de sport
Wetenschappers bewijzen hun belang voor de sport
Toespraak, 4 juli 2007
'Zou het toeval zijn dat Pim Mulier net als Foppe de Haan een geboren
Fries is?' Dat vroeg staatssecretaris Bussemaker zich af tijdens het
jubileumcongres van het 5-jarig Mulierinstituut. Het instituut is er
in geslaagd om in korte tijd van individueel operende
sportwetenschappers een effectief team te maken. En dat levert veel
voordeel op voor de sport.
Dames en heren,
Allereerst wil ik alle medewerkers van en iedereen die betrokken is
bij het Mulier Instituut feliciteren met dit eerste lustrum. Hoewel
vijf jaar nog erg jong is, durf ik toch al te zeggen dat het instituut
in die korte periode zijn waarde voor de sportwereld heeft bewezen.
De grote verdienste van het Mulier Instituut is, dat het zich de
afgelopen jaren als een spin in het web van de sportonderzoekerswereld
heeft weten te positioneren. Daarmee is een doorbraak gerealiseerd in
de wetenschappelijke versnippering die er tot dan toe op dit terrein
was. Dat is uitermate plezierig voor de mensen die gebruik willen
maken van de onderzoeken of op zoek zijn naar relevante gegevens. Door
deze publieke functie helpt het instituut veel mensen met vragen op
het terrein van de sport op weg. Maar ook voor de onderzoekers zelf
levert de spinfunctie van het Mulier Instituut veel meerwaarde op. Die
weten nu veel beter van elkaar wie waar mee bezig is en kunnen elkaar
aanvullen waar dat nodig is.
Dat klinkt allemaal simpel en vanzelfsprekend, maar dat is het in de
wetenschappelijke wereld doorgaans niet.
Dankzij de inspanningen van het Mulier Instituut en de
meerjarenplannen die zijn opgesteld - waarvan, zoals u weet, de tweede
versie inmiddels het levenslicht heeft gezien - is daar in de
sportonderzoekswereld een eind aangekomen. Behalve dat Mulier de
onderzoeken coördineert en er daardoor voor zorgt dat de juiste
onderzoeken door de juiste mensen worden uitgevoerd, brengt het
instituut de onderzoekers ook geregeld bij elkaar om met elkaar van
gedachten te wisselen over nieuwe inzichten en publicaties. De
zogeheten Mulierdebatten zijn inmiddels een begrip geworden. En ze
dragen onmiskenbaar bij aan een wetenschappelijke meerwaarde die niet
te bereiken is als iedereen afzonderlijk zijn werk doet.
Je zou het Mulier Instituut kunnen vergelijken met een goede
sportcoach. Mulier als de coach die van zijn team meer weet te maken
dan een optelsom van de verschillende individuen. Zou het toeval zijn
dat Pim Mulier net als Foppe de Haan een geboren Fries is?
Hoe dan ook, het gevolg van de teamspirit in de sportonderzoekswereld
is terug te vinden in de verschillende publicaties die de afgelopen
jaren zijn gepresenteerd. Onderzoeken waar de sport zelf en
beleidsmakers erg veel aan hebben. Dat geldt ook voor de onderbouwing
van mijn beleidsbrieven of evaluaties van programma's. Daarvoor kan ik
prima gebruik maken van de gegevens die door wetenschappers zijn
verzameld.
Overigens is de rijksoverheid niet de enige die graag en veel gebruik
maakt van de wetenschappelijke kennis die via Mulier ontsloten kan
worden. Ook sportorganisaties, vooral de sportbonden en NOC*NSF, maken
er gebruik van, evenals tientallen gemeenten en provincies. Het zijn
vaak onderzoeken die voor beleidsmakers een praktisch nut hebben. Zo
heeft de gemeente Helmond het Mulier Instituut gevraagd duidelijk te
maken hoe het met de kwaliteit van de sportaccommodaties in de
gemeente is gesteld. Met de resultaten van dit onderzoek in de hand
wil Helmond de sportaccommodaties gereed maken voor de toekomst.
En, om nog een voorbeeld te noemen, heeft NOC*NSF een onderzoek naar
het sportgedrag en de sportbehoefte van MBO-leerlingen laten
verrichten.
Een ander Mulier-onderzoek dat me aanspreekt, is het verenigingspanel.
Sinds 2000 worden de ontwikkelingen in de sportverenigingen tegen het
licht gehouden. Bijna 300 verenigingen krijgen jaarlijks een
uitgebreide vragenlijst voorgelegd. Uit de antwoorden zijn de trends
in de sport af te lezen.
