Nederlands Instituut voor Ecologie


Persbericht, 6 juli 2007

Modderworstelen aan de kust

wadpier tegen slijkgras: 1 - 1

YERSEKE (Zld.) / GRONINGEN - Een worm en een gras blijken allebei erg goed in modderworstelen te zijn. Zo zetten ze de omgeving naar hun 'hand'. Maar elkaar kunnen ze niet luchten of zien, nam Bregje van Wesenbeeck van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) waar. Vandaag promoveert ze in Groningen op de effecten van zulke worstelaars: grote mogelijkheden voor biologische invasies, een lappendeken als landschap en versluierde reacties op zeespiegelstijging.

Waar de ene soort aanwezig is, daar ontbreekt de andere. Het Engels slijkgras (Spartina anglica) en de wadpier (Arenicola marina) staan beide bekend om hun 'ingenieurskwaliteiten'. Aan de Nederlandse kust zijn het veelgeziene soorten op schorren en kwelders. Ze verbouwen hun omgeving sterk door graven en wortelen, zodat ze er zelf goed kunnen aarden. Maar deze twee 'ecosysteem-ingenieurs' werken daarbij elkaar precies tegen.

De wadpier veegt zijn eigen straatje - een gangetje in de wadbodem - schoon: de kleine slibdeeltjes eet hij op en scheidt hij uit in hoopjes buiten de deur en het grotere zand blijft over. De zaailingen van het slijkgras delven dan letterlijk het onderspit. Het slijkgras spreidt zijn eigen bedje juist door zoveel mogelijk slib in te vangen. De plant remt namelijk de stroming van het zeewater af, zodat de bodemdeeltjes kunnen bezinken. Zo hoogt de plant de langs de zeekust gelegen schorren en kwelders op. Zo verdicht en verstevigt de plant de bodem en daar houdt de wadpier weer niet van. Eigenlijk is het dus plaatselijk steeds 1 - 0 of 0 - 1. Zeebioloog Bregje van Wesenbeeck legt het resultaat uit: "Omdat de soorten elkaar uitsluiten, ontstaat er rond de kemphanen een zeer afwisselend landschap met scherpe grenzen."

"Het modderworstelen kan ook een heel handig hulpmiddel zijn voor een plant of dier," voegt Van Wesenbeeck toe. Als invasieve soort is het heel handig om ecosysteem-ingenieur te zijn. Als je het landschap bijvoorbeeld al gravend als worm of dammen bouwend zoals de bever snel naar je eigen hand kunt zetten, dan krijg je er gemakkelijker voet aan de grond. Concurrenten schakel je zo uit. En vanuit dat nieuwe grondgebied kunnen weer andere aangrenzende gebieden 'gekoloniseerd' worden.

"Bij het beheer van onze kustgebieden moeten deze effecten meegenomen worden," stelt Van Wesenbeeck. Soorten die op zo'n manier omgaan met hun omgeving, zorgen vaak voor zogenaamde 'drempelwaarden' in het ecosysteem. Boven of onder de drempel reageert het ecosysteem niet of nauwelijks, maar op de drempel opeens heel sterk. Bijvoorbeeld in het geval van zeespiegelstijging zou het heel duidelijk zijn als elke centimeter stijging ook een zichtbare reactie in de hoeveelheid of de groei van de planten op de modderplaten veroorzaakt. "Een drempel in de reactie kan dan betekenen dat er bij de eerste centimeters stijging niets te merken of te meten is aan de vegetatie, maar dat de planten bij 10 centimeter extra zeewater plotseling verdwijnen."

Het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) verdiept zich in de ecologie van land, zoet water en brak en zout water. Het Centrum voor Estuariene en Mariene Ecologie in Yerseke (Zld.) bestudeert het leven in de zee en in estuaria. Dit centrum is voortgekomen uit het Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek, dat in 1957 werd gesticht om de ecologische effecten van het Delta Plan te onderzoeken. De twee andere NIOO-vestigingen zijn te vinden in Heteren en Nieuwersluis. Het NIOO is met ongeveer 250 medewerkers het grootste onderzoeksinstituut van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). In 2007 bestaat het NIOO 15 jaar, maar de centra zijn al (ruim) 50 jaar oud.