van der Veen en Vos over hinderlijke handelspraktijken bij de inkoop van medische hulpmiddlen in het buitenland

Antwoorden op kamervragen van Heerts, van der Veen en Vos over hinderlijke handelspraktijken bij de inkoop van medische hulpmiddlen in het buitenland

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport



De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

GMT-K-U-2777471

10 juli 2007

Antwoorden van minister Klink, mede namens de Minister van Financiën, op kamervragen van de Kamerleden Heerts, van der Veen en Vos over hinderlijke handelspraktijken bij de inkoop van medische hulpmiddelen in het buitenland (2060717360).

Vraag 1
Bent u bekend met het gegeven dat medische hulpmiddelen in het buitenland goedkoper zijn, soms tot wel 50 %?

Antwoord 1
Nee, dat is mij niet bekend. De hulpmiddelenmarkt is namelijk een gedereguleerde markt. Dit betekent dat de overheid zich niet met het prijsbeleid bemoeit en prijsonderhandelingen overlaat aan de markt en de betrokken partijen.

Vraag 2
Bent u op de hoogte van de problemen die het UMC St. Radboud ondervindt bij de inkoop van goedkopere medische hulpmiddelen van gelijke kwaliteit en service in Duitsland? Zo ja, wat heeft u ondernomen, of wat gaat u ondernemen, om het UMC St. Radboud te ondersteunen bij het verkrijgen van goedkopere medische hulpmiddelen uit het buitenland?

Antwoord 2
Ja, ik ben op de hoogte van de problemen die het UMC St. Radboud ondervindt bij de inkoop van medische hulpmiddelen. Het UMC St. Radboud heeft hiervan melding gemaakt tijdens een werkbezoek aan haar instelling van leden van uw kamer en van leden van het Europees parlement. De intramurale medische hulpmiddelen vallen echter onder het inkoopbeleid van ziekenhuizen. Hierin heeft de overheid geen bemoeienis. Een oordeel over het marktgedrag van commerciële aanbieders van hulpmiddelen behoort tot de competentie van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

Vraag 3
Klopt het dat bij Europese aanbestedingen van medische hulpmiddelen er zich louter Nederlandse dochter-/agentuurondernemingen inschrijven? Zo ja, hoe verklaart u dit gegeven?

Antwoord 3
In zijn algemeenheid kan ik deze vraag niet beantwoorden. Bij het door het UMC St. Radboud ingebrachte voorbeeld bleek dit het geval, maar mij is niet bekend of dit vaker voorkomt. Zoals ik in mijn antwoorden op kamervragen over bezuinigingen door ziekenhuizen (gesteld door de leden Agema en Van Gerven) al heb aangegeven, nemen ziekenhuizen op dit gebied veel initiatieven om bij de inkoop van (ondermeer) hulpmiddelen door professionalisering, standaardisatie, schaalvergroting via inkooporganisaties en door gebruik te maken van technieken als aanbesteding, betere inkoopcondities en gunstiger prijzen te realiseren. Dat hier voldoende kansen liggen is in meerdere rapporten aangetoond. Dit vraagt van deze zorginstellingen gerichte inspanningen om op de inkoopmarkt die sterkere marktpositie ook in te kunnen nemen.

Vraag 4
Kunt u inzicht geven in de absolute kosten die Nederlandse zorginstellingen, en dus de Nederlandse burger, via diens zorgpremie, extra maken doordag zij in de praktijk worden gedwongen medische hulpmiddelen in te kopen bij Nederlandse dochter- of agentuurondernemingen, in plaats van bij buitenlandse moederbedrijven?

Antwoord 4
Ik kan deze vraag niet beantwoorden omdat ik, zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, geen bemoeienis heb met het inkoopbeleid van zorginstellingen, en dus geen inzicht heb in de absolute kosten van de Nederlandse zorginstellingen ten aanzien van medische hulpmiddelen.

Vraag 5
Deelt u de conclusie dat moeder-dochter of agentuurovereenkomsten ertoe kunnen leiden dat er machtsmisbruik plaatsvindt door nationale of regionale markten op te delen en zodoende hogere winstmarges te behalen? Zo ja, ziet u mogelijkheden om Eurocommissaris Kroes aan te spreken op dit onwenselijke gebruik van het Europees mededingingsrecht? Ziet u (nog) andere mogelijkheden voor verandering van deze praktijk?

Antwoord 5
Afspraken tussen ondernemingen, waaronder ook
marktverdelingsafspraken, kunnen onder omstandigheden in strijd zijn met het mededingingsrecht. Waar afspraken tussen of gedragingen van ondernemingen daadwerkelijk leiden tot beperking van de concurrentie - bijvoorbeeld door het misbruik van een economische machtpositie of een andersoortige overtreding van het Nederlandse of Europese mededingingsrecht - zijn respectievelijk de NMa en de Europese Commissie bevoegd hiertegen op te treden. Er is in zo'n geval geen sprake van onwenselijk gebruik van het mededingingsrecht. Het is juist het mededingingsrecht dat hiertegen kan optreden. Ook moeder-dochter constructies of agentuurovereenkomsten dienen in overeenstemming met het mededingingsrecht te zijn. Het is in eerste instantie aan de benadeelde partijen hierover een klacht in te dienen indien dit niet het geval is. Ik zie op dit moment dan ook geen noodzaak Eurocommissaris Kroes hierop aan te spreken. Overigens wijs ik op het feit dat de Europese Commissie reeds op deze kwestie is geattendeerd door EP-lid van den Burg.