Directie Landbouw
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 's-GRAVENHAGE
uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum
7 juni 2007 2060717350
DL. 2007/1759 10 juli 2007
onderwerp bijlagen
Kamervragen over de bouw van
varkensflats
Geachte Voorzitter,
In deze brief beantwoord ik mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer (VROM) de vragen van het lid Van Gent (GL) over de bouw van
varkensflats.
1
Bent u bekend met de zogenaamde `varkensflats', waar varkens in een zeer hoge
concentratie worden gehuisvest?
Ja.
2
Bent u bekend met de vergevorderde plannen om twee van dergelijk complexen in Marle
te bouwen voor in totaal meer dan 37.000 varkens en biggen? (De Stentor, 31 mei 2007,
"Varkensflat is optie")
Ja.
3
Kunt u een overzicht geven van locaties waar op dit moment een dergelijk complex
gebouwd is of waar concrete plannen zijn dit te bouwen?
Er is mij een aantal andere initiatieven van nieuwe grote varkensstallen bekend in het
kader van de uitvoering van de Reconstructiewet Zandgebieden. Een exact overzicht kan
ik u niet geven.
4
Deelt u het standpunt dat varkensflats zowel vanuit diervriendelijk, landschappelijk als
agrarisch oogpunt ongewenst zijn? Zo ja, ben u bereid hier iets tegen te ondernemen?
Zo neen, waarom niet?
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
10 juli 2007 DL. 2007/1759 2
Schaalvergroting maakt het economisch gezien beter mogelijk om te innoveren en te
investeren in extra maatregelen voor milieu, dierenwelzijn en fysieke inpassing van
stallen. Daar staat tegenover dat in de beeldvorming van de samenleving in grote stallen
minder aandacht is voor het individuele dier en de menselijke maat verloren dreigt te
gaan. In het AO van 25 juni over de Reconstructie hebben de minister van VROM en ik
gezegd, dat de veehouderij zich zal ontwikkelen in een duurzaam handelingsperspectief
en binnen maatschappelijke randvoorwaarden. Dierenwelzijn, landschappelijke kwaliteit
en de agrarische economie, zowel op macroniveau als op bedrijfsniveau, stellen allemaal
hun eisen. De dynamiek in de veehouderij en in de maatschappij dienen daar in een
gezamenlijke balans te worden gebracht. Naar mijn mening zal de veehouderijsector op
regionaal en lokaal niveau in overleg met provincie en gemeente en maatschappelijke
organisaties tot een nieuwe balans en nieuwe afwegingen moeten komen. Ik zal de sector
op deze uitdaging aanspreken. De Reconstructiewet Zandgebieden geeft het rijkskader
weer waarbinnen de betrokken partijen tot afwegingen kunnen komen.
5
Kunt u zich voorstellen dat agrariërs schaalvergroting vaak als enig toekomstperspectief
voor hun bedrijf zien? Zo ja, bent u bereid hen een ander perspectief te bieden, waarbij
dierenwelzijn en landschap niet in het geding zijn?
Agrariërs in Nederland hebben diverse perspectieven voor hun bedrijfsontwikkeling.
Sommigen kiezen bijvoorbeeld voor verbreding van hun productie, anderen voor niche-
markten, weer anderen voor schaalvergroting. Ook zijn er agrariërs die hun oorspronke-
lijke bedrijf beëindigen en overgaan tot andere activiteiten of werkzaamheden. Het is aan
de agrarische ondernemer om binnen de wettelijke randvoorwaarden voor milieu en
ruimtelijke ordening te kiezen welke bedrijfsontwikkelingsstrategie het beste bij hem past.
6
Beoordeelt u de genoemde ontwikkelingen als agrarisch of industrieel? Wat betekent dit
voor de vestigingseisen?
Ik kan me voorstellen dat dergelijke grootschalige ontwikkelingen deze vraag oproepen.
Het blijft echter intensieve veehouderij en derhalve een agrarische activiteit. De omvang
en uiterlijke verschijningsvorm vragen wel enigszins met industrie vergelijkbare
vestigingseisen met betrekking tot verkeersafwikkeling en een goede ruimtelijk-
landschappelijke inpassing. De voorkeur gaat daarbij uit naar clustering van bedrijven.
Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om voornoemde vestigingseisen in hun
bestemmingsplannen op te nemen.
7
Hoe past het bouwen van varkensflats binnen de reconstructie van landelijke gebieden?
Op grond van de door de provincies in Oost- en Zuid-Nederland opgestelde Reconstructie-
plannen past het nieuw vestigen van grootschalige intensieve veehouderijbedrijven in de
daarin opgenomen landbouwontwikkelingsgebieden.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
10 juli 2007 DL. 2007/1759 3
Dit zijn de gebieden met het primaat landbouw en ruime ontwikkelingsmogelijkheden
voor de intensieve veehouderij, binnen de voorwaarden van de milieuregelgeving. Vanuit
deze bundelingsgedachte en het op grond van de Meststoffenwet landelijk gelimiteerde
aantal varkens kan de intensieve veehouderij in de kwetsbare extensiveringsgebieden
worden verminderd, beëindigd en/of verplaatst. Hierdoor wordt er in deze gebieden winst
voor natuur, landschap en milieu behaald, en wordt ruimte voor andere maatschappelijke
functies als wonen, recreëren en het verbreden van de landbouw geboden. Op rijksniveau
zal worden nagaan of bij de afwegingen rond zulke vestigingen de gemeenten - dat zijn in
de meeste gevallen de instanties die de uiteindelijke vergunningen verlenen - voldoende
aandacht schenken aan de landschappelijke verhoudingen. De spanning tussen landschap-
pelijke kwaliteit en variaties en een zeer grote schaal van stallenbouw treedt overigens
niet exclusief op in de reconstructiegebieden.
8
In hoeverre vormen dergelijke ontwikkelingen een belemmering voor lokale agrariërs?
Deze afweging moet in het betreffende gebied worden gemaakt. De verantwoordelijkheid
daarvoor ligt bij de provincie en, met name, de gemeente.
9
In hoeverre vormt een dergelijke hoge concentratie van dieren een verhoogde kans op de
verspreiding van dierziekten?
Een hoge concentratie van dieren in een bepaald gebied betekent per definitie een hogere
kans op insleep en verspreiding van dierziekten. Dit heeft echter betrekking op het aantal
dieren per oppervlakte eenheid en niet op het aantal dieren per bedrijf. Het risico van één
bedrijf met 19.000 biggen is in die zin niet groter dan het risico van 19 bedrijven met
1000 biggen. Naast dierdichtheid zijn er nog vele andere factoren die van invloed zijn op
de kans op insleep en verspreiding van dierziekten. Het gaat dan met name om onderlinge
contacten en hygiëne. Op zeer grote bedrijven kan de schaalgrootte het voordeel hebben
dat gericht aandacht besteed kan worden aan bioveiligheidsaspecten waardoor het risico
op insleep kleiner wordt. Anderzijds zullen bij de aanwezigheid van een groot aantal
dieren de gevolgen van een besmetting groter zijn. De vraag of er een verhoogd risico is
op verspreiding van dierziekten, is daarom niet met "ja" of "nee" te beantwoorden.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
---- --
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit