Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

logoocw

De voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten Generaal

Postbus 20018

Den Haag

Den Haag Ons kenmerk HO/BL/2007/26949

Onderwerp
Beleidsreactie advies "Examinering, draagvlak,
toegankelijkheid" van de Onderwijsraad

Hierbij zend ik u de beleidsreactie op het rapport "Examinering, draagvlak en toegankelijkheid". Het rapport werd u in januari 2007 toegezonden. Hoewel het advies het hoger onderwijs en de beroepskolom betreft, heeft de Onderwijsraad ook enige overwegingen gewijd aan examinering in het algemeen voortgezet onderwijs. In deze beleidsreactie ga ik per sector in op de bevindingen en aanbevelingen van de Onderwijsraad en schets ik de maatregelen die ik wil treffen.

Korte inhoud van het rapport van de Onderwijsraad. De raad hanteert in zijn advies als hoofdlijn dat een zekere mate van afstand tussen onderwijs en examinering gewenst is. Dat leidt volgens de raad tot behoud dan wel vergroting van vertrouwen in diploma's en getuigschriften en tot betere toegankelijkheid van examinering. De raad hoopt dat zijn aanbevelingen, die vooral zijn bestemd voor de onderwijsinstellingen, de realisatie van de zojuist genoemde doelstellingen bevorderen. Een stimulerende rol van de overheid acht hij daarbij van belang. Hij acht het vanzelfsprekend dat gegeven de verschillen tussen de sectoren, per sector gekozen wordt voor een specifieke benadering. De beleidsreactie sluit daarop aan.


1. Het hoger onderwijs
De Onderwijsraad pleit voor betere kwaliteitsgaranties voor de examinering en spoort de instellingen aan om zelfstandige examinering, los van de opleiding, te bevorderen. Hij pleit voor verbetering van de kwaliteitsgaranties op korte termijn door derden bij de examinering te betrekken, inclusief externen. Voor de middellange termijn adviseert de raad de instellingen in dit verband om te komen tot examenafstemming en gezamenlijke examinering, bijvoorbeeld door voor opleidingen in onderling overleg een eindtoets te ontwikkelen.
De raad adviseert te zorgen voor een betere toegankelijkheid van examinering en pleit voor uitbreiding van de zelfstandige beoordeling. Voor de middellange termijn beveelt de raad ten aanzien van de toegankelijkheid de oprichting aan van een open exameninstelling voor het hoger onderwijs.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl Contactpersoon: mr. C.A.C.F. van Dorp, T +31-70-4123638,IPC 2250 E

blad 2/2

Algemene reactie
Vertrouwen in de kwaliteit en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs acht ik van wezenlijk belang voor de samenleving. Het debat daarover wordt op dit moment overal en vanuit verschillende invalshoeken gevoerd en dat is een goede zaak, waarvan het onderwijs alleen maar beter kan worden. Het rapport van de Onderwijsraad belicht vooral één aspect van die kwaliteitsdiscussie: de examinering.
Verdere verbetering van de (professionaliteit van) de examinering is van belang. De discussie over de kwaliteitszorg heeft echter meer wezenlijke aspecten, zoals de zorg voor de kwaliteit van het primaire proces in het onderwijs. De interne kwaliteitszorg is een taak van instellingsbestuur, personeel en studenten. Zij strekt zich uit van de zorg voor de kwaliteit van het primaire proces tot de kwaliteit van toetsing en examinering. Voordat ik specifiek inga op de aanbevelingen van de Onderwijsraad schets ik het huidige systeem van kwaliteitsbewaking in het Nederlandse hoger onderwijs, zodat aanbevelingen en maatregelen in de juiste context staan.


1.1. Het Nederlandse stelsel van kwaliteitszorg in het hoger onderwijs Hoe wordt de betrouwbaarheid van de examinering in het Nederlandse hoger onderwijs verzekerd ?
Een eerste aangrijpingspunt is de interne kwaliteitsbewaking van de instelling. Daarvoor is in de eerste plaats het instellingsbestuur verantwoordelijk. Ook personeel en studenten zijn hierbij via de medezeggenschap betrokken. Zij hebben invloed op de interne kwaliteitszorg via instemmings- en adviesbevoegdheden ten aanzien van het strategisch kwaliteitsbeleid, opleidingscommissies en de procedures in het onderwijs- en examenreglement. Het is van belang dat die bevoegdheden goed worden ingevuld en benut. De verbetering van de participatie aan de medezeggenschap, verdere training en scholing daarvan en de betere benutting van de gegeven wettelijke bevoegdheden zijn op dit moment belangrijke actiepunten binnen de studentenbeweging.

Een tweede aangrijpingspunt is de externe kwaliteitsbewaking. Dankzij de introductie van accreditatie in het Nederlandse stelsel, externe visitaties en de activiteiten van de inspectie voor het hoger onderwijs is op dit punt de laatste jaren veel vooruitgang geboekt en is de externe kwaliteitszorg fors verstrekt. Het Nederlandse accreditatiestelsel is integraal bij wet geregeld en in vergelijking met het omringende buitenland ruim opgezet. In het beoordelen van de basiskwaliteit van opleidingen besteedt de NVAO veel aandacht aan het niveau van afgestudeerden van die opleidingen.

Een derde aangrijpingspunt is de examinering: het hoofdonderwerp van het rapport van de Onderwijsraad. De positie van de examencommissie is geregeld in de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de wettelijke vormgeving is mede gebaseerd op de in het hoger onderwijs bestaande waarden en tradities. De hoofdgedachte daarbij is dat de examencommissie onafhankelijk is en dat het hoger onderwijs een eigen professionele verantwoordelijkheid heeft voor de inhoud van het onderwijsprogramma en de inhoud van de examens. Naast het bestaande toezicht van binnen en buiten de instelling zijn het hier vooral de professionele vakgenoten en "peers" die van oudsher een belangrijke kwaliteitsborgende functie vervullen.
Mijn uitgangspunt voor de verbeteringen die ik voorstel, is dat professionalisering van de examinering vooral binnen de instelling zelf vorm moet krijgen. Uit gesprekken met deskundigen, de koepels, de inspectie, studenten en bestuurders blijkt dat verbetering bij examinering zich vooral moet richten op de vorm en professionalisering van examinering, en niet zozeer op de inhoud of de kwalificaties die aan de examinering verbonden zijn. Dat

blad 3/3

strookt met het genoemde uitgangspunt. In het vervolg van deze paragraaf ga ik meer concreet in op de aanbevelingen van de Onderwijsraad.


1. 2. Aanbeveling OR : Benoem externe deskundigen in examencommissies

Reactie en specifieke maatregelen :
De onafhankelijkheid en de professionalisering van de examinering vind ik erg belangrijk. Het is één van de peilers waarop de kwaliteitszorg in het hoger onderwijs rust. Op korte termijn zal ik wettelijke maatregelen treffen om de verdere professionalisering van de examinering en de positie van examencommissies in het hoger onderwijs te versterken:


· De onafhankelijkheid van de examencommissie zal in de wet meer expliciet worden benadrukt.


· Het college van bestuur zal de wettelijke taak krijgen om er bij de benoeming van de leden van de examencommissie op toe te zien dat het onafhankelijk functioneren van de examencommissie voldoende is gewaarborgd.


· Externe deskundigen krijgen een grotere rol bij de examinering. Wettelijke belemmeringen die verhinderen dat externe deskundigen worden benoemd in de examencommissie zullen worden weggenomen.


· In de wet zal worden opgenomen dat de examencommissie zelf wordt betrokken bij de vraag in welke gevallen er andere deskundigen van binnen of buiten de instelling kunnen worden benoemd.

Een algemene verplichting om externe examinatoren te benoemen vind ik niet wenselijk. Opleidingen en toetssituaties verschillen vaak van elkaar. Bij promoties zijn in principe steeds externen aanwezig. Ook bij scripties is een zinvolle toepassing denkbaar, maar bij tentamens kan verplichte toepassing problematisch zijn en bovendien een kostbare zaak worden. "Externe deskundigen zullen ­ vooral voor bepaalde wetenschapsgebieden - gewoon niet beschikbaar zijn of onbetaalbaar zijn", aldus de VSNU 1. Bovendien moeten we bij inschakeling van externe deskundigen uit professionele organisaties waken voor een te sterke functiegerichtheid. Kortom het is heel verschillend hoe dit instrument kan worden toegepast en het is beter om de oordeelsvorming daarover aan de examencommissie over te laten. Ik deel de suggestie van de Onderwijsraad om in de wet op te nemen dat de examencommissie zelf wordt betrokken bij de vraag in welke gevallen er andere deskundigen van binnen of buiten de instelling kunnen worden benoemd. Onderzocht zal worden hoe de inzet van externe deskundigen verder kan worden gestimuleerd, bijvoorbeeld in het kader van de aanpassing van het systeem van accreditatie na 2009. Bekeken zal worden of bij de inzet van andere deskundigen op een ander onderdeel van het kader verlichting van de lasten kan plaatsvinden.


1 Brief van 20 december 2006 van de voorzitter VSNU aan de voorzitter van de onderwijsraad, in afschrift gezonden aan de Staatssecretaris van OCW, mr. drs B.J. Bruins

blad 4/4


1.3. Aanbeveling OR: kom tot examenafstemming en gezamenlijke examinering,

Reactie
"Kom tot examenafstemming en gezamenlijke examinering, bijvoorbeeld door in onderling overleg een eindtoets te ontwikkelen", zo luidt het advies van de Onderwijsraad. De mogelijkheden om deze aanbeveling te realiseren hangen af van de situatie en verschillen soms fors per opleiding. De voorwaarden om tot een gezamenlijke aanpak te komen lijken groter bij opleidingen met een sterk beroepsgericht karakter. In voorbereidend overleg met betrokkenen is gewezen op enerzijds een spanningsveld tussen de voordelen van een meer uniforme examinering en anderzijds het streven naar de noodzakelijke diversiteit en heterogeniteit die nodig zijn om innovaties in het hoger onderwijs te realiseren. De vraag rijst of gezamenlijke examinering wel wenselijk is in een hoger onderwijsstelsel waarin juist meer differentiatie wordt gestimuleerd, tenzij het gebeurt op vrijwillige basis en vanwege de acceptatie van wederzijdse kwaliteit, zoals bijvoorbeeld in 3TU-verband. Harmonisatie in plaats van uniformering acht ik meer op zijn plaats. Daarbij moeten we een onderscheid maken tussen het streven naar gezamenlijke of geharmoniseerde eindtermen en naar gezamenlijke examinering. Deze aanbeveling is tot de instellingen gericht en het is aan hen de afwegingen te maken die in dit opzicht nodig zijn.


1.4 Aanbeveling OR: verbeter de interne toegankelijkheid van de examinering en breid de zelfstandige beoordeling uit. Richt een open hoger onderwijsexameninstelling in.

Reactie
In haar reactie op het advies van de Onderwijsraad heeft de VSNU de vraag aan de orde gesteld "of de aanbevelingen in het advies om te komen tot geharmoniseerde eindtermen en examens wel passen bij een belangrijke ontwikkeling in het hoger onderwijs, namelijk dat het onderwijs inhoudelijk heterogener zal worden: andere accenten zullen worden gelegd, verschillende specialisaties ontstaan en wellicht zullen er zelfs kwaliteitsverschillen ontstaan"2. Vanuit deze visie wordt een losser verband tussen het onderwijsprogramma en examinering afgewezen en wordt de vrees uitgesproken dat pogingen tot verplichte harmonisatie zullen verzanden in "eindeloze regelgeving en bureaucratie". De kern van de zaak is in die opvatting dat in de academie de professionals de inhoud en de doelstellingen van het onderwijs bepalen én meten " 3
Ik ben het eens met de Onderwijsraad dat de toegankelijkheid van de examens waar mogelijk wordt vergroot. Ik deel ook de opvatting dat de inhoud van de opleiding en de examinering tot de primaire verantwoordelijkheid van de professionals in het hoger onderwijs behoort en dat we terughoudend met wetgeving moeten omgaan als het gaat om autonome waarden van het hoger onderwijs.
Niet de examinering is overigens het vertrekpunt bij de toegankelijkheid, maar het maatwerk dat eraan voorafgaat. Maatwerk in de examinering is een mogelijke afgeleide daarvan. Het is dus belangrijk dat we bij de bevordering van de toegankelijkheid ook naar de vraagkant kijken. Wat de zelfstandige beoordeling betreft- los van het onderwijstraject dus ­ biedt de huidige wetgeving via het instituut van de "extraneus" de mogelijkheid om examens af te leggen die losstaan van het reguliere onderwijstraject.

Daarnaast moet de examencommissie heldere procedures vastleggen voor de omgang met evc en de toetsing daarvan. De verbeteringen van de toegankelijkheid van de examinering en


2 idem

3 Brief van 20 december van voorzitter VSNU aan voorzitter Onderwijsraad

blad 5/5

de uitbreiding van de zelfstandige beoordeling, die de Onderwijsraad bepleit, moeten naar mijn oordeel dan ook vooral in dit perspectief worden bezien. De maatregelen die ik overweeg om de toegankelijkheid te verbeteren zijn vooral daarop gericht.

Specifieke maatregelen.

· In de wet zal moeten worden vastgelegd dat, wanneer een instelling er voor kiest om EVC-procedures op te zetten, het de examencommissie is die expliciet deze taak krijgt.


· De wet zal ook een regeling moeten bevatten met betrekking tot de toetsing van EVC - kandidaten die niet zijn ingeschreven.


· Er zal nader onderzoek plaatsvinden naar de vraag welke factoren bevorderend en begunstigend werken voor de omgang en toetsing van studenten met EVC- kwalificaties en hoe kan worden bevorderd dat het hoger onderwijs zich op dit punt meer vraaggericht opstelt.4 Daarbij wordt de vraag betrokken of de "good practice" die zich thans in het hoger beroepsonderwijs lijkt te ontwikkelen ook toepasbaar kan zijn voor het wetenschappelijk onderwijs en zo ja, onder welke voorwaarden. Naar aanleiding daarvan kan tevens worden bezien of de stimuleringsregeling evc, zoals die thans in het hoger beroepsonderwijs fungeert een bredere toepassing kan krijgen.


· In dat onderzoek moeten ook de ervaringen met organisatievormen van EVC- toetsing worden betrokken die recent in België (validerings-instituut) en Frankrijk zijn opgedaan.

De Onderwijsraad noemt in dat verband ook de stimuleringsregeling EVC in het hoger beroepsonderwijs. Het wetenschappelijk onderwijs kent niet een soortgelijke stimuleringsregeling. Daar lijkt van een andere benadering sprake. De oorzaak van het verschil in aandacht voor EVC kan samenhangen met de eigen aard van het hoger beroepsonderwijs, maar wellicht zijn ook andere factoren van belang.


1.5 Professionalisering examinering.
In het verlengde van de aanbevelingen van de Onderwijsraad liggen verbeteringen die naar mijn oordeel met name daar te realiseren zijn waar de kwaliteitsturing zich richt op het toetsbeleid en de verdere professionalisering van de examinering. Ik zal op korte termijn maatregelen treffen die gericht zijn op de verdere professionalisering van de examinering en de versterking van de positie van examencommissies in het hoger onderwijs.

Deze maatregelen houden het volgende in:

· Een wettelijke opdracht aan de examencommissie om naast het vaststellen van regels voor de goede gang van zaken, het organiseren en coördineren, ook binnen het examenreglement richtlijnen en beoordelingsnormen vast te stellen voor toetsing en examinering. Daarmee wordt de expliciete verantwoordelijkheid van de examencommissie voor de toetsing en examinering vastgelegd die onder haar verantwoordelijkheid plaatsvindt.


· Examinering is een onderdeel van de kwaliteit van het onderwijs dat beoordeeld wordt in de accreditatieprocedure. Zoals ook de Onderwijsraad (2004) opmerkt, is dit thans


4 De Onderwijsraad constateert dat het hoger onderwijs sterk aanbodsgericht opereert en weinig rekening houdt met de vraagzijde. Uit recent onderzoek ( "EVC voor velen", van der Klink, Schlusman, juli 2006, publicatie OU ) en uitlatingen van de hbo-raad blijkt dat in het hbo diverse experimenten met evc plaatsvinden en dat daar een "good practice" lijkt te ontstaan voor de omgang en de toetsing van evc.

blad 6/6

geen zwaarwegend aspect. Als het onderdeel examens en toetsing negatief wordt beoordeeld hoeft dat nu niet tot een negatief eindoordeel te leiden. Na de huidige accreditatieronde moet - conform het voorstel van de Onderwijsraad en in overleg met de NVAO - het accreditatiekader worden aangepast. "Beoordeling en toetsing" moet een volwaardig onderdeel vormen, zodat een opleiding de accreditatie kan verliezen bij een onvoldoende score op dit gebied.


