Schriftelijke beantwoording van Kamervragen gesteld in het WGO Vaste
Kamercommissie voor Financiën d.d. 12 juni 2007
Jaarverslag 2006 van het ministerie van Financiën (IXB)
Vraag 1 (CDA)
Welke gemeenten willen geen handhavingsconvenanten afsluiten?
Antwoord
Veruit de meeste gemeenten hebben met de Belastingdienst, de politie en het Openbaar
Ministerie een convenant gesloten. Een beperkt aantal gemeenten werkt wel samen, maar
zonder convenant. Omdat het om het resultaat gaat, is dit materieel geen probleem. Niettemin
zal ook met deze gemeenten in overleg worden getreden om de samenwerkingsrelatie te
formaliseren, omdat daarmee de informatieuitwisseling beter tot stand kan komen. De
Belastingdienst zal met de overige gemeenten nog één keer in overleg treden om hen tot
samenwerking te bewegen. Mocht dat niet lukken, dan zullen de minister van BZK en de
staatssecretaris van Financiën op politiek niveau actie ondernemen.
- o -
Schriftelijke beantwoording van Kamervragen gesteld in het WGO Vaste
Kamercommissie voor Financiën d.d. 12 juni 2007
Jaarverslag 2006 van het ministerie van Financiën (IXB)
Vraag 2 (CDA)
Ik stel nog een vraag over de exportkredietverzekering. Nederland is de vijfde binnen een groep
van tien benchmarklanden. Op het punt van het nationaal belang is de omvang van het
buitenlands aandeel een probleem, naast de doorlooptijden van het afwikkelen van verzoeken.
Zijn er al maatregelen genomen en is er inmiddels uitzicht op verbetering van de problematiek?
Antwoord
Recentelijk is voor transacties met een buitenlands bestanddeel hoger dan 50% een toets
ingevoerd waarbij een zo goed als mogelijk onderbouwde inschatting gemaakt wordt van het
nationaal belang. Als uit deze toets blijkt dat sprake is van een voldoende groot nationaal
belang, vormt een hoger buitenlands bestanddeel geen belemmering voor het in verzekering
nemen van de exporttransactie. Binnen deze toets worden criteria als werkgelegenheid,
kenniseconomie en spin-off effecten voor de Nederlandse economie meegewogen. Deze
versoepeling ten aanzien van het buitenlands bestanddeel is in lijn met een aantal recente
aanpassingen binnen het acceptatiebeleid. In 2005 is het buitenlands bestanddeel verhoogd
van 30% naar 50%. Tegelijkertijd is de weging van leveranties van buitenlandse
dochterbedrijven als buitenlands bestanddeel van 100% naar 70% gezakt. Later is dit
uitgebreid voor leveranties van buitenlandse moeder- en zusterbedrijven, deze worden nu voor
85% gewogen in plaats van 100%. De ontwikkelingen ten aanzien van het buitenlands
bestanddeel worden nauwlettend gevolgd, onder andere door contacten het bedrijfsleven en
andere Export Credit Agencies, zodat knelpunten tijdig worden gesignaleerd.
Om inzicht te krijgen in de problematiek van de doorlooptijden is een analyse uitgevoerd van de
verschillende fasen binnen het verzekeringsproces. Naar aanleiding hiervan zijn reeds interne
maatregelen genomen door Atradius DSB, zoals formatie-uitbreiding, procedureverbetering en
verdere beloningsprikkels. Uit de analyse is echter ook gebleken dat het probleem voor het
belangrijkste deel wordt veroorzaakt door de trage informatievoorziening door exporteurs aan
Atradius DSB in de aanvraagprocedure. Een oplossing voor dit probleem kan niet uitsluitend
worden bereikt door interne maatregelen, maar vraagt ook om aanpassingen bij exporteurs.
Voor dit probleem zal nog worden gezocht naar geschikte maatregelen. Het verloop van de
doorlooptijden wordt nauwlettend gemonitord.
- o -
Schriftelijke beantwoording van Kamervragen gesteld in het WGO Vaste
Kamercommissie voor Financiën d.d. 12 juni 2007
Jaarverslag 2006 van het ministerie van Financiën (IXB)
Vraag 3 (CU)
Waarom is besloten over 2005 geen toezicht uit te oefenen op de opgave van de hoogte van de
werkgeversbijdragen?
