Gezondheidsraad Nederland
Translationeel onderzoek in Nederland - Van kennis naar kliniek
De vertaling van inzichten uit het fundamentele onderzoek naar
klinische toepassingen duidt men tegenwoordig aan met de term
`translationeel onderzoek'. In dit advies gaat de Raad voor
Gezondheidsonderzoek (RGO) op verzoek van de minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (OCW) in op enkele vragen over translationeel
onderzoek.
Van de term `translationeel onderzoek' zijn verschillende definities
en omschrijvingen in omloop. Bij vergelijking van de omschrijvingen
blijken zij een aantal gemeenschappelijke kenmerken te hebben. Op
basis van deze kenmerken heeft de RGO de volgende omschrijving
opgesteld:
`De RGO beschouwt translationeel onderzoek als een fase in de
kennisketen. Het omvat alle stappen vanaf de identificatie (in
patiënten of patiëntenmateriaal) van aangrijpingspunten voor
diagnostiek, preventie of therapie tot en met de vroeg-klinische
toepassing in de praktijk. Vraagstellingen kunnen zowel uit de
klinische praktijk als uit het laboratorium afkomstig zijn.'
Nederland heeft, internationaal gezien, een goede positie op het
gebied van translationeel onderzoek. De RGO heeft geprobeerd dit
algemene beeld te specificeren en de kennispositie te schetsen aan de
hand van bestaande bronnen. Daaruit blijkt dat Nederland zich goed kan
meten met het buitenland op vrijwel alle gebieden in het
gezondheidsonderzoek. In ons land wordt veel translationeel onderzoek
gedaan naar kanker, hart- en vaatziekten en infectieziekten. Ook naar
andere aandoeningen vindt translationeel onderzoek plaats, in het
bijzonder naar aandoeningen van het maag-darmstelsel en op het terrein
van de neurologie, maar de omvang daarvan is niet goed bekend. Voor
een aantal gebieden is de omvang van het translationele onderzoek
echter moeilijk te bepalen. Daarom is het niet mogelijk een
gedetailleerd en volledig beeld van de Nederlandse kennispositie te
geven. Doorbraken zijn op veel klinische toepassingsgebieden van het
translationele onderzoek te verwachten, maar laten zich uit hun aard
lastig voorspellen. Het is in de praktijk veel belangrijker om
optimale condities voor grensverleggend translationeel onderzoek te
scheppen over een grote breedte, dan een poging te doen doorbraken op
een aantal beperkte en strak omschreven terreinen te stimuleren.
Uit een vergelijking van de Nederlandse situatie met de ontwikkelingen
in het buitenland blijkt dat onze goede positie in het translationele
onderzoek te danken is aan enkele gunstige omstandigheden. De RGO
bespreekt de belangrijkste succescondities, gegroepeerd in vijf
terreinen: onderzoekers, infrastructuur, financiering, commerciële
bedrijvigheid en wet- en regelgeving. De sterke interactie tussen
medische faculteit en academisch ziekenhuis, in de vorm van de
universitair medische centra, is een belangrijke factor. De combinatie
van patiëntenzorg en onderzoek in één organisatie stimuleert de
samenwerking van klinische en niet-klinische onderzoekers. Ook de
beschikbaarheid en het opleidingsniveau van klinisch onderzoekers is
een belangrijke factor. Nederland heeft met zijn Agiko-programma en
klinische fellowships goede voorzieningen voor de opleiding van artsen
tot klinisch onderzoeker. Deze voorzieningen dienen dan ook in stand
te blijven; het programma voor klinische fellowships verdient zelfs
versterking. De beschikbaarheid van klinisch onderzoekers in de
toekomst is een punt van zorg. Daarom beveelt de RGO aan
onderzoekstijd voor clinici veilig te stellen en de perspectieven voor
een carrière in het klinisch onderzoek te verbeteren.
