Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Postbus 90801 Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA1Xa

Ons kenmerk W&B/SFI/2007/21821 Datum 28 juni 2007

Onderwerp Toezeggingen Algemeen Overleg WWB

In het Algemeen overleg op 13 juni 2007 over de Wet werk en bijstand (WWB) met de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van uw Kamer heb ik onder meer de toezegging gedaan om over een viertal onderwerpen per brief te berichten. Het gaat hier om de rol van uitzendbureaus bij re-integratie, de bijdrage kinderopvang op sociaal-medische indicatie, de inkomenswaarborgfunctie bij Work First en de vergoeding voor vrijwilligerswerk. Tevens behandel ik mijn toezegging over signalen van afsluitingen door een waterbedrijf. Deze heb ik gedaan op het Algemeen Overleg over armoede- en schuldenbeleid met uw Commissie van 23 mei 2007.

De rol van uitzendbureaus bij re-integratie
Mevrouw Koer Kaya bepleitte meer ruimte voor uitzendbureaus. Zij deed de suggesties om artikel 8 Waadi (Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs) niet te handhaven en de 26- weken eis uit te breiden tot 3 jaar.

Vooralsnog is niet duidelijk dat het uitzendbureaus aan ruimte zou ontbreken: de onstuimige omzetontwikkeling van de branche duidt daar in elk geval niet op. Ook in relatie tot de plaatsing en begeleiding van werkzoekenden met een WWB-uitkering is er geen gebrek aan ruimte. Uitzendbureaus kunnen worden ingezet bij het aan het werk helpen van werkzoekenden van zowel gemeenten als UWV. Ook CWI biedt ruimte aan uitzendbureaus. In een aantal CWI `s zijn uitzendbureaus gevestigd. Wat betreft de twee concrete suggesties van mevrouw Koser Kaya, het volgende:

Artikel 8 Waadi
Dit artikel schrijft, als vertrekpunt, voor dat uitzendkrachten gelijk beloond moeten worden als vergelijkbare werknemers van de inlener. Bij CAO kan echter van deze bepaling worden afgeweken. Het kabinet ziet geen aanleiding af te stappen van de ordening die dit artikel bevat. Wanneer ter beschikking gestelde arbeidskrachten een loon zouden ontvangen, dat lager is dan het loon van het personeel in rechtstreekse dienst van de inlener, kan dit een verstorende

Ons kenmerk W&B/SFI/2007/21821

werking hebben op het loonpeil en op de arbeidsverhoudingen. Bij de evaluatie van de Waadi in 2001 is gebleken dat de loonverhoudingsnorm in de praktijk goed wordt toegepast. Toen is geconstateerd dat artikel 8 onverminderd een onmisbaar element vormt in de ordening van het fenomeen uitzendarbeid dat zich onderscheidt van arbeid die in rechtstreekse dienstbetrekking wordt verricht. De ratio van het artikel (geen verstoring van systeem van arbeidsverhoudingen) bestaat nog steeds. Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat de beloning overwegend conform de loonverhoudingsnorm plaatsvindt. Om ruimte te bieden aan sociale partners, kan op cao- niveau van de norm worden afgeweken. Op dat niveau is er sprake van `countervailing powers', in tegenstelling tot het individueel niveau.

26-weken eis
Volgens artikel 7:691, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek kan in de uitzendovereenkomst schriftelijk worden bedongen dat die overeenkomst van rechtswege eindigt doordat de terbeschikkingstelling van de werknemer door de werkgever op verzoek van de inlener wordt beëindigd (het uitzendbeding). Volgens het derde lid van artikel 7:691 verliest het uitzendbeding zijn kracht op het moment dat een uitzendkracht in meer dan 26 weken arbeid voor de werkgever heeft verricht. Van deze termijn van 26 weken kan bij CAO worden afgeweken: zo geldt in de CAO van de ABU (Algemene Bond Uitzendondernemingen) het uitzendbeding gedurende een periode van 78 weken en in de CAO van de NBBU (de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen) gedurende een periode van 130 weken. Gelet op de ruimte die CAO-partijen hebben om van de termijn van 26 weken af te wijken, is er geen aanleiding om deze termijn in de wet op te rekken.

De bijdrage kinderopvang op sociaal-medische indicatie
Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Koer Kaya of kinderopvang op sociaal-medische indicatie via de Belastingdienst kan verlopen daar gemeenten niet altijd een bijdrage geven bij de kinderopvang op sociaal-medische indicatie, geef ik namens mijn ambtgenoot van OCW te kennen dat bij de parlementaire behandeling van het voorstel voor de Wet kinderopvang (Kamerstukken II 2003/04, 28 447) is gekeken naar mogelijkheden voor de uitvoering van kinderopvang op basis van sociaal-medische indicatie. Het is niet mogelijk gebleken dit door de Belastingdienst te laten uitvoeren wegens uitvoeringstechnische problemen. Het kabinet heeft middelen toegevoegd aan het Gemeentefonds zodat gemeenten alle ruimte hebben om maatwerk te kunnen verrichten.