U hebt over die trends onlangs een rapport geschreven met als
ondertitel 'stabiele sportverbanden in turbulente tijden'. De
boodschap luidde dat, om turbulente tijden te kunnen weerstaan,
verenigingen met hun tijd moeten meegroeien. Maar we weten allemaal
dat dat zonder gepaste maatregelen en een steuntje in de rug heel
moeilijk zal zijn. Zeker als er ook nog allerlei nieuwe taken op je
afkomen. Want een van de grootste problemen waar verenigingen mee
kampen is het gebrek aan vrijwillig kader, terwijl dat onontbeerlijk
is voor een gezond verenigingsleven. Ik wil de sportverenigingen op
dit vlak steunen en ze versterken zodat zij hun belangrijke functies
kunnen blijven vervullen. Mijn voornemen om het mogelijk te maken
mensen aan te stellen die in combinatie op scholen en op verenigingen
kunnen werken, is daarop gericht.
Het is duidelijk dat de meeste onderzoeken die door Mulier worden
uitgevoerd zijn gericht op de maatschappelijke betekenis van sport. U
noemt uzelf per slot van rekening een `centrum voor
sociaal-wetenschappelijk sportonderzoek'. Dat was de afgelopen jaren
zo en dat blijft ook de komende jaren zo. Zeker nu sport nog vaker
wordt ingezet om maatschappelijke vraagstukken aan te pakken. Enkele
weken geleden was ik bij de start van een project dat probleemjongeren
moet helpen hun gedrag te veranderen, zodat ze weer kunnen deelnemen
aan onze samenleving. Uit verschillende voorbeelden en onderzoeken
blijkt dat sport daar inderdaad in kan slagen, terwijl meer gangbare
methoden om jongeren op het goede pad te krijgen geregeld falen.
Ik noemde tijdens die bijeenkomst het voorbeeld van een jongen met
gedragsproblemen. Via de jeugdhulpverlening kwam hij bij een
psycholoog terecht. Terwijl zijn vriendjes buiten lekker aan het
spelen waren, zat hij tussen vier muren met een professional die zijn
gedrag probeerde te veranderen. U kunt zich voorstellen dat dat niet
zijn meest plezierige uurtjes van de week waren. De gewenste
gedragsverandering was dan ook niet zichtbaar.
Wat wél effect had, was dat zijn ouders in gesprek gingen met zijn
voetbaltrainer van het F-team. De coach besteedde tijdens trainingen
en wedstrijden extra aandacht aan hem en dat leidde snel tot succes.
Wat binnen de vier muren van de psycholoog niet lukte, lukte wel
binnen de kalklijnen van het voetbalveld. Binnen deze lijnen
ontwikkelde hij zich als een teamspeler. De ervaring opgedaan in het
veld leidde ook tot positieve gedragveranderingen thuis en op school.
En dit voorbeeld brengt me bij het onderwerp waar u het vanmiddag -
naar aanleiding van de Nederlandse vertaling Sport en spanning, de
zoektocht naar sensatie en vrije tijd, van Elias en Dunning - over
gaat hebben: de intrinsieke waarde van sport. Want dankzij de
bijzondere waarde die sport van zichzelf heeft, en daarin zit
inderdaad dat belangrijke element `spanning', is het een geweldig
middel om maatschappelijke problemen aan te pakken. Door de spanning
en het plezier dat sporten met zich meebrengt, trekt het in Nederland
wekelijks miljoenen beoefenaars en toeschouwers. We mogen dát nooit
uit het oog verliezen en we moeten er voor zorgen dat sport die
aantrekkingskracht behoudt. Dit wil ik mijn beleidsadagium noemen. De
wetenschappers die na mij aan het woord komen, zullen u ongetwijfeld
nog op andere belangrijke en interessante zaken in het werk van Elias
en Dunning wijzen.
Dames en heren, het vijfjarig Mulier Instituut heeft zijn bestaan in
korte tijd gerechtvaardigd. Niet alleen in Nederland, maar ook over
onze grenzen, waar soms zelfs met enige jaloezie naar dit bijzondere
instituut wordt gekeken. Daar mogen we best trots op zijn!
Ik wens u tot slot een prettige bijeenkomst vanmiddag en ik hoop dat
ik over vijf jaar weer hier mag staan om te kunnen concluderen dat het
sportonderzoek in Nederland op een nog hoger niveau is gekomen.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport