Kabinetsagenda 2015 over het realiseren van de Millennium
Ontwikkelingsdoelen
Sinds 2000 is er veel vooruitgang geboekt bij het behalen van de Millennium
Ontwikkelingsdoelen (MDG's). Maar zoals het er nu naar uitziet, zullen die
doelen in 2015 bij gelijkblijvend beleid niet worden gehaald. Er is een
kans dat sommige doelen op wereldschaal zullen worden bereikt: de doelen
rond de halvering van het aantal absolute armen en het aanbieden van veilig
drinkwater liggen op koers. Maar er zijn vele landen waar het bereiken van
slechts enkele of zelfs niet één MDG wordt voorzien.
Het eerste project in het Coalitieakkoord dat u op 7 februari 2007 werd
toegezonden, 'De Millennium Ontwikkelingsdoelen dichterbij', heeft dan ook
tot doel met publieke en private partners in Nederland een strategie te
ontwikkelen en concrete initiatieven te ondernemen om de achterstanden bij
het behalen van de Millennium Ontwikkelingsdoelen (MDG's) te verkleinen.
Bijzondere inzet daarbij vormen de armste landen en landen in een
postconflictsituatie. Inmiddels is dit project omgedoopt tot 'Project
2015': de komende vier jaar spant het kabinet zich hiervoor in. Graag
bericht ik u namens het kabinet over de voortgang van dit project.
De totstandkoming van een strategie
In de eerste honderd dagen na zijn aantreden heeft het kabinet een
intensieve dialoog gevoerd over de MDG's met actoren in de Nederlandse
samenleving en daarbuiten, zoals reeds is aangegeven in het
beleidsprogramma dat u op 14 juni jl. ontving. In Nederland werd in een
serie consultaties door het kabinet gesproken met ruim 300 bedrijven,
burgers, ontwikkelingsorganisaties, professionals in het veld,
vertegenwoordigers van de diaspora uit ontwikkelingslanden,
mensenrechtenorganisaties, wetenschappers, kritische denkers en
journalisten over de MDG's en over hoe we gezamenlijk het behalen ervan
kunnen bevorderen. Om een effectieve bijdrage te leveren is de inzet van
denkers, doeners en gevers nodig. Deze rollen zullen niet altijd alleen of
vooral door de overheid worden vervuld: andere actoren in de samenleving
(bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen, kerken,
vakbonden, particulieren) zijn net zo belangrijk. De Nederlandse ambassades
voeren een permanente dialoog met hun gesprekspartners ten lande over de
MDG's. Dit gebeurt niet alleen in ontwikkelingslanden, maar ook bij
multilaterale instellingen en in ontwikkelde landen en opkomende markten.
Ik heb tijdens mijn reizen uiteraard ook geconsulteerd met overheden,
ervaringsdeskundigen en ontwikkelingswerkers ter plekke.
Voorts is een analyse gemaakt van de stand van zaken met betrekking tot de
MDG's en van de belangrijkste obstakels en succesfactoren bij het behalen
daarvan. In de bijlage treft u het resultaat van deze exercitie aan.
Nederland speelt in mondiaal verband een bescheiden maar belangrijke rol in
de strijd tegen armoede en ongelijkheid. Voorwaarde voor een succesvolle
strategie die aan die rol een extra impuls kan geven, is dat de keuzes van
de overheid, maatschappelijk ondernemende bedrijven en maatschappelijke
organisaties aansluiten bij de keuzes van de partners in de ontvangende
landen en de strategieën van andere actoren, inclusief de internationale
organisaties. Het is iedereen duidelijk dat met inzet van Nederland alleen
de MDG's niet zullen worden gehaald. Wel kan door een strategische inzet
van mensen en middelen de bijdrage aan deze internationale doelen worden
geoptimaliseerd.
Op 30 juni aanstaande zal op het voormalig eiland Schokland een
maatschappelijk akkoord worden gesloten met een aantal Nederlandse
organisaties, bedrijven, kennisinstellingen en individuen om gezamenlijk te
werken aan het dichterbij brengen van de MDG's. Deze afspraak zal op
hetzelfde moment gestalte krijgen in een eerste serie van innovatieve
samenwerkingsverbanden tussen publieke en private spelers.
De grote maatschappelijke bereidheid zich in te zetten gaat gepaard met
extra inzet van het kabinet: op het gebied van hulp, maar ook op dat van
handel, intellectueel eigendom, het geïntegreerde buitenlands- en
defensiebeleid, de aandacht voor het klimaatprobleem, het streven naar
gelijke rechten voor vrouwen en meisjes en andere factoren die de bereiking
van de MDG's beïnvloeden. Immers, de MDG's zijn niet alleen een belangrijk
onderdeel van de bredere duurzame ontwikkelingssamenwerkingagenda, ze
reiken ook breder dan louter de traditionele ontwikkelingssamenwerking.
Vandaar dat het hier ook gaat om een brede Kabinetsagenda.
Meer focus op die gebieden, terreinen en groepen waar de noden het hoogst
zijn
Uit de analyse die is gemaakt van de stand van zaken met betrekking tot de
Millennium Ontwikkelingsdoelen, blijkt dat er grote geografische en sociale
verschillen zijn in het bereiken van de MDG's. Ook zijn er grote
verschillen in de mate van voortgang op de onderscheiden MDG's. Mede op
basis van de consultaties kiest het kabinet ervoor om extra inzet te
richten op de gebieden, terreinen en groepen waar de noden het hoogst zijn
en waar met inzet van de Nederlandse overheid de grootste winst kan worden
geboekt in het bereiken van de MDG's. Dit betekent in de eerste plaats
een intensivering van de inspanningen in fragiele staten en
postconflictgebieden;
een extra inzet op de agenda voor duurzame groei en verdeling;
duurzaamheid als leidraad, met een extra inspanning voor duurzame energie;
een actieve agenda voor vrouwenrechten, met name SRGR, onderwijs voor
meisjes en het tegengaan van moedersterfte.
