Waterschap Reest en Wieden


Handreiking met werkafspraken voor gedifferentieerd handhaven bij vliegtuigbespuitin- gen in de 14 meter zone langs het oppervlaktewater bij extreem natte omstandigheden

Aanleiding

Op grond van artikel 15 van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (verder Lozingen- besluit genoemd) is het verboden om binnen de 14 meter vanaf de insteek van het oppervlak- tewater bewasbeschermingsmiddelen toe te dienen met een luchtvaartuig. In de praktijk bete- kent dit dat als een agrariër vliegtuig­ helikopterbespuitingen op het perceel toepast, hij de randen van het perceel grenzend aan de sloot (de 14 meter zone) alleen kan behandelen met gewasbeschermingsmiddelen met een veldspuit voorzien van driftbeperkende technieken.

In 2003 en 2004 maar ook in 2005 hebben zich gedurende het jaar korte periodes voorgedaan waarbij percelen niet berijdbaar waren vanwege de extreme hoeveelheid neerslag die lokaal was gevallen. In de gebieden waar zich deze situatie heeft voorgedaan hebben agrariërs dan wel regionale landbouworganisaties zich bij de betreffende waterschappen als bevoegd gezag voor het Lozingenbesluit gemeld met het verzoek vliegtuigbespuitingen te mogen toepassen binnen de 14 meter zone vanaf de insteek van het oppervlaktewater. De situatie was op dat moment zodanig dat deze waterschappen daarin onder strikte voorwaarden hebben toege- stemd middels het afgeven van beschikkingen met een beperkte tijdsduur.

In verschillende overleggremia, waaronder het Bestuurlijk Overleg Open Teelt, heeft de Unie van Waterschappen samen met LTO Nederland gepleit voor het opnemen van een calamitei- tenregeling in het Lozingenbesluit voor situaties waarin sprake is van zeer ernstige waterover- last.

In de brief aan de Tweede Kamer dd. 21 januari 2005 over de evaluatie van het Lozingenbe- sluit stelt de Minister van Verkeer en Waterstaat: `Er komt geen calamiteitenregeling voor vliegtuigspuiten van de 14 meter zone langs oppervlaktewater. Er zijn voor ondernemers vol- doende praktijkrijpe oplossingen beschikbaar om regelmatig terugkerende natte omstandighe- den het hoofd te kunnen bieden. Voor de aanpak bij zeer extreme natte omstandigheden zal ik met de Unie van Waterschappen en het Interprovinciale Overleg werkafspraken maken in het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LBOW)'. In de bijlage bij de brief staat: `Het is in dat geval passend, dat waterschappen in afstemming met de provincie een afweging maken van maat- schappelijke en milieuhygiënische effecten en op grond hiervan een voorstel voor maatwerk aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat voorleggen'.

De Unie van Waterschappen heeft samen met de waterschappen het initiatief genomen tot het opstellen van de `Handreiking met werkafspraken voor gedifferentieerd handhaven bij vlieg- tuigbespuitingen in de 14 meter zone langs het oppervlaktewater bij extreem natte omstandig- heden'. Met deze handreiking, waarin de werkafspraken zijn uitgewerkt, kunnen de water- schappen op uniforme wijze invulling geven aan de voorwaarden die aan een dergelijk afwe- ging dienen te worden verbonden. De Unie van Waterschappen zal deze handreiking met werkafspraken ter vaststelling aanbieden aan het LBOW.

­ 2 ­

In het kader van de nieuwe Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden die naar verwach- ting op 1 januari 2007 in werking treedt, wordt door de Ministeries van LNV, van VROM en van V&W gediscussieerd over het Besluit luchtvaarttoepassingen bestrijdingsmiddelen dat is ge- baseerd op de oude Bestrijdingsmiddelenwet. Gelet op deze discussie geldt deze handreiking vooralsnog voor het teeltseizoen 2006.

Werkafspraken met voorwaarden

Noodzaak tot het treffen van voorzorgsmaatregelen
Het klimaat verandert en Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes. Zie onderstaande tabel uit het `Derde IPCC rapport 2001' van het KNMI.