De inkomenswaarborgfunctie bij Work First
De heer Spekman stelde naar aanleiding van tabel 10 uit Wet werk en bijstand: de feiten op een rij de vraag wat het betekent voor de inkomenswaarborgfunctie die gemeenten vervullen als sommige aanvragers van een WWB-uitkering besluiten om uiteindelijk af te zien van hun aanvraag: is de poort niet te hard? 1


1 Bijlage bij brief van 13 april 2007, TK 30545 nr.14
---

Ons kenmerk W&B/SFI/2007/21821

Uit het onderzoek De WWB gewogen: gemeenten aan het woord blijkt dat 17% van de gemeenten onderzoek heeft gedaan of gaat doen naar de vraag wat de redenen zijn om de aanvraag in te trekken. 2 Deze gemeenten zijn bang dat er ongewenste effecten ontstaan met name bij jongeren (criminaliteit, te veel jobhoppen etc.). Maar in het algemeen blijken gemeenten niet de indruk te hebben dat door de invoering van de WWB mensen buiten de boot vallen en dat het sociale vangnet in het gedrang komt. Hetzelfde beeld komt naar voren uit onderzoek in voornoemd rapport Wet werk en bijstand: de feiten op een rij. Uit interviews met gemeentelijke professionals blijkt dat in de minderheid van de gevallen de reden van afhaken mogelijkerwijs gelegen is in het feit dat de poort `te hard' is. Op de vraag of de afhakers een probleemgroep vormen, werd door 7 van de 10 professionals ontkennend geantwoord. Verondersteld wordt dat de afhakers zelf in hun onderhoud voorzien en dat zij ­ wanneer ze hier niet in slagen ­ terugkomen.

Vrijwilligersvergoedingen
In antwoord op vragen van mevrouw Van Gent en mevrouw Ortega-Martijn over uitbreiding van de bijverdienregeling voor vrijwilligers, deel ik u het volgende mee. Kenmerk van vrijwilligerswerk is dat dit - zoals het woord al zegt - wordt verricht zonder oogmerk van inkomensverwerving. Voor de kosten die de vrijwilliger maakt, kan deze een onbelaste vergoeding ontvangen. Dat kan een vergoeding zijn van de werkelijke kosten, dan wel een forfaitaire vergoeding. In de belastingwetgeving is bepaald dat deze laatste vergoeding ten hoogste 150,- per maand kan bedragen met een maximum van 1.500,- per jaar. Uit oogpunt van eenheid van wetgeving sluit de Wet werk en bijstand (WWB) bij de vrijlating van de onkostenvergoeding van vrijwilligers aan bij de belastingwetgeving. Als het vrijwilligerswerk wordt verricht in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling dan wordt de vergoeding tot de hiervoor genoemde bedragen niet als middel in aanmerking genomen. Wordt het vrijwilligerswerk in een ander kader verricht dan geldt een niet in aanmerking te nemen bedrag van ten hoogste 95,- per maand met een maximum van 764,- per jaar (artikel 7, aanhef en onderdeel h, Regeling WWB).

Voor mantelzorgers geldt een specifieke regeling, waarover uw Kamer is geïnformeerd bij brief van 7 mei 2007 van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006­2007, 30 169 en 30 800 XVI, nr. 6). De uitkering die in dit kader ontvangen wordt, wordt bij de bijstandsverlening niet als middel in aanmerking genomen.

Als in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling andere dan vrijwilligersactiviteiten worden verricht, kan de gemeente jaarlijks een eenmalige premie verstrekken van maximaal 2.115,- (artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de WWB).

2 Bijlage bij brief van 13 juni 2007, TK 29674 nr.17

---

Ons kenmerk W&B/SFI/2007/21821

Gemeenten kunnen deze premie ook toekennen als sprake is van inkomsten uit arbeid van de bijstandsgerechtigde. Daarnaast kan de gemeente van deze inkomsten gedurende maximaal zes maanden 25% met een maximum van 177 per maand vrijlaten(artikel 31, tweede lid, onderdeel o, van de WWB). Als de inkomsten uit arbeid worden genoten door een alleenstaande ouder met een kind dat jonger is dan vijf jaar dan heeft deze recht op vrijlating van de aan de combinatie van arbeid en zorg verbonden heffingskortingen (artikel 31, tweede lid, onderdeel c, van de WWB).

De hiervoor omschreven regelingen bieden de gemeenten goede mogelijkheden tot het leveren van maatwerk bij de toeleiding van bijstandsgerechtigden naar de arbeidsmarkt. Ik zie dan ook vanuit de WWB geen aanleiding tot uitbreiding van de vrijwilligersvergoeding - nog afgezien van de vraag hoe mijn ambtgenoot van Financiën hier tegenover staat.

Signalen van afsluitingen door een waterbedrijf
Tijdens het Algemeen Overleg over armoede-en schuldenbeleid van 23 mei 2007 heb ik u toegezegd telefonisch contact op te zullen nemen met het waterbedrijf in Zutphen naar aanleiding van een aantal signalen over afsluitingen die u hebt ontvangen. Dit telefoongesprek heeft op 30 mei plaatsgevonden. In vervolg hierop heeft het waterbedrijf contact opgenomen met de wethouder Sociale Zaken. In dit gesprek is afgesproken dat het waterbedrijf gerichter dan tot dan toe gebeurde, zal inspelen op voorstellen van de sociale dienst, de schuldhulpverlening en andere instanties ten einde afsluitingen, waar mogelijk, te voorkomen.

Ik ga ervan uit u voldoende geïnformeerd te hebben en beschouw de toezeggingen met deze brief als afgedaan.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(A. Aboutaleb)


---