ChristenUnie
Overleg over jaarverslagen V&W 2006 en Infrastructuurfonds 2006
Overleg over jaarverslagen V&W 2006 en Infrastructuurfonds 2006
donderdag 28 juni 2007 14:52
De heer Cramer (ChristenUnie): Voorzitter. Toen ik als nieuw Kamerlid
in de Kamer kwam, zei ik dat ik financiën belangrijk vind. Ik hoorde
dat er rapporteurs zijn voor de jaarverslagen en zei dat ik daaraan
wel wilde bijdragen. Toen was ik gelijk kop van Jut, maar ik ben dat
met veel plezier.
In het jaarverslag legt de regering verantwoording af over het
gevoerde beleid. Als Kamer moeten wij oordelen of de verstrekte
informatie in het jaarverslag voldoende is om te kunnen beoordelen of
de drie H-vragen -- hebben wij het bereikt, hebben wij het gedaan en
wat heeft het gekost -- kunnen beantwoorden. Ik wil in mijn verhaal
aandacht schenken aan de kwaliteit, de benoemde beleidsprioriteiten en
het oordeel van de Algemene Rekenkamer over de rechtmatigheid en de
bedrijfsvoering.
Ik wil met een compliment beginnen. Het Jaarverslag 2006 van het
ministerie van Verkeer en Waterstaat is een goed leesbaar verhaal. Ook
de duidelijkheid ervan is beter dan die van sommige andere
jaarverslagen. Als voorbeeld noem ik de wijze waarop eerst wordt
ingegaan op de belangrijkste beleidsprioriteiten waarna een financieel
overzicht over deze prioriteiten wordt gegeven. Dat zou wat mij
betreft navolging verdienen in veel andere verslagen.
Er staat echter meer informatie in de jaarverslagen. Ik wil die even
afpellen. 100% van het uitgegeven geld is verantwoord. Dat is goed.
Van ruim 70% van de beleidsartikelen is concreet beschreven welke
prestatie daarvoor is geleverd en van pakweg 10% is uitgelegd waarom
geen informatie beschikbaar is. Van bijna 50% van de beleidsartikelen
is beschreven wat wij willen bereiken en van weer ongeveer 10% is
beschreven waarom wij niet kunnen beschrijven wat wij wilden bereiken.
Hoewel de kwalitatieve gegevens wel in het jaarverslag zijn opgenomen,
constateer ik echter dat er geen conclusies aan worden verbonden wat
betreft de gevolgen voor het te voeren beleid. In het kader van de
VBTB-systematiek (Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording) is
dat volgens mij wel essentieel.
Ik wil over de kwaliteit van het jaarverslag enkele vragen stellen.
Wil de minister toezeggen dat conform de aangenomen motie-Vendrik
(28380, nr. 81) uit 2002 met ingang van het eerstvolgende jaarverslag
expliciet aangegeven wordt of en, zo ja, welke beleidsconclusies
worden verbonden aan de bevindingen? Er is een stijgende lijn te
constateren in de hoeveelheid beschreven doelen en
prestatie-indicatoren. Wil de minister toezeggen dat hij voor de
begroting 2008 wil streven naar zulke hoge percentages beschreven
doelen en prestaties dat het jaarverslag van het ministerie van
Verkeer en Waterstaat misschien wel als eerste geheel VBTB-proof mag
worden genoemd? Zou de duidelijkheid van het verslag kunnen worden
vergroot als op sommige punten de toelichting wat uitgebreider is? Ik
wijs hierbij op de conclusie van de Algemene Rekenkamer op dit punt.
Het vraagt te veel tijd om alle beleidsprioriteiten in mijn bijdrage
langs te lopen. Een aantal ervan heeft naar mijn mening ook veel meer
een politieke dan een kwalitatieve beoordeling nodig. Ik wil hier twee
opmerkingen maken, los van de politieke inhoud van de betreffende
beleidsprioriteiten. De eerste heeft betrekking op de punctualiteit op
het spoor. Het aantal storingen op het spoorwegnet is in 2006 gedaald,
maar de punctualiteit blijft behoorlijk achter bij de doelstellingen.
Deze laatste wordt echter positief verwoord in het jaarverslag. Daarin
staat te lezen dat de punctualiteit met 0,1% is toegenomen ten
opzichte van 2005. Dat is leuk, maar de werkelijkheid is dat diezelfde
punctualiteit ongeveer 3% lager ligt dan de doelstelling voor 2006.
Hier is naar mijn mening de kwaliteit van het gepresenteerde cijfer
toch wel in het geding.
Mijn tweede opmerking betreft de files op het hoofdwegennet. De
doelstelling is om door aanleg van spitsstroken de filezwaarte te
verminderen. Ondanks de gepleegde inspanning, worden de vooruitzichten
echter somberder. De betrouwbaarheid van de reistijd in de spits neemt
af en het voertuigverliesurencijfer -- dat is een mooi woord voor
galgje -- neemt toe. Hier lijkt dus de beoogde doelstelling voor 2020
niet gehaald te gaan worden.