Gemiddelde temperatuur Stijging tussen +1° C en +6° C Gemiddelde zomerneerslag Stijging tussen +1 % en + 4 % Gemiddelde winterneerslag Stijging tussen +6 % en +25 % Zeespiegelstijging Stijging tussen +20 cm en 110 cm1
1: de zeespiegelstijging is hier verhoogd met het effect van de Nederlandse bodemdaling

Om aan de toenemende natte omstandigheden het hoofd te kunnen bieden, dient de agrariër voorzorgsmaatregelen te treffen om te voorkomen dat hij in natte omstandigheden het gewas niet optimaal kan beschermen tegen ziekten en plagen. Uit het in 1999 door de DLV uitge- brachte rapport `Spuitbanen in de akkerbouw' blijkt dat een rijpadensysteem de agrariër goede mogelijkheden biedt om op structurele, met zekere regelmaat terugkerende, natte omstandig- heden te kunnen inspelen. Onder een rijpadensysteem wordt verstaan dat de agrariër tijdens het zaaien of planten vaste brede paden aanlegt in het gewas. Hiermee kan hij met zijn trekker en spuitmachine op banden met een breedte van 50 tot 75 cm onder praktische alle omstan- digheden de noodzakelijke bespuitingen uitvoeren. Naast de DLV heeft ook het Instituut Agro- technology en Food Innovations B.V. van Wageningen UR op basis van beschikbare (prak- tijk)kennis vastgesteld dat er voldoende mogelijkheden zijn om de regelmatig terugkerende omstandigheden het hoofd te kunnen bieden. Het is weliswaar zo dat het toepassen van een rijpadensysteem door een verkleining van het beteeld oppervlak tot 1 tot 4% opbrengstderving kan leiden maar daartegenover staan ook voordelen. Naast het voordeel dat (nagenoeg) altijd de veldspuit kan worden ingezet (grotere teeltzekerheid, meer werkbare dagen), leidt de aan- leg van deze paden tot 60% minder gebruik aan werkzame stof, 85% minder milieubelastings- punten, een besparing aan arbeidskosten en kan het op tijd kunnen spuiten een eventueel op- brengstderving compenseren. Ook wordt de bodemstructuur minder verdicht en vindt er min- der gewasschade plaats waardoor er per saldo geen opbrengstverlies hoeft te zijn. Ook de agrariërs die reeds een rijpadensysteem hebben aangelegd noemen nog een aantal voorde- len. Door de stabiele spuitboomhoogte wordt het middel goed over het gewas verdeeld en treedt er minder drift op. Daarnaast kunnen preventieve middelen door de hogere spuitzeker- heid langer worden toegepast. Dit beeld wordt bevestigd door waterschap Zuiderzeeland waar in het beheersgebied een aantal ondernemers zijn die een rijpadensysteem hebben aange- legd. Door deze bedrijven wordt aangegeven dat ze onder vrijwel alle omstandigheden het land op kunnen, mits het niet regent tijdens de toepassing zelf.

Kortom met een rijpadensysteem zal het alleen in zeer uitzonderlijke natte situaties voorkomen dat de agrariër het perceel niet met de veldspuit kan betreden om een gewasbespuiting uit te voeren. Met een rijpadensysteem wordt de noodzaak tot het inzetten van een vliegtuigbespui- ting in de 14 meter zone langs het oppervlaktewater rijpadensysteem tot een minimum beperkt tot zeer incidenteel optredende extreem natte omstandigheden.

Aangezien door de hogere spuithoogte de kans reëel is dat een vliegtuigbespuiting in de 14 meter zone tot meer drift leidt dan bij normale spuitapparatuur, is een rijpadensysteem een

­ 3 ­

voorwaarde om in uitzonderlijk natte omstandigheden waarbij het perceel niet betreedbaar is met een veldspuit, in aanmerking te komen om een vliegtuigbespuiting te mogen uitvoeren.