Deze problemen dienen integraal en in nauwe samenhang met elkaar en met de
andere MDG's te worden aangepakt. Daarbij is het ook van groot belang dat
op de andere terreinen de geboekte winst wordt geconsolideerd; de MDG's
vormen een samenhangende agenda van elementen die elkaar sterk beïnvloeden.
Deze inzet zal worden geflankeerd door het realiseren van voorwaarden op
macroniveau om de MDG's te bereiken: verbetering van de openbare financiën,
steun aan decentralisatie, institutionele versterking, aanpak van corruptie
en accountability.
Hieronder worden de hoofdlijnen geschetst van de benadering die het
kabinet, mede op basis van de consultaties, kiest inzake Project 2015. In
de komende periode, om te beginnen in de Memories van Toelichting bij de
Begrotingen 2008 van de betrokken ministeries, zult u nader worden
geïnformeerd over de concretisering ervan.
MDG 1: Armoede, honger en de agenda voor groei en verdeling
We leven in een wereld met een groter gemiddeld inkomen per hoofd van de
bevolking dan ooit tevoren. We leven ook in een wereld waar voldoende
voedsel wordt geproduceerd om iedereen te voeden. Toch heeft nog steeds
bijna een miljard mensen een inkomen van minder dan een dollar per dag en
is de dagelijkse calorie-inname van 17% van de bevolking in
ontwikkelingslanden onvoldoende voor een duurzaam en gezond bestaan. Het
eerste MDG concentreert zich hierop.
Economische groei is van essentieel belang om hier iets aan te doen. Dit
leidt immers tot toename van welvaart en werkgelegenheid waardoor mensen
kansen krijgen hun situatie te verbeteren. Omdat groei vooral wordt
gegenereerd door de private sector, moet het ondernemingsklimaat voor
private partijen verder versterkt worden.
Ervaring, kennis en kunde van private actoren kunnen worden benut en
ingezet om de Millennium Ontwikkelingsdoelen dichterbij te brengen. Dat
gebeurt ook al, soms door bedrijven alleen, soms in publiek-private
samenwerking. Door de vraaggestuurde inzet van het
bedrijfsleveninstrumentarium kan de betrokkenheid van het Nederlands
bedrijfsleven verder worden vergroot.
Ondersteuning bij de verbetering van het ondernemingsklimaat, via
bijvoorbeeld aanpassing van wet- en regelgeving die het aantrekkelijk maakt
toe te treden tot de formele sector en van infrastructuur, blijft dan ook
gewenst. Het is hierbij van belang specifiek aandacht te hebben voor de
toegang voor kleine ondernemers en ondernemingen tot kennis, kapitaal en
markten, teneinde de groei ook pro-poor te laten zijn. De economische groei
zal tenslotte ook duurzaam moeten zijn, gericht op meer en betere banen,
die voldoen aan de voorwaarden van de Decent Work agenda van de ILO.
Volledige, productieve werkgelegenheid en decent work for all zijn een
duurzame oplossing voor armoede. Financiële sector ontwikkeling is hierbij
één van de prioritaire thema's. In overleg tussen Buitenlandse Zaken,
Economische Zaken en Financiën zal aanvullend beleid ontwikkeld worden,
gericht op zowel de zogenoemde enabling environment voor de financiële
sector, oftewel het stelsel van wetten en regels alsmede het toezicht
hierop, als op de versterking van de positie van individuele banken.
Groei alleen is echter niet genoeg om in bepaalde regio's het eerste
Millennium Ontwikkelingsdoel - halvering van de armoede - te halen. In
China en India gaan hoge groeicijfers gepaard met vermindering van het
aantal absolute armen. Verwacht wordt dat hierdoor op wereldschaal in 2015
het aantal mensen met minder dan een dollar per dag beneden de 600 miljoen
- het doel van MDG 1 - zal uitkomen. Begin 2007 is de mijlpaal van minder
dan één miljard absolute armen bereikt. Maar in Sub-Sahara Afrika heeft in
de afgelopen vijf jaar een jaarlijkse groei van 5-7% niet geleid tot een
afname van het aantal mensen met minder dan een dollar per dag. Mede door
de bevolkingsgroei is het absolute aantal armen hier zelfs toegenomen: van
240 miljoen mensen in 1990 naar 298 miljoen mensen in 2004. Het gaat dus
naast een groeiagenda ook om een rechtvaardige en evenwichtige verdeling
van de toegenomen welvaart.
Besluiten over de wijze waarop de welvaart in een land wordt verdeeld
moeten lokaal gedragen zijn. De Nederlandse overheid kan ondersteuning
geven aan het verbeteren van overheidsbeleid elders, in kennis en in
middelen. Daarbinnen is het van belang dat ook andere maatschappelijke
instituties, zoals het bedrijfsleven, vakbonden, financiële instituties en
verzekeringssystemen, worden versterkt om een geïntegreerd en lokaal breed
gedragen beleid mogelijk te maken. Dit draagt bij aan de versterking van de
lokale accountability en de verdieping van de politieke dialoog rondom de
overheidsagenda met betrekking tot groei en verdelingsvraagstukken.
