 12 mg, 5x 12 mg

Mogelijk zijn niet alle verpakkingsgrootten in de handel.


6.6 Speciale voorzorgen voor het verwijderen en andere instructies

Tweekamerampul:
De oplossing wordt bereid door het injectiesysteem in elkaar te draaien waardoor het oplosmiddel in de tweekamerampul met het poeder wordt gemengd. Los het poeder voorzichtig op door de ampul GENO 016 SmPC V6.2-c DNM.doc Pagina 11 van 12

Samenvatting van de Productkenmerken Genotropin, poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie

langzaam te bewegen. Niet schudden; dit kan denaturatie van het werkzame bestanddeel veroorzaken. De gereconstitueerde oplossing is bijna kleurloos of licht opaalachtig. De gereconstitueerde oplossing dient voor gebruik te worden geïnspecteerd en alleen heldere oplossingen zonder deeltjes dienen te worden gebruikt.
Wanneer een injectiesysteem wordt gebruikt dient de injectienaald voor het oplossen op het injectiesysteem te worden aangebracht.

Zowel bij volwassenen als kinderen kunnen Genotropin ampullen met 5,0 mg en 12 mg worden toegediend zonder gebruik van een naald met behulp van ZIPTIP, een jet injectiesysteem. De wijze van gebruik van dit injectiesysteem staat beschreven in de bijsluiter van de ZIPTIP verpakking. Het injectiesysteem kan worden verkregen via Pfizer.


7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN

Pfizer bv
Rivium Westlaan 142

2909 LD Capelle aan den IJssel


8. NUMMER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN

Genotropin 5,0 mg RVG 25480 Genotropin 12 mg RVG 15790


9. DATUM VAN GOEDKEURING/VERNIEUWING VAN DE VERGUNNING

Datum van eerste goedkeuring: 1987-03-27 - Zweden Vernieuwing van de vergunning: 2005-06-22 - vernieuwing EU


10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE SAMENVATTING

Laatste gedeeltelijke herziening betreft rubriek 6.6


19 juni 2007 GOEDGEKEURD

GENO 016 SmPC V6.2-c DNM.doc Pagina 12 van 12