Noodzaak tot bespuiting
Indien een agrariër van mening is dat ondanks het aanleggen van een rijpadensysteem er sprake is van een zodanige natte situatie dat hij de ziekten en plagen in 14 meter vanaf de in- steek van het oppervlaktewater niet anders dat met een luchtvaarttoepassing kan bestrijden omdat hij het perceel niet kan betreden met een veldspuit, dient hij zich te wenden tot het wa- terschap als bevoegd gezag voor het Lozingenbesluit. De agrariër kan immers niet aan de be- palingen van het Lozingenbesluit ten aanzien van vliegtuigspuiten voldoen. De agrariër dient daarbij de percelen en de gewassen aan te geven waar het om gaat inclusief de voorzorgs- maatregelen die zijn getroffen. Daarnaast dient de agrariër aan te tonen dat de wateroverlast in combinatie met de weersomstandigheden voor de komende dagen ertoe leidt dat de infec- tiedruk dusdanig hoog wordt dat er zonder een bespuiting een teeltbedreigende situatie ont- staat. De agrariër kan dit aantonen aan de hand van het ingevulde spuitboekje waarin het tijd- stip van de laatste bespuiting is genoteerd en een spuitadvies op basis van een waarschu- wings­ en adviessysteem. Teeltbedreigende situaties kunnen zich met name voordoen bij de teelt van aardappelen, uien, vollegrondsgroenten en bloembollen waarbij de bestrijding van een bepaalde schimmelaantasting geen uitstel kan verdragen. Ter illustratie is in bijlage 1 voor aardappelen het risico op een aantasting met de aardappelziekte Phytophthora infestans be- schreven.

Overmachtsituatie
Het waterschap dient vervolgens vast te stellen of er sprake is van een overmachtsituatie. Een beroep op overmacht kan worden gedaan als er sprake is van een niet toerekenbare onmoge- lijkheid om aan de voorschriften te voldoen. Van een overmachtsituatie is alleen sprake indien de wateroverlast zodanig ernstig is dat de agrariër die een rijpadensysteem heeft aangelegd het perceel niet kan betreden met een veldspuit.

Of er inderdaad sprake is van extreem natte omstandigheden kan het waterschap vaststellen aan de hand van weersvoorspellingen, radarbeelden met de neerslagintensiteit (bijlage 2) en informatie van lokale / regionale dan wel landelijke weerstations gecombineerd met waarne- mingen ter plaatse. Bij dit laatste dient het waterschap vast te stellen dat het perceel niet be- gaanbaar is met een veldspuit en dat de agrariër een rijpadensysteem heeft aangelegd. Ten slotte dient aan de hand van de weersverwachting te worden vastgesteld dat de situatie de dagen daarna niet dusdanig verbeterd dat het betreffende perceel kan worden betreden.

Afwegingsproces
Indien de waterbeheerder heeft vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van een overmacht- situatie, de agrariër een rijpadensysteem heeft aangelegd en kan aantonen dat een bespuiting noodzakelijk is, kan het waterschap toestemming geven om binnen de 14 meter vanaf de in- steek van het oppervlaktewater een vliegtuigbespuiting toe te passen. Het is belangrijk om snel een beslissing te nemen. Er is namelijk sprake van een calamiteit waarbij snel handelen nodig is.

Voorwaarden voor gedifferentieerd handhaven bij een vliegtuigbespuiting Aan het mogen toepassen van een vliegtuigbespuiting binnen de 14 meter vanaf de insteek van het oppervlaktewater zijn strikte voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden dient het wa- terschap vast te leggen in een brief aan de agrariër. Het totaaloverzicht van de voorwaarden is als volgt:

Voorwaarden aantonen overmachtsituatie:
­ De agrariër dient een rijpadensysteem te hebben aangelegd; ­ Het perceel dient aantoonbaar de komende dagen niet begaanbaar te zijn met een veldspuit;

­ 4 ­

­ De agrariër dient aan de hand van het ingevulde spuitboekje waarin het tijdstip van de laats- te bespuiting is genoteerd en een spuitadvies op basis van een waarschuwings­ en advies- systeem aan te tonen dat er sprake is van een teeltbedreigende situatie; ­ De agrariër dient bij de aanvraag de percelen en de gewassen aan te geven waarvoor hij een vliegtuigbespuiting wil inzetten.