In verschillende landen, waaronder Duitsland en Canada, vinden
ontwikkelingen plaats die sterk doen denken aan de vorming van
universitair medische centra (UMC's). Om de positie van het
translationele onderzoek in Nederland ten opzichte van andere landen
te behouden, is versterking van de onderzoeksinfrastructuur aan te
bevelen. De academische instellingen hebben behoefte aan een goede
voorziening voor vroeg-klinisch onderzoek naar geneesmiddelen (fase I
en II studies). Dat zou kunnen in de vorm van een organisatie die
multicenter trials ondersteunt met datamanagement, statistiek en
monitoring. Ook cohort-biobanken, die systematisch verzameld
lichaamsmateriaal en de bijbehorende klinische data bevatten, vormen
een belangrijke infrastructuur voor translationeel onderzoek.
Nederland heeft kwalitatief goede cohort-biobanken. De mogelijkheden
voor het onderhouden van deze cohort-biobanken zijn onvoldoende,
terwijl in het buitenland juist grote biobanken worden opgezet. Het is
daarom een goede ontwikkeling dat de UMC's een grote infrastructuur
voor biobanken gaan opzetten. Dit project, met de titel Parelsnoer,
wordt deels gefinancierd uit het Fonds Economische
Structuurversterking (FES).
De ruimte voor financiering van translationeel onderzoek door de
universitair medische centra zelf is beperkt. ZonMw en enkele
charitatieve fondsen financieren onderdelen van het translationele
onderzoek en van de opleiding tot klinisch onderzoeker. De overheid
stimuleert het translationele onderzoek in belangrijke mate via
tijdelijke impulsen uit het FES. Dit gebeurt onder andere via de
consortia Topinstituut Pharma (TIPharma) en het Center for
Translational Molecular Medicine (CTMM). Het incidentele karakter van
de FES-gelden is echter niet optimaal als men een stabiele
infrastructuur wil bereiken. De RGO pleit ervoor de financiering uit
het FES ten behoeve van translationeel onderzoek in de toekomst over
een beduidend langere periode uit te spreiden.
In de loop van het translationele onderzoek is nauwe samenwerking
tussen kennisinstellingen en commerciële partijen vaak een
succesvoorwaarde. Dergelijke publiek-private samenwerking is
geïnstitutionaliseerd in initiatieven zoals TIPharma en het CTMM.
Vrijwel alle kennisinstellingen hebben tegenwoordig een
`kennistransferbureau' dat het contact tussen bedrijven en
wetenschappers verzorgt. In samenwerkingsverbanden met bedrijven zijn
o.m. afspraken over intellectuele eigendomsrechten nodig. Het is
gewenst dat de UMC's tot een onderling afgestemd kennistransfer beleid
komen, bijvoorbeeld op het gebied van het verdelen van
octrooiopbrengsten en de participatie van medewerkers in startende
bedrijven.
Naast menskracht, infrastructuur en financiering is ook goede wet- en
regelgeving een randvoorwaarde voor translationeel onderzoek. De meest
relevante wetten en regels zijn de Wet op de dierproeven, het Besluit
Biotechnologie bij dieren, de Wet Medisch-wetenschappelijk onderzoek
met mensen, de EU Clinical trials directive en de gedragscode Goed
gebruik, die regels stelt voor het gebruik van lichaamsmateriaal.
Dankzij de Nederlandse wetgeving vindt het onderzoek op een
verantwoorde manier plaats. Een toekomstige Wet Zeggenschap
lichaamsmateriaal zou de huidige gedragslijn uit `Goed gebruik'
wettelijk moeten verankeren. De regelgeving voor het gebruik van
genetisch gemodificeerde muizen, die steeds belangrijker worden voor
het translationele onderzoek, kan vereenvoudigd worden.
Nederland heeft een sterke positie op het gebied van translationeel
onderzoek, maar het behoud van die positie is niet vanzelfsprekend. De
aanbevelingen van de RGO zijn erop gericht succescondities voor de
toekomst veilig te stellen en belemmerende factoren zoveel mogelijk
weg te nemen.
5 juli 2007
---