Ik heb hierover enkele vragen. Is de geformuleerde doelstelling ten
aanzien van de punctualiteit op het spoor reëel of moet worden
geconstateerd dat het behalen van deze doelstelling eigenlijk buiten
de macht van de minister ligt en zouden wij die dan dus maar beter
kunnen schrappen? Kan de minister toelichten waarom aan de ene kant de
storingen afnemen en aan de andere kant de punctualiteit daalt? Welke
conclusies moeten daaraan worden verbonden? Hoe beoordeelt de minister
de teruggang van de betrouwbaarheid van de reistijd in de spits? Is op
basis van deze cijfers een herbezinning op de cijfers van de
doelstelling niet op zijn plaats?
Opmerkelijk in het Jaarverslag 2006 van het Infrastructuurfonds is de
beleidsprioriteit publiek-private samenwerking (pps). Er wordt een
grote ambitie beschreven en er worden voorbeelden gegeven van grote
projecten in 2006. Voor zover ik kan nagaan, is er echter geen
duidelijk beeld van wat werd beoogd in 2006 en welke resultaten
concreet zijn bereikt. Is in 2006 de pps-impuls daadwerkelijk gegeven
en, zo ja, kan de minister alsnog een overzicht geven van de bereikte
resultaten op dit beleidsdoel?
Ik kom nu op de laatste twee onderdelen die ook de Algemene Rekenkamer
in haar verslag noemt, namelijk de bedrijfsvoering en de
rechtmatigheid. De algemene conclusie van de Algemene Rekenkamer is
dat de kwaliteit van de bedrijfsvoering achteruit is gegaan. De
Rekenkamer constateert dat dit moet worden bezien in het licht van
veranderingen die gelijktijdig plaatsvinden op het ministerie.
Concreet worden vier onvolkomenheden in de bedrijfsvoering
geconstateerd. De minister geeft in zijn reactie aan dat de problemen
zijn onderkend en dat hij oplossingen zal implementeren. Kunnen wij de
conclusie trekken dat door de erkenning van de problemen en de, naar
ik verwacht, voortvarende aanpak van deze minister alles inmiddels
onder controle is en dat dus de Algemene Rekenkamer over 2007 op deze
punten geen onvolkomenheden meer zal constateren?
De Algemene Rekenkamer oordeelt positief over de rechtmatigheid van
het jaarverslag, met uitzondering van een beperkt aantal posten. Bij
Rijkswaterstaat is een bedrag van 79 mln. aan fouten geconstateerd
waarvan 58 mln. als gevolg van tekortkomingen in het contractbeheer.
Dit zou een gevolg zijn van het werken met prestatiebestekken en
innovatieve contracten waardoor de aannemer meer de regie heeft op de
uitvoering dan de opdrachtgever. Verder wordt een bedrag van 7 mln.
aangemerkt als onrechtmatig omdat betalingen zijn gedaan in afwijking
van de betalingsregelingen uit het contract. Welke acties zijn als
gevolg van deze constateringen door de minister en de staatssecretaris
genomen om deze problemen in de toekomst te voorkomen?
Het finale oordeel van de Algemene Rekenkamer over de jaarverslagen is
positief en daar ben ik blij om. Wanneer de minister en de
staatssecretaris uitvoering geven aan mijn wens dat volgend jaar 100%
van de doelen en de prestaties zijn verwoord, zal dit ministerie als
eerste 100% VBTB-proof zijn. Is dat geen wenkend perspectief?
Tweede termijn
De heer Cramer (ChristenUnie): Ik dank de minister voor zijn
uitgebreide beantwoording. Ik waardeer het zeer dat hij zo diep is
ingegaan op de vragen en opmerkingen. Hij stond uitgebreid stil bij de
wijze waarop de doelstellingen kunnen worden gehaald in het kader van
het VBTB-proces. Ik heb daar bij de behandeling van het Jaarverslag
2006 van het ministerie van Financiën ook een opmerking over gemaakt.
De vraag is of wij de Algemene Rekenkamer niet moeten behoeden voor
dit soort constateringen. Ik begrijp het voorbeeld over de ruimtevaart
goed. Er zijn meer voorbeelden van zaken waarvoor wel een algemene
doelstelling bestaat die echter eigenlijk niet kan worden gevangen in
algemene indicatoren.
Als wij elkaar dan bezig gaan houden in het kader van VBTB door er
toch een prestatie-indicator aan te hangen, dan houden wij elkaar in
een wurggreep en moeten wij ons afvragen of dat een goede maatregel
is. Ik begrijp de Algemene Rekenkamer uiteraard ook. Die wil een
aantal zinvolle uren doorbrengen en er goed werk van maken. Misschien
moet de Kamer de Rekenkamer daarbij helpen door het aantal indicatoren
te beperken. Ik weet niet precies in welke vorm dat kan gebeuren. Ik
broed daarop, ook samen met andere rapporteurs. Verschillende
rapporteurs hebben dit onderwerp al opgepakt. Het verweer van de
minister is duidelijk en ik waardeer de inspanning van hem in zijn
ministerie om dat zo compleet mogelijk te doen waar dat mogelijk is.