Voorwaarden verbonden aan de toepassing:
­ Het te gebruiken gewasbeschermingsmiddel moet toegelaten zijn voor luchtvaarttoepassin- gen. Daarbij dient het gewasbeschermingsmiddel met de laagste milieubelasting voor het waterleven te worden toegepast;
­ De toepasser dient bij het vliegtuigspuiten de teelt­ en spuitvrije zone aan te houden con- form de bepalingen in artikel 13 van het Lozingenbesluit (bijvoorbeeld aardappelen en uien
1,5 meter);
­ Verder gelden op het hele perceel de voorschriften van het Besluit luchtvaarttoepassingen bestrijdingsmiddelen en de Uitvoeringsregeling luchtvaarttoepassingen bestrijdingsmiddelen en zijn in de zone van 14 meter vanaf de insteek van het oppervlaktewater de voorschriften van het Lozingenbesluit van kracht;
­ De toepasser dient bij de bespuiting in de 14 meter zone vanaf de insteek van het oppervlak- tewater zich te houden aan onderstaande voorschriften die de Vereniging van Nederlandse Landbouwluchtvaartbedrijven in mei 2000 heeft vastgelegd in het spuitprotocol `Voorschrif- ten voor luchtvaarttoepassingen van gewasbeschermingsmiddelen langs oppervlaktewater'.
· De split­boom­techniek wordt zodanig toegepast dat bij een vliegtuig de rechter spuit- boom boven het oppervlaktewater is afgesloten en met de linker spuitboom boven het gewas wordt gespoten én bij een helikopter de spuitboom boven het oppervlaktewater is afgesloten en met de andere spuitboom boven het gewas wordt gespoten;
· De split­boom­techniek wordt gebruikt op de buitenste twee spuitbanen, indien de windrichting naar de sloot toe is, en op de buitenste spuitbaan, indien de windrichting van de sloot af is;

· Er wordt parallel aan het oppervlaktewater gevlogen;
· De wielen / skids bevinden zich maximaal een meter boven het gewas; ­ De toepasser dient het exacte moment van de vliegtuigbespuiting voorafgaande aan de be- spuiting niet alleen te melden aan de gemeente1 maar ook aan het waterschap. In verband met de aanrijtijden van de toezichthouders en de grootte van de beheersgebieden dient de- ze melding aan het waterschap minimaal vier uur en maximaal 16 uur voorafgaande aan de bespuiting plaats te vinden. Deze melding omvat informatie over:
· Naam van de opdrachtgever;

· Locatie van het te bespuiten perceel;
· Toe te passen gewasbeschermingsmiddel;
· Voorziene tijdstip van de bespuiting;
· Telefoonnummer van het landbouwluchtvaartbedrijf voor informatie over de thuisbasis van het vliegtuig of de helikopter dat de bespuiting uitvoert.

Overige voorwaarden
­ De toestemming om een vliegtuigbespuiting uit te voeren heeft een beperkte geldigheid van maximaal één week. Indien de overmachtsituatie langer duurt dient de agrariër zich opnieuw tot het waterschap te wenden.

Controlemogelijkheden

Doordat de toepasser de bespuiting van de betreffende percelen tevoren moet melden bij het waterschap, kan het waterschap toezicht houden op de naleving van de voorwaarden. Bij de


1 Het Besluit luchtvaarttoepassingen bestrijdingsmiddelen bepaald dat de agrariër dan wel de toepasser verplicht is het tijdstip waarop de toepassing aanvangt bij de gemeente te melden. Daarbij moeten ook de locatie, het middel en de opdrachtgever worden gemeld.

­ 5 ­

constatering van een overtreding zal het waterschap conform het Handhavingsplan Lozingen- besluit zowel tegen de agrariër als de toepasser optreden. Indien blijkt dat de bespuiting niet volgens de voorwaarden wordt uitgevoerd, heeft het waterschap de mogelijkheid alsnog hand- havend op te treden.