Bij het bevorderen van zogenoemde pro-poor groei spelen de landbouw en de
informele sector een belangrijke rol, mede omdat zich hier de
werkgelegenheid van de armen voor een belangrijk deel concentreert. Het
aankomende World Development Report 2008 gaat hierover. De ministers van
Economische Zaken, Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit, Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, Financiën en ondergetekende zullen met nadere voorstellen
komen hoe deze rol versterkt kan worden.
MDG 2: Basisonderwijs voor iedereen
Op dit ontwikkelingsdoel is de afgelopen jaren een positieve stap gezet.
Vooral de instroom van leerlingen op scholen laat forse groeicijfers zien.
Dit is voor een belangrijk deel veroorzaakt door budgettaire inspanningen
van ontwikkelingslanden zelf en door drastische maatregelen, zoals het
afschaffen van schoolgelden. Echter, de kwaliteit en de relevantie van het
onderwijsaanbod zijn hierbij veelal achtergebleven. Er zijn onvoldoende
docenten en dus te grote klassen: er zijn 15 tot 20 miljoen extra
onderwijzers nodig om aan de vraag te kunnen voldoen. Zeker in afgelegen
gebieden is het lastig gekwalificeerd onderwijspersoneel aan te trekken.
Ook is het opleidingsniveau van het onderwijspersoneel vaak laag en er
wordt op veel plekken gewerkt met curricula die slecht aansluiten bij de
lokale behoefte. Kinderen verwerven hierdoor onvoldoende vaardigheden en
kennis en de doorstroming naar vervolgonderwijs, waaronder beroepsonderwijs
en -training, wordt bemoeilijkt. Ook spelen problemen op het gebied van
veiligheid op en rond de scholen (o.m. seksueel geweld bij meisjes). Tot
slot ontbreekt het op veel plaatsen aan speciale aandacht voor kwetsbare
groepen (aidswezen, kindarbeiders, etnische minderheden). Deze factoren
hebben een grote voortijdige schooluitval van kinderen tot gevolg. Een
groot deel van de kinderen die niet naar school gaan bevindt zich in
(post)conflictlanden waar steun onontbeerlijk is om enig resultaat te
bereiken. Een gecoördineerde lange termijn benadering, waarbij de
verschillende actoren complementair aan elkaar opereren, is hier nodig.
De dialoog met de samenleving bevestigde dat binnen Nederland de
samenwerking tussen de diverse betrokkenen (NGO's, onderwijsinstellingen,
overheid, bedrijfsleven) steeds beter verloopt. Dit heeft bijgedragen aan
de belangrijke rol die Nederland de afgelopen jaren internationaal gespeeld
heeft bij het bereiken van de positieve resultaten op MDG 2. Het Fast Track
Initiative is mede dankzij de Nederlandse inzet een internationaal succes.
In de komende jaren zal de inzet van het kabinet op dit terrein zijn:
consolideren wat bereikt is en waar mogelijk de inzet stroomlijnen.
Wezenlijk is ook het perspectief op goed hoger en beroepsonderwijs.
Duurzame samenwerking van instellingen voor hoger en beroepsonderwijs in
ontwikkelingslanden met Nederlandse organisaties kan daaraan een
belangrijke bijdrage leveren. Binnen de bestaande programma's en
samenwerkingsverbanden zal worden bekeken of extra aandacht voor meisjes
kan leiden tot betere resultaten in het bereiken van de MDG's.
MDG 3: De rechten en kansen voor meisjes en vrouwen
Nog steeds is op veel plaatsen in de wereld sprake van sekseongelijkheid.
Oorzaken hiervoor liggen vaak in culturele patronen en machtsverhoudingen
tussen mannen en vrouwen. Resultaat is ondermeer dat meisjes minder
basisonderwijs volgen dan jongens (94:100 in 2004), de scholingsgraad van
vrouwen lager is dan van mannen (84:88 in 2004), vrouwen minder kansen op
de arbeidsmarkt hebben buiten de agrarische sector (in Zuid-Azië, het
Midden-Oosten en Noord-Afrika wordt slechts 18% van het werk buiten de
agrarische sector door vrouwen verricht), vrouwen minder eigendomsrechten
hebben (in Sub-Sahara Afrika vormen vrouwen 85% van de landarbeiders, zij
hebben echter maar 1% van het land in bezit), lagere lonen ontvangen en
meer werkzaam zijn in de informele sector. Ook zijn vrouwen slechter
vertegenwoordigd in nationale parlementen. In de meeste ontwikkelingslanden
bezetten vrouwen minder dan 20% van de zetels in het parlement. De cijfers
hierboven vormen gemiddelden: de situatie varieert sterk per regio en/of
land. Deze weinig bemoedigende score op de formele indicatoren voor de
positie van vrouwen ten opzichte van die van mannen wordt schrijnend als
ook andere indicatoren in de beschouwing worden betrokken, zoals de
feminisering van de HIV/aidsepidemie en de omvang van moedersterfte. In
conflictgebieden zijn vrouwen vaker slachtoffer dan mannen, seksueel en
huiselijk geweld en vrouwenhandel nemen eerder toe dan af. 70% van de
arm(st)e mensen zijn vrouwen. Internationaal lopen de aandacht en de
budgetten voor family planning en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en
Rechten (SRGR) onder druk van conservatieve krachten terug.
In nationale en internationale debatten wordt deze ongelijkheid breed
onderkend. Er is ook enige vooruitgang te zien op de diverse terreinen.
Maar de veranderingen gaan te langzaam en vaak niet ver genoeg. Gender
mainstreaming in het Nederlandse beleid heeft onvoldoende opgeleverd. Het
concept bleek lastig in de praktijk te brengen en was onvoldoende
resultaatgericht. De ervaring is dat werken aan rechten en kansen van deze
helft van de wereldbevolking gerichte en actieve inspanningen vraagt.