Het frappeerde mij dat de minister zei dat er voorschriften zijn van
het ministerie van Financiën over het aantal pagina's dat de
toelichting mag beslaan en dat deze daarom niet te lang kan zijn. Ik
kan mij dat voorstellen, maar ik zal daar nog wel over in debat gaan
met de minister van Financiën. Als verantwoording wordt afgelegd aan
de Kamer, moet zij wel over alle informatie beschikken die nodig is om
die te beoordelen. Als de minister van Financiën in het kader van
besparingen het aantal pagina's beperkt, wil ik daar met hem over
spreken.
Nu kom ik bij mijn wat meer politieke opmerkingen. Wij hebben de
afgelopen tijd verscheidene malen gesproken over ProRail. In de
tussenrapportages ten aanzien van bijvoorbeeld de netwerkaanpak die
maandag zijn verschenen, las ik dat in drie regio's klachten zijn over
de contacten met ProRail. De contacten over de inzet van de
studiecapaciteit verlopen moeizaam. Limburg heeft zelfs een overzicht
gemaakt van voorbeelden met negatieve ervaringen. Dat baart mij
zorgen. Daarom ben ik benieuwd naar de reactie van de minister hierop.
Het gaat mij niet zozeer om het rapport, maar om het feit dat wij daar
volgens mij al vaker over hebben gesproken, ook in het afgelopen jaar,
en dat daar in het jaarverslag eigenlijk niets over terug te vinden
is.
Het ministerie doet onderzoek naar individueel personenvervoer door de
lucht. Het is positief dat Verkeer en Waterstaat allerlei nieuwe
vormen van mobiliteit onderzoekt, maar de vraag is of wij alles moeten
willen onderzoeken. Het betreft ontwikkelingen met betrekking tot
vervoer door de lucht voor korte afstanden die een extra beslag leggen
op de capaciteit. Wat de fractie van de ChristenUnie betreft mag dat
onderzoek gelijk worden gestopt. Iedereen die neigt tot
helikopterlijndiensten of andere intelligente oplossingen om files te
omzeilen, mag van mij gewoon de trein pakken.
Op bladzijde 21 van het Jaarverslag 2006 van het Infrastructuurfonds
staat: "De aanleg van de halten Krommenie-Assendelft, Hemboog,
Watergraafmeer en Holendrecht is gestart." In de adviesaanvraag van de
NS aan het Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer van
6 februari 2007 staat: "Per 9 december 2007 worden de stations
Purmerend Weidevenne en Amsterdam Sloterdijk Hemboog geopend." Omdat
ik zelf bij Hemboog en Watergraafsmeer nog geen spade de grond in heb
zien gaan, heb ik hierover een vraag gesteld. Nu blijkt dat de halte
Hemboog pas eind 2008 open gaat, een jaar later dan gepland dus. Ik
vind dat een goed voorbeeld van een punt waarop het jaarverslag
onvoldoende informatie geeft. Hoe lang is die vertraging al bekend?
Hoe komt het dat in het jaarverslag staat dat de aanleg van het
station is gestart terwijl dit, voor zover ik kan nagaan, niet is
gebeurd?
Mijn fractie heeft vragen gesteld over de besteding van gelden die
middels moties zijn gereserveerd voor de versnelde aanpak van zwakke
schakels in de kust en de capaciteitsknelpunten op het spoor in
Brabant en in de Randstad. Deelt de minister mijn conclusie dat de
verantwoording in het jaarverslag zodanig moet zijn dat de Kamer kan
zien wat het resultaat is van de door haar aangenomen moties? Ik
concludeer zelf dat op basis van de huidige informatie de besteding
van 105 mln. binnen het Herstelplan Spoor voor de
capaciteitsknelpunten niet is te monitoren en dat het daardoor ook
niet duidelijk is wat de motie-Van Hijum/Van der Ham concreet heeft
opgeleverd. Kan de minister daar alsnog helderheid over verschaffen?
Ik dank de minister voor het overzicht van de voorschotten dat is
gegeven bij de beantwoording van schriftelijke vragen. Er is nu een
buitengewoon helder tabelletje opgenomen dat meer zegt dan alle
pagina's van hoofdstuk 2, punt 5. Dat zou een besparing kunnen
opleveren als de minister moet dealen met minister Bos. Ik verzoek de
minister om een dergelijke compacte manier van verslaglegging vaker
toe te passen.
---
De heer Cramer (ChristenUnie): Voorzitter. Er past een woord van dank
voor de uitgebreide beantwoording door de minister en de
staatssecretaris. Ik heb geen vragen meer.