Communicatie

Ten aanzien van de communicatie zijn de voorwaarden als volgt: ­ De waterschappen dienen dit nieuwe handhavingsbeleid met voorwaarden voorafgaande aan het teeltseizoen te publiceren in de regionale media. ­ Het waterschap dient bij het geven van toestemming voor een vliegtuigbespuiting de voor- waarden die daaraan zijn verbonden, vast te leggen in een brief aan de agrariër. ­ Het waterschap dient de betreffende handhavingspartners te informeren over de genomen besluiten. Dit is in ieder geval de AID. De AID is namelijk medebevoegd gezag voor de con- trole op de naleving van het verbod in het Lozingenbesluit op vliegtuigspuiten binnen de 14 meter zone vanaf de insteek van het oppervlaktewater. Zonodig kan het waterschap afspra- ken met de AID maken over het te houden toezicht. Daarnaast dient het waterschap het OM en de provincie te informeren, deze laatste in verband met het toezicht op de waterschap- pen.

Mogelijke effecten op de waterkwaliteit

Het waterschap wordt geadviseerd om de eventuele effecten van de bespuiting op de water- kwaliteit via onderzoeksmonitoring in beeld te brengen.

Unie van Waterschappen, april 2006

­ 6 ­

Bijlage 1. Teelt van aardappelen in Nederland in relatie tot het gevaar voor de aardap- pelziekte Phytophthora infestans
(bron: informatie van de Plantenziektenkundige Dienst)

Bestrijdingsnoodzaak
In Nederland bedraagt het areaal aardappelen ca. 164.000 hectare (2001). De aardappelziekte wordt veroorzaakt door de schimmel Phytophthora infestans en is dé belangrijkste aardappel- ziekte. De schimmel overwintert in aangetaste knollen in de grond, op afvalhopen of in uit- gangsmateriaal (pootgoed) in bewaarplaatsen. Als de aangetaste knollen uitlopen groeit de schimmel in de stengel en verspreidt zich weer verder. Op blaadjes ontstaan bruine vlekken, die ook op bladholtes en stengels te vinden zijn. Mild en vochtig weer zijn gunstig voor de spo- renvorming, wat zichtbaar is aan het witte schimmelpluis op het aangetaste blad. De sporen kunnen met de wind en vrij water worden verspreid. Daarnaast verspreidt de schimmel zich met oösporen. Deze dikwandige sporen kunnen minstens drie jaar in de grond overleven en dus vanuit de grond de stengels en bladeren infecteren. Na 2,5 tot 4 dagen kan vanuit een ge- kiemde spore op het blad al opnieuw sporulerend schimmelpluis aanwezig zijn die miljoenen nieuwe sporen verspreidt.

Het voorkomen van aardappelziekte op het veld is sterk afhankelijk van de weersomstandig- heden. Perioden met regen, mist of dauw en weinig zon maar een voldoende hoge tempera- tuur bevorderen het optreden van een infectie. Droog en heet weer is echter ongunstig voor de schimmel. Door een aantasting van aardappelziekte sterft het gewas voortijdig af, met op- brengstderving als gevolg. Ook belangrijk is de schade die ontstaat als de aardappelknollen worden aangetast. De schimmelsporen penetreren door lenticellen en kleine wondjes op de aardappelen. Een aantasting van de knollen is moeilijk te voorspellen op basis van een aan- tasting van de bovengrondse delen, omdat dit ook sterk afhankelijk is van de vochtigheid van lucht en bodem.

Aanpassing schimmel, verhoogde infectiedruk
Tot ongeveer 1980 was er in West­Europa één paringstype van de schimmel Phytophthora in- festans. Sinds begin jaren 80 zijn er meer en deze typen kunnen onderling kruisen. Dit heeft geleid tot een nieuwe populatie(s) van de schimmel. Deze verschillen uitten zich in de mate van agressiviteit en de vatbaarheid van de `resistente' rassen. Was vroeger de keus van een minder vatbaar ras voldoende om minder gevaar te lopen met een infectie van de schimmel, de laatste jaren is dit zeker geen garantie meer. Met agressiviteit wordt bedoeld dat de sporen van de huidige populatie die infecteren, groeien en sporuleren dat doen bij een breder tempe- ratuurstraject en een kortere kritische bladnatperiode dan de `oorspronkelijke' populatie. In ie- der geval is de infectie cyclus korter. Was er behoorlijk veel bekend over de omstandigheden waaronder de oorspronkelijke populatie groeide en zich voortplantte, van de nieuwe populaties zijn er duidelijk gaten in deze kennis. Het is in ieder geval bekend dat de nieuwe Phytophthora populaties vroeger in het seizoen (zelfs bij het opkomen van het gewas) het gewas zwaar kun- nen aantasten. Deze ontwikkeling gevoegd bij de gemiddelde Nederlandse weersomstandig- heden en het grote areaal aardappelen in Nederland, zorgt ervoor dat de Phytophthoradruk in Nederland extreem hoog is.