Internationaal zal het kabinet sterk inzetten op rechten en kansen voor
meisjes en vrouwen, met extra aandacht voor onderwijs, de positie van
vrouwen als stille slachtoffers van geweld, en voor SRGR. Het kabinet is
van mening dat aan de druk op de vrouwenrechtenagenda krachtig weerwerk
moet worden geboden. Internationale diplomatie is nodig om het thema van
seksuele en reproductieve gezondheid en rechten internationaal op de agenda
te houden. Deze intensievere aandacht zal ook budgettair tot uitdrukking
komen. Hierover zult u bij de Memorie van Toelichting bij de begroting 2008
nader worden geïnformeerd.
Nederland streeft actief naar een zodanige hervorming van de VN dat de
organisatie rond het thema 'seksegelijkheid' effectiever zal functioneren.
MDG 4, 5 en 6: Gezondheid
Binnen de Millennium Ontwikkelingsdoelen zijn drie doelen geformuleerd die
zich richten op gezondheid: het terugdringen van kindersterfte (MDG 4), het
terugdringen van moedersterfte (MDG 5) en het stoppen en terugdringen van
de verspreiding van HIV/Aids, malaria en andere belangrijke ziektes (MDG
6). Dit is een bevestiging van het belang van een goede gezondheid als
aspect van armoede op individueel niveau. Veel actoren, nationaal en
internationaal, houden zich met de gezondheidsproblematiek bezig.
MDG 4: Kindersterfte
Er zijn positieve ontwikkelingen zichtbaar. Wereldwijd is de kindersterfte
tussen 1990 en 2005 met 20% afgenomen. Spectaculaire resultaten zijn
behaald in bijvoorbeeld Vietnam, Indonesië en Bangladesh. Meer bescheiden
vooruitgang is geboekt in landen met zeer hoge kindersterfte: onder meer
Mali, Burkina Faso, Ethiopië en Eritrea. Tegelijkertijd is er echter sprake
van achteruitgang in landen in conflict en landen die te kampen hebben met
de HIV-crisis: onder meer Ivoorkust, Swaziland en Rwanda.
Er is veel bekend over welke interventies succesvol zijn. Met verhoogde
dekking van vaccinaties tegen hepatitis B en gele koorts, en de distributie
van bednetten en ORS (tegen diarree) kan veel worden bereikt. Ook speciale
aandacht voor meest kwetsbare groepen, bijvoorbeeld middels cash transfers
naar armste, door Aids getroffen gezinnen, levert resultaten op, evenals
het beter belonen van gezondheidspersoneel. Nederland zal samen met andere
donoren bezien op welke wijze de effectiviteit van dergelijke interventies
verder kan worden vergroot.
MDG 5: Moedersterfte
Over moedersterfte en de oorzaken hiervan worden weinig statistieken
bijgehouden. In de meeste ontwikkelingslanden is de registratie van vitale
gegevens beperkt. Betrouwbare cijfers ontbreken dan ook. Er lijkt sprake te
zijn van een positieve trend in onder meer Mozambique, Oeganda en Burundi.
Op andere plaatsen is sprake van stagnatie. Er is gebrek aan getraind
gezondheidspersoneel (dat onder meer vanwege de schamele salarissen via
brain drain migreert naar plaatsen waar de inkomsten beter zijn), aan
instrumenten en aan medicijnen. De illegale status - en mede daardoor
onveiligheid - van abortussen veroorzaakt 13% van de moedersterfte. Er is
wereldwijd nota bene sprake van substantieel teruglopende financiering.
Oplossingen liggen op het terrein van beschikbaarheid van
anticonceptiemiddelen, opleiding van vroedvrouwen, voorlichting en
mobilisatie van vrouwen, zodat de vraag naar reproductieve zorg wordt
gestimuleerd. Nederland wil samen met regeringen en maatschappelijke
organisaties in de partnerlanden en in nauw overleg met andere donoren
bezien hoe de schaal waarop succesvolle interventies plaatsvinden kan
worden uitgebreid.
MDG 6: HIV/Aids, malaria, tuberculose en andere belangrijke ziektes
De aanpak van de verspreiding van belangrijke ziektes laat een
gedifferentieerd beeld zien. HIV/Aids groeit snel in Oost-Azië en Oost-
Europa. Er is sprake van stabilisatie in Afrika, vooral veroorzaakt door
het hoge aantal sterfgevallen: het aantal nieuwe infecties neemt nog steeds
toe. Toegang tot behandeling met Aidsremmers is tussen 2001 en 2005
vervijfvoudigd, vooral dankzij een dramatische prijsdaling en een
verviervoudiging van de beschikbare budgetten. Maar nog steeds ontvangt
slechts 20% van de mensen die behandeling nodig hebben daadwerkelijk steun.
In Sub-Sahara Afrika is dit percentage nog lager. Inmiddels is sprake van
ruim 15 miljoen aidswezen.
Het tegengaan van malaria stagneert. In Afrika slaapt nog steeds maar 16%
van de kinderen onder een klamboe, ondanks de forse groei van de
distributie van geïmpregneerde bednetten.
Voor tuberculose geldt dat er sprake is van een verdubbeling van het aantal
geïnfecteerden in Afrika (148 naar 281 sterfgevallen per 100.000 tussen
1990 en 2004). Dit wordt vooral veroorzaakt door de HIV/Aids epidemie.
Daarnaast wordt een groeiende resistentie tegen bestaande medicijnen
geconstateerd (ook een groot probleem in bijvoorbeeld Oost-Europa) en
blijven nieuwe goedkope behandelmethoden uit.
De internationale aandacht voor deze ziektes heeft geleid tot de oprichting
van diverse Global Health Partnerships. De GHP's hebben een belangrijke
bijdrage geleverd aan het versterken van de aandacht voor resultaten,
partnerschappen en innovatie.
De GHP's hebben op een aantal plaatsen ook tot ongewenste neveneffecten
geleid. Ter financiering van de inspanningen tegen HIV/Aids zijn de
investeringen in de opbouw van meer horizontale gezondheidssystemen
relatief achtergebleven. Ook is sprake van afnemende aandacht voor de
neglected diseases, zoals dengue en berglepra. In het algemeen is sprake
van een sterke focus op de publieke sector in de hulpverlening en is de
private sector te zeer buiten beeld gebleven.
De inzet van het kabinet zal gericht zijn op betere afstemming tussen
horizontale en verticale initiatieven, waarbij verbetering van het
gezondheidssysteem als geheel (bestaande uit publieke, private en
particuliere onderdelen) voorop moet staan. Dit biedt de beste
mogelijkheden voor het bereiken van een duurzame situatie. De mogelijkheid
van experimenten van vraagsturing in plaats van aanbodsturing kunnen in dit
verband worden onderzocht. Deze inzet zal ook worden meegenomen in de
verdere ontwikkeling van een breed Nederlands internationaal
gezondheidsbeleid. Daarnaast zullen de verschillende betrokken
departementen (BZ, EZ, VWS) zich blijven inzetten voor goedkopere en
gemakkelijkere toegang tot medicijnen in ontwikkelingslanden door onder
andere een inzet op goede financieringssystemen voor ontwikkeling van
medicijnen en regels en wereldwijde afspraken in het kader van TRIP's.
MDG 7: Klimaat en energie, natuur en milieu, water
Klimaat en energie
Dit jaar heeft het Intergovernmental Panel for Climate Change (IPCC) haar
vierde assessment uitgebracht. De rapportage geeft duidelijk aan met welke
gevolgen van klimaatverandering in de toekomst rekening moet worden
gehouden. Klimaatverandering beïnvloedt de realisatie van de MDG's.
Ontwikkelingslanden zijn het meest kwetsbaar voor klimaatverandering,
Afrika in het bijzonder mede vanwege de beperkte mogelijkheden die er
bestaan om zich aan te passen. Klimaatverandering zal bijvoorbeeld grote
gevolgen hebben voor de agrarische productie en voedselzekerheid, de
watersector en de gezondheid in veel Afrikaanse landen en regio's. De kans
op honger en het aantal mensen dat te maken krijgt met waterschaarste zal
sterk toenemen. In tropische regio's in Azië zullen extreme
weersomstandigheden zoals cyclonen, orkanen en overstromingen van de
megadelta's toenemen. Op dit moment vindt er op beperkte schaal aanpassing
aan klimaatverandering plaats: onvoldoende om voorbereid te zijn op de
toekomst en het realiseren van de MDG's. Deze ontwikkelingen maken de
aanpak van MDG 7 extra urgent. Dit geldt voor het mitigatiebeleid (reductie
en voorkomen van emissies) en voor adaptatie aan klimaatverandering. Bij
investeringen in armoedebestrijding zal dan ook rekening worden gehouden
met de te verwachten gevolgen van de klimaatverandering en de hiervoor
noodzakelijke actie. Voor aanpassing aan klimaatverandering in de arme,
meest kwetsbare regio's is een grotere inzet nodig. Het VN klimaatverdrag
biedt hiervoor een beperkte mogelijkheid middels het Adaptatiefonds. In
overleg met VROM, LNV, V&W en AZ zal dit jaar een studie worden gestart
naar kosten en baten van concrete opties voor aanpassingen aan
klimaatverandering in ontwikkelingslanden.
Momenteel slagen landen er onvoldoende in de CO2-uitstoot terug te brengen.
Dit geldt vooral voor ontwikkelde landen en in steeds sterkere mate voor
snelgroeiende landen zoals China, India en Brazilië. Ook in de armere
ontwikkelingslanden is het van belang toenemende CO2-uitstoot door
energiegebruik zoveel mogelijk te voorkomen, evenals de uitstoot van CO2
door ontbossing.
Investeringen in duurzame energievoorzieningen in arme ontwikkelingslanden
zijn belangrijk. Daarbij zijn de noden en behoeften van ontwikkelingslanden
zoals toegang tot energie voor de armen uitgangspunt. In dit kader moet ook
de afspraak over de extra middelen voor duurzame energie in
ontwikkelingslanden worden gezien. In de komende periode zult u een notitie
ontvangen van ondergetekende in samenspraak met de ministers van
Economische Zaken en VROM waarin de intensivering van het beleid op het
gebied van duurzame energie nader wordt geoperationaliseerd. Hierbinnen zal
speciale aandacht worden besteed aan duurzame productie van biomassa, mede
gelet op de mogelijk negatieve effecten hiervan op bossen, biodiversiteit
en water. Om de bruikbaarheid en haalbaarheid van duurzaamheidscriteria te
testen, zullen proefprojecten in een aantal ontwikkelingslanden worden
opgezet.
Natuur en milieu
De dialoog van de afgelopen maanden heeft geleid tot de conclusie dat de
Nederlandse inzet op het gebied van het internationale milieubeleid kan
winnen aan effectiviteit. Niet alleen Nederlandse ambities zijn belangrijk,
maar ook het armoedeperspectief en draagvlak en capaciteit voor de
realisatie van internationale afspraken in ontwikkelingslanden. De
samenhang tussen ontwikkelingssamenwerking en de internationale
milieuverdragen moet beter. Het einddoel is dat ontwikkelingslanden zelf
meer verantwoordelijk worden voor het voeren van een goed milieubeleid en
dat zij milieu beter integreren in de nationale armoede- en
duurzaamheidstrategieën. Met de ministers van VROM, LNV en de
staatssecretaris van Buitenlandse Zaken zal ik u nader informeren over de
hiertoe noodzakelijke versterkingen in het beleid.
De mondiale doelstelling om in 2010 het verlies aan biodiversiteit
aanzienlijk te hebben verminderd wordt niet gehaald. Het behoud en duurzaam
gebruik van met name bossen en mariene gebieden staat onder grote druk. Dit
heeft ook grote impact op het realiseren van armoededoelstellingen.
Aantasting van natuur, milieuvervuiling, klimaatverandering en
waterproblematiek vragen om een integrale aanpak. Om de coherentie van het
internationale natuurbeleid te vergroten brengt het kabinet na de zomer het
Beleidsprogramma Biodiversiteit 2007-2011 uit. Hierin legt het kabinet de
prioriteiten voor de komende vier jaar vast. Daarnaast wordt een
maatschappelijke taakgroep Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen
ingesteld om te adviseren over de lange termijn doelen, taakstellingen en
innovatieve oplossingen. Belangrijk speerpunt daarbij zal zijn om te komen
tot 'Betalen voor Ecosysteemdiensten', om er voor te zorgen dat gebruikers
voor deze diensten betalen en de leveranciers en beheerders hiervoor een
vergoeding krijgen.
Water
Op mondiaal niveau ligt de doelstelling van MDG 7 om het aantal mensen
zonder toegang tot veilig drinkwater in 2015 te halveren ten opzichte van
1990 op schema. Er zijn echter forse regionale verschillen. In Zuid-Azië is
veel vooruitgang geboekt, vooral op het platteland. In de stedelijke
gebieden blijven de problemen echter groot: het aantal inwoners van
sloppenwijken stijgt sneller dan de aanleg van voorzieningen. Ook leven in
Sub Sahara Afrika nog steeds 300 miljoen mensen zonder toegang tot veilig
drinkwater.
Ook op het gebied van sanitaire voorzieningen is forse vooruitgang geboekt:
tussen 1990 en 2004 hebben 1,2 miljard mensen hier toegang toe gekregen.
Maar er moeten nog 1,6 miljard mensen worden bereikt om de doelstelling te
halen. Een groot gedeelte hiervan bevindt zich in sloppenwijken/stedelijke
gebieden.
Nederland heeft zich gecommitteerd een concrete bijdrage te leveren aan het
bereiken van de doelen op het gebied van drinkwater en sanitaire
voorzieningen. Dit betekent dat actief gezocht moet worden naar het
opschalen van succesvol getoetste, innovatieve methoden en technieken. Uit
succesvolle pilots zullen actief die activiteiten worden geselecteerd die
zich voor grootschaliger toepassing lenen en zal de begeleiding hiervan bij
de uitvoering ter hand worden genomen.
De Nederlandse inzet op het terrein van waterbeheer, met het
interdepartementale programma Partners voor Water en met het Netherlands
Water Partnership, waarin de Nederlandse watersector zich heeft verenigd,
is goed georganiseerd. Dit biedt openingen om een goede bijdrage te leveren
aan de oplossing van de wereld waterproblematiek.
Veel van de kennis waarom Nederland befaamd is berust bij decentrale
publieke instellingen: waterleidingbedrijven en waterschappen. Naar hun
deskundigheid bestaat mondiaal toenemende vraag. Hun publieke taak en hun
financiering uit doelheffingen maakt het echter moeilijk voor hen
innovatief te opereren en daarbij in het buitenland risico's aan te gaan
met innovatieve projecten. Ondergetekende zal samen met de staatssecretaris
van V&W en de minister van VROM bezien welke mogelijkheden er zijn om de
internationale inzet van deze organisaties te verruimen.
MDG 8: Een internationaal partnerschap voor ontwikkeling
Het Nederlandse kabinet kan het niet alleen. Samenwerking met andere
spelers, binnen en buiten Nederland, is cruciaal. Het kabinet zal zich in
zijn nationale en internationale contacten inspannen om reeds gemaakte
afspraken voor het bereiken van de MDG's te realiseren en tevens nieuwe,
innovatieve manieren van samenwerking aan te gaan.
Mondiale hulpinspanning, inclusief schuldverlichting
Nederland is van oudsher in woord en daad voortrekker bij het leveren van
een significante (financiële) bijdrage aan ontwikkeling. Internationaal
wordt breed erkend dat de hulpinspanning substantieel zal moeten stijgen om
de MDG's te kunnen halen. Op diverse conferenties (Monterrey, Lissabon,
Gleneagles, New York, Heiligendamm) zijn hierop verscheidene toezeggingen
gedaan. Het blijft van het grootste belang partners ertoe te bewegen hun
beloftes daadwerkelijk gestand te doen: de hulpvolumes groeien immers
minder hard dan op basis van de toezeggingen mocht worden verondersteld. In
2006 is het totale hulpvolume zelfs met 5% gedaald. Wel wisten de EU-
lidstaten in 2006 met een ODA-percentage van 0.42% BNI (48 miljard EUR)
collectief op koers te blijven op weg naar de afgesproken 0.7% BNI in 2015
(via 0.56% in 2010).
Naast de hulpinspanning zal ook de groei van andere financiële stromen
moeten bijdragen aan het realiseren van de MDG's. China, India en Brazilië
beginnen meer en meer te investeren in andere ontwikkelingslanden. Ook de
hulpstroom van particuliere donoren, zoals de Bill and Melinda Gates
Foundation, groeit snel en is omvangrijk. Hetzelfde kan gezegd worden over
de remittances van migranten naar hun land van herkomst: deze particuliere
geldstroom heeft de officiële hulpstroom inmiddels ruim overtroffen maar is
geconcentreerd in bepaalde ontwikkelingslanden.
De recente internationale schuldverlichtingsacties bij de HIPC landen
hebben geleid tot een substantiële daling van hun schuldenlast: van 17% van
de exportopbrengst in 1999 naar 4% in 2006. Het is belangrijk te voorkomen
dat deze landen nieuwe onhoudbare schulden opbouwen bij oude en nieuwe
crediteuren.
Het kabinet zal zich inzetten voor het bevorderen van investeringen en
andere particuliere financiële stromen richting ontwikkelingslanden Daarbij
zal aandacht worden besteed aan voorwaarden op het gebied van
schuldhoudbaarheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit zal in
samenwerking met Financiën en Economische Zaken worden uitgewerkt. Tevens
zal aandacht worden besteed aan het vergroten van de invloed van
ontwikkelingslanden in de besluitvormingsprocessen van de internationale
financiële instellingen.
Als hierboven gesteld spelen remittances een rol van toenemend belang bij
het bestrijden van armoede en het realiseren van de MDG's. Ondergetekende
zal u samen met de staatssecretaris van Justitie voor het einde van het
jaar een actualisering sturen van de eerdere notitie over de relatie tussen
ontwikkeling en migratie.
Internationale handelsstelsel
De tariefvrije exporten vanuit ontwikkelingslanden naar de EU zijn in
waarde gestegen van 52% van het totaal in 1996 naar 81% (96% voor de MOL's)
in 2004. De EU zal, als onderdeel van de WTO-ronde, verder uiterlijk in
2013 alle export restituties hebben uitgefaseerd. De komende maanden moet
blijken wat wordt bereikt in de Doha-ronde en wat de
ontwikkelingsrelevantie van de uitkomst van deze onderhandelingen zal zijn.
De inzet blijft gericht op een succesvolle afronding per eind 2007. Zelfs
als dit lukt, blijft versterking van de bijdrage van handel aan
armoedebestrijding in met name de armste landen nog jaren hoog op de
agenda. De Doha ontwikkelingsronde zal immers in beperkte mate voordelen
opleveren - zeker op korte termijn - voor de armste landen, mede vanwege
gebrek aan eigen handelsinfrastructuur en verlies van bestaande
handelspreferenties en overheidsinkomsten door tariefverlaging. Door de EU
wordt met de ACS-landen onderhandeld over Economic Partnership Agreements
(EPA's) die eind 2007 moeten worden afgesloten.
In de komende periode zullen EZ, LNV, Ontwikkelingssamenwerking, VROM en
SZW zich gezamenlijk inzetten voor een aantal concrete doelen.
Belangrijkste elementen:
Een resultaat in de Doha ronde dat recht doet aan de positie van
ontwikkelingslanden ten aanzien van markttoegang tot ontwikkelde landen in
het bijzonder en aanpak van handelsverstoring door subsidies.
Initiatieven voor follow-up van de Doha ronde in ontwikkelingstermen. Deze
moeten gericht zijn op groei en verdeling, multilaterale spelregels voor
eerlijke en duurzame handel en aanpak van de klimaatproblematiek, en
handhaving van voldoende beleidsruimte voor ontwikkelingslanden om pro-poor
beleid te voeren.
Op vergelijkbare wijze aandacht voor het belang van ontwikkelingslanden in
de EPA onderhandelingen vanuit de EU, met daarbinnen versoepeling en
vereenvoudiging van preferentiële rules of origin.
Uitwerking van de Nederlandse visie inzake non-trade concerns. Dit
geschiedt op basis van een maatschappelijke dialoog over de mogelijkheden,
beperkingen en effectiviteit van beleidsinstrumenten, waarbij rekening
wordt gehouden met de gevolgen voor ontwikkelingslanden. Er bestaat een
spanning tussen belangrijke non trade concerns, zoals milieu,
arbeidsnormen, biodiversiteit en dierenwelzijn enerzijds, en
handelsliberalisering en legitieme ontwikkelingsbehoeften anderzijds. Het
kabinet zet in op evenwichtige, multilaterale overeenkomsten, verduurzaming
van ketens en capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden om aan
kwaliteitseisen te voldoen.
Nationaal duurzaam inkopen en consumeren
Het aankoopgedrag van consumenten heeft een direct effect op de MDG's.
Wanneer geen eerlijke prijs wordt betaald die rekening houdt met de reële
kosten van duurzame productie (people, planet and profit), wordt een niet-
duurzame samenleving bestendigd. In de loop der jaren zijn veel keurmerken
en certificaten ingesteld. Producenten, handelaren en consumenten werken
steeds meer samen om hierin te stroomlijnen. Deze ontwikkeling is positief
en verdient actieve ondersteuning. LNV zal, in samenwerking met EZ,
Ontwikkelingssamenwerking en VROM nadere afspraken maken met het
bedrijfsleven en ngo's om aan de hand van concrete doelstellingen het
aandeel duurzame consumptie van producten uit ontwikkelingslanden in
Nederland te vergroten (waaronder hout, palmolie, soja, koffie, cacao, en
visproducten).
De Nederlandse overheid is zelf een grote consument en dient een
voorbeeldfunctie te blijven vervullen op dit terrein. Het is de ambitie van
het kabinet om in 2010 als Rijksoverheid geheel duurzaam in te kopen.