· Recent heeft een aantal universiteiten het initiatief genomen om via vergelijking en wederzijdse erkenning van elkaars onderwijskwalificaties te komen tot gemeenschappelijke basiskwalificaties. Ik ondersteun dit initiatief van harte omdat het de interne kwaliteitssturing richt op het toetsbeleid en op de professionalisering van docenten.


· Een student die nu met een klacht zit of zijn/haar gelijk wil halen bij een geschil, treft nu vaak een woud van regels en bepalingen. De procedure rond klachten en geschillen zal daarom in het algemeen, en ook specifiek met betrekking tot de examens, worden vereenvoudigd. De rechtsgang voor de student die ontevreden is over de gang van zaken rond tentamens of examens moet eenvoudig, transparant en laagdrempelig zijn. Bij het vormgeven van eenvoudige en doeltreffende rechtsbescherming voor studenten wordt ook bezien hoe de onafhankelijke rol van de examencommissie bij klachten en geschillen gewaarborgd kan blijven.


2. Het voortgezet onderwijs.


2.1 Aanbeveling OR: Verbeter het schoolexamen; bevorder intercollegiale toetsing en verbeter de examendeskundigheid bij het schoolexamen.

Reactie
Verbeter het schoolexamen door het losser te maken van het onderwijs; bevorder intercollegiale toetsing en verbeter de examendeskundigheid bij het schoolexamen adviseert de Onderwijsraad. Een aanvullende aanbeveling van de raad is te onderzoeken of een andere bepaling van de verhouding centraal examen/schoolexamen mogelijk is. Dit probleem is bekend. In overleg met het veld en ondersteuning wordt gewerkt aan verbetering door de scholen (kwaliteitsimpuls).
De inspectie heeft in haar brief 13 maart 2007, 06H2502421 gerapporteerd over verschillen in cijfers tussen het centraal examen en het schoolexamen. Deze brief met kenmerk 2007, VO/OK/07/13203 is door Staatssecretaris van Bijsterveld met een reactie aan de Kamer gestuurd. Ik deel de conclusies van de inspectie als breed gedragen deskundigenoordeel, namelijk enerzijds dat grote verschillen beperkt zijn tot een klein aantal scholen en dat die verschillen minder groot zijn dan uit het onderzoek van Dronkers en De Lange( dat aanleiding gaf tot de discussie) naar voren zou komen, maar anderzijds dat voor de situaties waarin de verschillen aanzienlijk zijn, maatregelen wenselijk zijn. Uit de weergave van de discussie onder de deskundigen die de inspectie geeft, blijkt ook, dat die maatregelen zorgvuldige studie en overleg vergen. Een regeling bijvoorbeeld waarbij de leerling afzonderlijk zou moeten slagen voor het centraal examen en het schoolexamen heeft, zo staat in de brief van de inspectie, aanzienlijke neveneffecten die ongewenst zijn.

blad 7/7

Specifieke maatregelen.
in overleg tussen departement, inspectie en onderwijsveld zal een verkenning plaatsvinden naar de mogelijkheden om de kwaliteit van de examens verder te verzekeren. Die kwaliteit is van wezenlijk belang voor de kwaliteit van het onderwijs in zijn geheel. En het is een van mijn beleidsprioriteiten om die te handhaven op de punten waarop dat nodig is. Bij die verkenning zal ook het particuliere onderwijs worden betrokken. De Kamer zal vóór 1 augustus 2007 op de hoogte worden gesteld van de conclusies van de verkenning.


2.2. Aanbeveling Onderwijsraad : Keer de correctievolgorde bij het centraal examen om.

Reactie
Op 1 februari 2006 ben ik geïnformeerd over de opbrengst van de deskundigenbijeenkomst over het onderwerp "tweede correctie ". De bijeenkomst was belegd nadat ons diverse signalen bereikten dat het systeem van eerste en tweede correctie bij de centrale examens niet optimaal zou werken. Bij de bijeenkomst waren vertegenwoordigers van de volgende organisaties aanwezig: Inspectie van het Onderwijs, CEVO, Cito, de VO-raad en de directie VO van dit ministerie. De opbrengst van het overleg betreft een samenhangend pakket aan maatregelen. Met instemming van alle partijen is echter niet gekozen voor een eenzijdige rigoureuze maatregel om de eerste en tweede correctie om te keren.