Het daadwerkelijke optreden
Het optreden en uitbreiden van de aardappelziekte in het veld is sterk afhankelijk van de weersomstandigheden. In perioden met regen, mist of dauw en weinig zon kan infectie ont- staan. Het gevolg van een aantasting is dat het gewas voortijdig afsterft waardoor er op- brengstderving ontstaat. Bij regenachtig weer komen er ook sporen op de grond terecht. Deze kunnen met het regenwater bij de knollen terechtkomen, waar ze kiemen. In natte jaren is de kans op zieke knollen het grootst. Wanneer niet zichtbaar aangetaste knollen bewaard wor- den, kunnen deze tijdens de bewaring mogelijk nieuwe infecties vormen en ook gaan rotten. Door het gewas tijdig en regelmatig te bespuiten kan aantasting worden voorkomen of in be-

­ 7 ­

langrijke mate worden beperkt.

Wijze van voorkomen van infectie
De vatbaarheid van rassen voor aardappelziekte is verschillend en met een goede rassenkeu- ze kan een aantasting door Phytophthora deels worden beperkt. Bedrijfshygiëne, zoals het af- dekken of vernietigen van afvalhopen en het bestrijden van opslagplanten van aardappelen is belangrijk om verspreiding van de schimmel te voorkomen.

Beschermingsmogelijkheden
Met de preventieve niet­chemische maatregelen kan echter tot op heden het optreden van Phytophthora niet worden voorkomen en worden chemische middelen ingezet. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen kan worden geoptimaliseerd, door gebruik te maken van waarschu- wingssystemen.

Er zijn in principe preventieve (beschermende) middelen, semi­curatieve (iets genezende) middelen en curatieve (genezende) middelen. De laatste groep is in Nederland niet toegelaten. De semi­curatieve kunnen 24­36 uur na infectie de ziekte ontwikkeling stoppen. Is de infectie langer geleden, dan is niets meer te doen.

Omdat er geen genezende middelen zijn, moet het gewas en het nieuwe loof goed beschermd worden tegen de ziekte. Hiertoe is het noodzakelijk vanaf twee tot drie weken na de opkomst een behandeling met fungiciden uit te voeren. De middelen moeten elke 5 tot 10 dagen wor- den toegepast gedurende het teeltseizoen. Het interval is afhankelijk van de ziektedruk, het ras en de weersomstandigheden. In Nederland kunnen tot 15 behandelingen per jaar nodig zijn.

Situatie bij wateroverlast op het perceel
Doordat een aantal percelen niet te berijden zijn, kan het interval te groot worden tussen de bespuitingen en is er dus geen bescherming van het blad aanwezig. In principe wordt het ge- vaar dan erg groot doordat alle omstandigheden aanwezig zijn die een Phytophthora­infectie in de hand werken. Vocht is in overmaat aanwezig. Onbeschermd blad is ook in overmaat aanwezig. Phytopthora­sporen zijn onder de Nederlandse situatie altijd in de lucht aanwezig waardoor die met de huidige en de verwachte weersomstandigheden snel erg hoog worden.

Als de percelen met aardappelen nu zwaar aangetast worden, blijft dat een behoorlijke infec- tiebron gedurende de rest van het groeiseizoen. Gevolgen hiervan zijn dat, door de sterk ver- hoogde druk, de percelen in de wijde omgeving met een korter interval en/of met middelen met een hoger percentage werkzame stof (de semi­curatieve middelen) behandeld zullen worden gedurende de rest van het seizoen.

­ 8 ­

Bijlage 2. Voorbeeld van een radarbeelden met de neerslagintensiteit

Onderstaande figuur geeft een overzicht van de neerslaghoeveelheden die op 3 juni 2003 re- gionaal in Nederland zijn gevallen.