Vooruitlopend daarop zal in december 2007 het nationaal inkoopbeleid van de
overheid voor koffie, thee en cacao worden herzien.
Fragiele staten en postconflictgebieden
In fragiele staten en postconflictgebieden woont ongeveer 9% van de
bevolking van ontwikkelingslanden. Tegelijk zijn de achterstanden in het
halen van de MDG's daar veruit het grootst. Zo leeft hier 16% van alle
ondervoede kinderen, 29% van de kinderen zonder basiseducatie en vindt hier
1/3 van de mondiale kindersterfte plaats. Ook vindt in deze gebieden 18%
van de onbegeleide geboortes plaats en woont hier 24% van de HIV/Aids
slachtoffers. 19% Van het totale aantal mensen zonder toegang tot veilig
drinkwater leeft in fragiele staten. Het is dan ook niet voor niets dat in
het coalitieakkoord bij de formulering van Project 2015 is gezegd dat een
bijzondere inzet zal worden gepleegd op de armste landen en de landen in
een postconflictsituatie.
In een speciale dialoog rondom deze problematiek, die ik samen met minister
Van Middelkoop voerde, werd de complexiteit van deze problematiek
bevestigd. Aan fragiliteit en de resulterende achterstanden bij MDG-
realisatie liggen politieke, economische, sociale, maatschappelijke en
veiligheidsfactoren ten grondslag die per land verschillen. Wil een externe
interventie effectief zijn, dan is allereerst een gedegen en geïntegreerde
analyse van deze factoren noodzakelijk. Het Post Conflict Needs Assessment
instrument (PCNA), ontwikkeld door de VN en de Wereldbank, geeft een
algemeen kader en kan dienen als uitgangspunt. Een PCNA geeft een goed
overzicht over de economische en sociale wederopbouwbehoeften en inzicht in
de bestuurlijke stand van zaken. Meer politieke en militaire veiligheid
gerelateerde zaken blijven echter vaak buiten beeld. Per situatie kan
Nederland, samen met andere partijen, bepalen welke additionele informatie
en analyse nodig is en met welke partijen moet worden samengewerkt om die
informatie te verkrijgen.
Afstemming van activiteiten en interventies op basis van een gedeelde
analyse in internationaal verband en in samenwerking tussen overheid en
andere actoren, is juist in deze gebieden van essentieel belang. De 3D
benadering (diplomacy, development and defense) moet centraal staan bij de
zoveel mogelijk gezamenlijk uit te voeren beleidsplanning. In de komende
periode zal de samenwerking tussen Ontwikkelingssamenwerking en Defensie
dan ook worden versterkt, bijvoorbeeld om nieuwe impulsen te geven aan de
hervorming van de veiligheidssector in fragiele staten (een terrein waarop
de komende jaren wellicht nog gerichte versterkingen van de krijgsmacht
nodig zijn). Daarbij kan ook de EU mogelijk een belangrijk forum worden
voor activiteiten op het snijvlak van ontwikkeling en veiligheid, waaronder
conflictpreventie, crisisbeheersing en vredesopbouw en reconstructie.
De afwezigheid van goed bestuur en veiligheid belemmert de samenwerking met
overheden in fragiele staten. Dat mag het nastreven van de MDG's in deze
landen echter niet in de weg staan. De opdracht ook hier de MDG's
dichterbij te brengen vergt een geïntegreerde benadering van defensie,
diplomatie en ontwikkelingssamenwerking, met als doel wederopbouw. Het
vergt ook een nauwe samenwerking met niet-gouvernementele actoren:
maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven, wetenschap, religieuze
instellingen. In de komende periode zal met de diverse partijen gesproken
worden over het verder bouwen aan wederzijds vertrouwen in elkaars visie,
kennis en ervaring, en over betere afstemming van inspanningen en
interventies. Daarbij zal ook moeten worden bezien in hoeverre door
harmonisatie van de samenwerking in niet-fragiele landen personele en
financiële ruimte vrijgemaakt kan worden om extra inspanningen in fragiele
staten mogelijk te maken.
Ten slotte
In de afgelopen periode kwam van veel kanten bij diverse bijeenkomsten met
vertegenwoordigers uit de samenleving het signaal dat een actieve
makelaarsrol van de overheid op prijs zou worden gesteld. Het gaat om het
aan elkaar koppelen van diverse maatschappelijke, publieke, particuliere en
bedrijfsinitiatieven en om het bijeen brengen van mensen voor
gemeenschappelijke doelen. Ook zou de overheid in haar handelen vaker het
goede voorbeeld kunnen geven. Het kabinet zal hiertoe een klein fonds
oprichten om innovatieve samenwerkingsverbanden met een katalyserende
werking voor het bereiken van de MDG's mogelijk te maken. Dit
'Schoklandfonds' zal assisteren bij het koppelen en bijeenbrengen van
nieuwe initiatieven. De nadere details hiervan zullen zijn verwerkt in de
Memorie van Toelichting bij de Begroting 2008.
Deze Kabinetsagenda 2015 beoogt te laten zien dat het goed mogelijk is aan
de hand van de Millennium Ontwikkelingsdoelen een concrete Nederlandse
agenda voor ontwikkeling te formuleren die consistent is en rekening houdt
met alle elementen van de ontwikkelingsproblematiek. Ook laat zij zien dat
een dergelijke agenda kabinetsbreed is. Diverse andere
overheidsinstellingen en andere maatschappelijke actoren hebben een eigen
actieve rol te spelen bij het verkleinen van de achterstanden in het halen
van de MDG's. Het is van belang daar in de komende tijd op voort te bouwen.
Ministerie van Buitenlandse Zaken