Specifieke maatregelen

· Er komt een "communicatieoffensief ": docenten en schoolleiders worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid voor zowel de eerste als de tweede correctie. Het goed uitvoeren van de correctie moet onderdeel worden van de kwaliteitszorg van de school. De protocollen, die de VO-raad in de maak heeft met betrekking tot de examens, zullen hierop worden aangepast;


· Er moet een verslag van de tweede correctie komen dat zowel door de corrector als door het bevoegd gezag5 wordt ondertekend;


· Er worden in de correctieperiode steekproeven gehouden bij scholen (te vergelijken met het toezicht op APK-keuringen door garages);


· Als er een scoreverschil is tussen eerste en tweede corrector treedt de gebruikelijke procedure (zoals opgenomen in het Eindexamenbesluit) in werking. Deze procedure blijft overeind, maar zij wordt nader ingevuld. Als de tweede corrector vindt dat er sprake is van grote onzorgvuldigheid, aperte fouten of verkeerde interpretatie van de correctievoorschriften dan probeert hij hier eerst in overleg met de eerste corrector uit te komen (tot zover niets nieuws). Anders dan in de huidige situatie, waarin alleen het scoreverschil kan worden gemiddeld, kan de tweede corrector zich nu melden bij zijn eigen bevoegd gezag. Als dat bevoegd gezag de constatering van de tweede corrector onderschrijft dan neemt hij contact op met het bevoegd gezag van de eerste corrector. Als beiden het niet eens kunnen worden, melden zij dit bij de inspectie en deze kan vanuit haar toezichthoudende taak bij de examens optreden; dit kan betekenen dat de inspectie besluit tot de inzet van een derde onafhankelijke corrector. Natuurlijk kan deze procedure ook worden toegepast bij klachten over het werk van de tweede corrector.

5 Of de daartoe in het directiestatuut gemachtigde.

blad 8/8


· Datum overdracht examenwerk (extra maatregel). In aanvulling op bovengenoemde maatregelen is het raadzaam ook een datum vast te stellen voor de overdracht van het examenwerk van de eerste corrector aan de tweede corrector. Nu gebeurt het nog te vaak dat de laatste door tijdgebrek zijn werk niet goed kan verrichten. De VO-raad heeft aangeboden een adviesdatum voor de scholen te willen vaststellen.

In haar brief van 13 maart 2007 geeft de inspectie aan dat ouders en leerlingen in het kader van horizontale verantwoording in de positie moeten worden gebracht om zich actief te bemoeien met de kwaliteit van de schoolexamens. De inspectie verwacht veel van de protocollen, de kwaliteitscan schoolexamens die de VO-raad heeft uitgegeven en de door Cito verzorgde kwaliteitsmonitor schoolexamens. Ook is de inspectie van mening dat het beschikbaar stellen van `goede voorbeelden', peer reviews en realiseren van collegiale toetsing kan bijdragen aan een kwaliteitsverbetering.


2.3 Aanbeveling OR : Ontwerp een format diplomasupplementen.

Reactie
De aanbeveling om een format diplomasupplementen te ontwerpen neem ik niet over. Aan een dergelijk format bestaat geen behoefte. Het is technisch ook moeilijk te realiseren. Het gaat immers veelal om zaken die echt schooleigen zijn.

2.4 Aanbeveling OR : Vergroot de reikwijdte en de bekendheid van het staatsexamen.

Reactie
Aan de vergroting van de reikwijdte en de bekendheid van het staatsexamen bestaat geen behoefte. Het staatsexamen is een vanoudsher bekende instelling met zeer veel deelnemers. Het is wel zo, dat de behoefte eraan in die zin is afgenomen, dat particuliere scholen die vroeger opleidden voor het staatsexamen nu veelal zelf een examen mogen afnemen.


3. Het middelbaar beroepsonderwijs.

3.1 Aanbeveling OR: Verbeter interne examendeskundigheid en betrek derden daarbij.

Reactie
De kwaliteit van examinering in het mbo moet voldoen aan landelijke, door mij vastgestelde, standaarden. De standaarden zijn onlangs gewijzigd. De nieuwe standaarden zijn wat abstracter geformuleerd en door hun opzet geschikt voor zowel eindtermgerichte als competentiegerichte examinering. Opleidingen moeten er zelf voor zorgen dat de kwaliteit van examinering aan de standaarden voldoet. Het Kwaliteitscentrum Examinering (KCE) als toezichthouder beoordeelt vervolgens of opleidingen hierin ook zijn geslaagd. Als de examinering van opleidingen niet aan de standaarden voldoet, zijn er voor de desbetreffende instelling gevolgen aan verbonden (Kamerstuk 2006-2007, 27451, nr.70).

