Nederlandsch Octrooibureau

Octrooibureau heeft een uitspraak gedaan in G1/05

De EBoA van het Europees Octrooibureau heeft een uitspraak gedaan in G1/05

Zeer recentelijk heeft de hoogste afdeling van beroep van het Europees Octrooibureau, de zgn. Enlarged Board of Appeal (EBoA), de rechtsvragen beantwoord die haar waren voorgelegd in de samengevoegde zaken G1/05 en G1/06. De procedure inzake G3/06, eveneens bij de voorgaande zaken gevoegd, was beëindigd nog voordat de uitspraak was gedaan.

Deze zaken betroffen een aantal kwesties met betrekking tot de materiële vereisten waaraan afgesplitste aanvragen zouden moeten doen, waarbij lagere afdelingen van beroep, zgn. technical boards of appeal, de huidige praktijk van het EOB in twijfel trokken.

Inzake G1/05 heeft de EBoA geconcludeerd dat artikel 76(1) EOV zo geïnterpreteerd moet worden dat het een aanvrager is toegestaan een afgesplitste aanvrage te amenderen nà indiening om te voldoen aan het vereiste dat de materie van de afgesplitste aanvrage niet uitgaat boven die van de inhoud van de eerdere aanvrage, met dien verstande dat altijd voldaan moet worden aan de overige bepalingen van het EOV.

Er is tevens geoordeeld in G1/05 dat dergelijke amendering, waarbij toegevoegde materie wordt verwijderd, toegestaan is ongeacht de vraag of de eerdere aanvrage al dan niet nog hangende is. Volgens G1/05, is amenderen van afgesplitste aanvragen toegestaan onder de voorwaarden die gelden voor iedere andere (niet afgesplitste) aanvrage, d.w.z. elk deel van de inhoud van de afgesplitste aanvrage als ingediend kan ooit het onderwerp worden van een octrooiconclusie.

Hiermee bevestigd de EBoA de bestendige praktijk binnen het EOB, waarin het een aanvrager wordt toegestaan gebreken als gevolg van toegevoegde materie te herstellen om afwijzing van de afgesplitste aanvrage te voorkomen en daarmee, eventueel, onherstelbaar verlies van afgesplitste materie te voorkomen, wat anders het gevolg zou zijn in die gevallen waarin de eerdere aanvrage niet meer hangende is. Dergelijke amendementen moeten voldoen aan de overige vereisten van het EOV en worden tot op dezelfde hoogte toegestaan als aanpassingen van iedere andere (niet-afgesplitste) aanvragen. Meer in het bijzonder mogen dergelijke amendementen geen materie toevoegen ten opzichte van hetgeen geopenbaard was in de afgesplitste aanvrage zoals ingediend. In dat verband dient de gehele technische inhoud van de afgesplitste aanvrage in ogenschouw genomen te worden; de mogelijkheden voor het opstellen of amenderen van conclusies wordt niet ingeperkt door of tot de bewoording van de conclusies van de afgesplitste aanvrage als ingediend.

Betreffende G1/06 is door de EBoA bepaald dat iedere afgesplitste aanvrage de eerdere aanvrage kan zijn in de zin van artikel 76(1) EOV voor het indienen van een volgende afgesplitste aanvrage. In het geval van een dergelijke keten van afgesplitste aanvragen, elk afgesplitst van zijn voorganger, dient de materie van een aanvrage verderop in de keten ook geopenbaard te zijn in iedere eerdere aanvrage uit de keten op het moment van indiening van de daaropvolgende aanvrage, zodat die materie op ieder moment âin levenâ was tot op het moment van de indiening van de afgesplitste aanvrage in een betreffend geval. Het is niet mogelijk materie te herintroduceren die is komen te vervallen bij het indien van de afgesplitste aanvrage of van een afgesplitste hoger in de keten. Volgens G1/06, is het daaropvolgende lot van de voorganger(s) van geen invloed op de procedure van een afgesplitste aanvrage verderop in de keten.

Ook dit bevestigd de reeds gevestigde praktijk van het EOB. Deze praktijk staat het een aanvrager toe materie in leven te houden door het blijven indienen van afgesplitste aanvragen. De EBoA merkte op in haar beslissing dat het EOV het haar niet toestaat striktere en meer beperkende voorwaarden te stellen. Het zou aan de wetgever zijn om eventueel misbruik van de procedurele mogelijkheden die het huidige EOV biedt aan banden te leggen.