Twee van de acht kwaliteitsstandaarden voor examinering raken de aanbeveling van de Onderwijsraad. Een standaard stelt dat de betrokkenen bij examinering deskundig zijn, een andere dat het beroepenveld vertrouwen heeft in de kwaliteit van de examinering. Dat laatste blijkt onder meer uit de betrokkenheid van het beroepenveld.

Momenteel zitten we middenin een experimenteerperiode voor competentiegericht onderwijs, waarin onderwijs op een andere wijze wordt vormgegeven. Instellingen moeten

blad 9/9

zorgen voor passende vormen van examinering en de eisen die dit met zich meebrengt voor de desbetreffende docenten/ examinatoren. De sector heeft dit thema opgepakt.


· Er bestaat een actieplan examinering voor groene opleidingen, waaraan alle AOC meewerken. Sectororganisaties als KCE, MBO Raad en Procesmanagement Competentiegericht Beroepsonderwijs hebben het competentiegerichte beoordelen eveneens op de agenda gezet. De examendeskundigheid en de betrokkenheid van het beroepenveld staan dus al op de kaart. Nu moeten de instellingen dit verder oppakken. Bijvoorbeeld door good practices uit te wisselen met collega-instellingen of samenwerkingsverbanden aan te gaan om de deskundigheid te vergroten.


· Instellingen kunnen daarnaast extra middelen uit de Innovatiebox aanwenden om de deskundigheid (verder) te vergroten.

3.2 Aanbeveling OR: Voer verder integratieve eindtoetsen in met betrokkenheid van derden.

Reactie
Het uitgangspunt van competentiegericht onderwijs is dat een deelnemer zich uiteindelijk beroepsbekwaam toont. Hij laat in een beroepscontext een integrale beheersing zien van competenties en onderliggende kennis en vaardigheden bij de uitvoering van beroepstaken en bijbehorende werkprocessen. Daarbij past ook integrale toetsing. Instellingen buigen zich momenteel over passende examenvormen en maken daarbij gebruik van een mix aan methoden, zoals `de proeve van bekwaamheid'. Er is echter veel diversiteit in de invulling hiervan.


· Zoals ik u op 23 april jl. heb geschreven (Kamerstuk 2006-2007, 27451, nr. 70), ga ik met diverse partijen de mogelijkheden van nadere standaardisatie van examineren verkennen.

· Ook wil ik nader bezien in hoeverre een integratieve eindtoets zich verhoudt tot evc- procedures. Integratieve examinering komt dus veelvuldig voor binnen het competentiegerichte onderwijs. Jaarlijks starten er steeds meer competentiegerichte opleidingen en worden eindtermgerichte opleidingen afgebouwd. Inherent hieraan is dat steeds meer integratieve toetsing zal plaatsvinden. Het beroepenveld is hierbij betrokken door de beroepscontext waarin moet worden geëxamineerd.

3.3 Aanbeveling OR: Harmoniseer examenprocedures voor zelfstandige examinering

Reactie:

· Om de kwaliteit van EVC te waarborgen, heeft het Kenniscentrum EVC in overleg met de projectdirectie Leren en Werken, KCE, NVAO, Stichting van de Arbeid, Colo, MBO Raad, HBO-Raad, CWI en AOC- raad een kwaliteitscode ontwikkeld. De code is ingevoerd met de ondertekening van het convenant op 14 november 2006 door de aanbieders, de vragers en de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De ondertekenaars dragen gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de kwaliteitscode.


· De code omschrijft helder wat EVC is en wat de kwaliteitsaspecten van het verzamelen, ordenen en valideren van verworven competenties zijn. Het naleven van de code zorgt voor een zekere uniformiteit in EVC-procedures. De code gaat uit van een scheiding van EVC en het verlenen van diploma's. De EVC-procedure eindigt namelijk met een EVC-

blad 10/10

rapportage. Deze rapportage beschrijft welke competenties de deelnemer heeft in vergelijking met de gehanteerde standaard. Een standaard is een beroepskwalificatie uit Crebo, Croho of een branchekwalificatie. Iedereen moet na de EVC-rapportage - het resultaat van het EVC-traject - de vrije keuze hebben door te gaan met een opleiding, al dan niet verkort, of het erbij te laten.


· De code scheidt het verlenen van vrijstellingen en diploma's van het proces van inzichtelijk maken van verworven competenties en anderzijds het verlenen van vrijstellingen en diploma's. Alleen de wettelijk voorgeschreven examencommissies op de instellingen mogen diploma's of certificaten op basis van EVC verstrekken of eventueel vrijstellingen verlenen . Het toezicht op deze examencommissies is in handen van het KCE(in de BVE-sector) en de VBI's (in de HO-sector). Er is toezicht op het juiste gebruik van de kwaliteitscode. De code is genormeerd: waar in de code staat dat assessoren aantoonbaar competent moeten zijn, worden in de normering de criteria omschreven. De normering wordt gebruikt door KCE en VBI's. Bedoeling is dat alle instellingen die EVC aanbieden de code toepassen.


· Vooralsnog geschiedt de toepassing op vrijwillige basis. Wel is er een fiscale prikkel aan verbonden. Pas als de beoordelende instelling een (voorlopige) positieve beoordeling heeft afgegeven, ofwel als de EVC-aanbieder werkt volgens de normering, kan de aanbieder fiscaal aftrekbare EVC-trajecten aanbieden.


· In het najaar van 2007 wordt de kwaliteitscode en het gebruik ervan geëvalueerd. Dan zal ik ook de consequenties bezien van de vrijwillige basis van de code voor het gebruik van de code door de instellingen. Door op grote schaal de code toe te passen is sprake van meer harmonisatie van EVC-procedures.

3.4 Aanbeveling OR: Verbreed interne zelfstandige examinering en EVC naar meer sectoren

Reactie
De projectdirectie Leren en Werken stimuleert in opdracht van staatssecretaris Van Bijsterveld en mij, én van onze ambtsgenoten van SZW, de verdere ontwikkeling van EVC naar zoveel mogelijk sectoren.


· Er zijn afspraken gemaakt over meer dan 20.000 extra EVC trajecten in de periode 2005- 2007 in het mbo en hoger onderwijs. Daarmee gaan we de komende kabinetsperiode in ieder geval door. Daarbij is het uitdrukkelijk de bedoeling dat EVC zo breed mogelijk wordt ingevuld, dat er een zoveel mogelijk dekkend aanbod is voor zoveel mogelijk opleidingen in mbo en hbo. De projectdirectie Leren en Werken zet in op transparantie en het vergroten van het beschikbare aanbod. Zij stimuleert daartoe regionale samenwerkingsverbanden bestaande uit onderwijs, lokale overheid en bedrijfsleven voor de ontwikkeling van het aanbod van EVC in aansluiting op de vraag . Verder zet de directie zogenoemde leerwerkloketten op, waar werkgevers, werknemers en werkzoekenden terecht kunnen voor informatie en advies over EVC.


· Inmiddels zijn zo'n 20 regionale samenwerkingsverbanden aan de slag met het opzetten van leerwerkloketten en de ontwikkeling en uitvoering van EVC.

blad 11/11


· Op 3 april 20076 is de nieuwe tijdelijke stimuleringsregeling voor projecten op het terrein van leren en werken gepubliceerd. Het aanbod van EVC kan hiermee verder versterkt en uitgebreid worden naar meer sectoren. Dit aanbod wordt ook mede ontsloten door de site van de projectdirectie Leren en Werken.


· Het kenniscentrum EVC houdt sinds 1 januari 2007 in opdracht van de partijen die het bovengenoemde convenant over de kwaliteit van EVC hebben getekend, een register bij van de opleidingen aan instellingen die erkend zijn als EVC-aanbieder. Dit register is via de website van het kenniscentrum EVC te raadplegen en wordt ook ontsloten via de site van de Projectdirectie Leren en Werken www.opleidingenberoep.nl. In een hoog tempo hebben aanbieders zich de afgelopen maanden laten registreren voor een inmiddels breed scala aan opleidingen. De subsidieregeling stelt als voorwaarde dat de betrokken onderwijsinstellingen zich dienen aan te melden als (voorlopig) erkende EVC-aanbieder. Ook moeten zij in de projectaanvragen aangeven dat ze de naleving van de kwaliteitscode EVC waarborgen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk

6 Staatscourant van 3 april 2007, nummer 66