Antwoord
Voor de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in 2005 heeft de Belastingdienst het toezicht
gericht op de opgave door aanvrager van de huishoudsamenstelling, het aantal genoten uren
kinderopvang, de prijs die de aanvrager daarvoor betaald heeft en het (gezamenlijk) inkomen.
Deze gegevens werden toen als grootste risico gezien voor de juiste bepaling van de
kinderopvangtoeslag. Het risico van een foute opgave van de werkgeversbijdrage werd als laag
ingeschat. Om niet onnodig administratieve lasten te veroorzaken is daarom destijds afgezien
van integraal toezicht op dit aspect.
Op grond van een steekproef bij een deel van de aanvragen is eind 2005 gebleken dat de
opgave van de werkgeversbijdrage een grotere foutgevoeligheid bevat dan ingeschat. Op
grond hiervan is door de toenmalige Staatssecretaris eind 2005 besloten om vanaf 2006 een
renseigneringsplicht in de wet op te nemen. Dit is geregeld bij de Verzamelwet SV 2006. Er is
overwogen om voor de hele doelgroep over 2005 alsnog intensief toezicht plaats te laten
vinden. Gezien de introductie van de huur- en zorgtoeslag, de beschikbare capaciteit en het
uiteindelijk belang is hiervan afgezien.
Vanaf 2007 is deze renseigneringsplicht komen te vervallen door de invoering van de verplichte
werkgeversbijdrage.
- o -
Schriftelijke beantwoording van Kamervragen gesteld in het WGO Vaste
Kamercommissie voor Financiën d.d. 12 juni 2007
Jaarverslag 2006 van het ministerie van Financiën (IXB)
Vraag 4 (SP)
De grootste daling van de financiële lasten is het effect van de financiële bijsluiter, die voortaan
alleen nog maar op aanvraag elektronisch wordt toegestuurd. Hoe gaat dat nu in de praktijk?
Hoe vaak wordt er gevraagd om die bijsluiter toegestuurd te krijgen?
Antwoord
Bij elk aangeboden financieel product is de financiële bijsluiter altijd op het internet te vinden.
Op verzoek, voor de mensen die geen internet hebben of dat niet op die wijze willen gebruiken,
wordt de financiële bijsluiter per post toegestuurd door de financiële instelling. Voor zover ons
bekend is er dankzij de uitstekende beschikbaarheid van de financiële bijsluiter op internet
weinig behoefte aan toezending per post.
- o -
Schriftelijke beantwoording van Kamervragen gesteld in het WGO Vaste
Kamercommissie voor Financiën d.d. 12 juni 2007
Jaarverslag 2006 van het ministerie van Financiën (IXB)
Vraag 5 (SP)
Er is onenigheid tussen de Algemene Rekenkamer en de minister over de verplichtingen van
175 mln. voor de leaseconstructie, waarvoor is gekozen bij de verbouwing van het pand aan de
Korte Voorhout. Volgens de minister hoeven deze verplichtingen niet te worden opgenomen,
omdat sprake is van een pps-constructie en dus van een andere wijze van berekenen. Is echter
niet het probleem van pps dat vaak de risicoverdeling niet precies duidelijk is? De Algemene
Rekenkamer zegt dat er een contract is en dat de uitgaven voor 25 jaar vastliggen. Wat gebeurt
er echter als dat voortijdig wordt verbroken? Bij wie komt het risico dan terecht?
Antwoord
Het ministerie van Financiën krijgt eind 2008 een gerenoveerd gebouw waar nog niet voor
betaald is. Dat is een principe van een pps-constructie. De renovatie is privaat gefinancierd
door de banken. Pas vanaf het moment dat het gerenoveerde KV7 beschikbaar is, krijgt het
consortium een beschikbaarheidsvergoeding gedurende 25 jaar na oplevering. Door middel van
de beschikbaarheidsvergoeding verdient het consortium elk jaar een deel van zijn investering
terug en wordt het consortium ook betaald voor de kosten van de uitvoering van het onderhoud
en de facilitaire diensten.
Indien de overeenkomst voortijdig wordt beëindigd, is de risicoverdeling helder. Er zijn
nauwkeurige afspraken in de overeenkomst omschreven voor de vergoedingen over en weer.
In het contract is onderscheid gemaakt tussen a) vergoeding bij onmiddellijke beëindiging /
beëindiging in geval van tekortkoming opdrachtnemer, b) vergoeding bij beëindiging in geval
van een tekortkoming Staat / geval van discretionaire beëindiging Staat en c) vergoeding bij
beëindiging in geval van overmacht. In al deze gevallen worden de werkelijke of in redelijkheid
gemaakte kosten en/of gederfde opbrengsten over en weer vergoed.
Bij sub a vergoedt de Staat aan de opdrachtnemer de resterende waarde van de geleverde
prestaties (de levering van het gebouw en de diensten), na aftrek van de kosten die de Staat in
verband met de voortijdige beëindiging heeft gemaakt. De methode voor de waardebepaling
van de geleverde prestaties is nauwkeurig in de overeenkomst omschreven. Bij sub b vergoedt
de Staat het bedrag van de uitstaande schuld van opdrachtnemer aan de financiers, het
gederfde rendement op de investering van opdrachtnemer evenals de kosten van
contractverbreking van opdrachtnemer met zijn onderaannemers. Bij sub c vergoedt de Staat
aan de opdrachtnemer het bedrag van de uitstaande schuld bij de financiers plus het door
opdrachtnemer geïnvesteerde eigen vermogen. In geval van beëindiging vóór oplevering zijn
deels afwijkende afspraken gemaakt. Het bovenstaande geeft een indruk van de hoofdlijnen
van de afspraken. De overeenkomst bevat een gedetailleerde uitwerking.
Overigens als de DBFMO-overeenkomst door onvoorziene omstandigheden tussentijds door
opdrachtnemer verbroken zou moeten worden, zitten de banken met een probleem. Die moeten
hun geïnvesteerde geld nog terugkrijgen. De banken worden daarom eerst in de gelegenheid
gesteld om binnen het consortium orde op zaken te stellen. Gedurende deze periode vervalt de
verplichting van Financiën om de beschikbaarheidsvergoeding te betalen. In het uiterste geval
heeft de bank de mogelijkheid om het consortium te vervangen door andere partijen, om
zodoende de verplichtingen in het kader van de DBFMO-overeenkomst na te komen. De bank
zal willen voorkomen dat de overeenkomst verbroken wordt.
Ook is gevraagd naar de vastlegging van het bedrag van de aangegane verplichting. In artikel
3, derde lid onder c van de CW 2001 is bepaald dat uitgaven voor huren en pachten
verplichtingen = kas volgen. In de Aanwijzingsregeling verplichtingen = kas 2005 is met het oog
op administratieve doelmatigheid tevens bepaald dat uitgaven in de sfeer van onderhoud,
schoonmaken, energie- en communicatiekosten, catering en bewaking verplichtingen = kas
volgen. Ten tijde van het van kracht worden van de CW, was de CW nog niet specifiek geënt op
het fenomeen van pps-constructies voor Rijkshuisvesting. Als dat wel het geval was geweest
dan waren huisvestingskosten ten gevolge van een pps-constructie bij de totstandkoming van
de CW geregeld. We moeten de wet thans op dit punt interpreteren. Aangezien de pps-
constructie voor KV7 gedurende 25 jaar de kosten voor onderhoud en exploitatie van KV7
omvat, ben ik van mening dat het gerechtvaardigd is om ook bij een pps-constructie voor
Rijkshuisvesting verplichtingen = kas te volgen. Ook voor pps-contracten voor Rijkshuisvesting
is het argument administratieve doelmatigheid relevant. Ik herhaal wat ik eerder hierover aan de
Algemene Rekenkamer heb geschreven: "Het argument om de verplichtingenbenadering te
kiezen is dat het begrotingsbeheer er mee gediend moet zijn. Dat is hier niet geval. Met het
vastleggen van een aangegane verplichting zijnde het absolute bedrag voor het afnemen van
een huisvestingsdienst (inclusief facilitaire diensten en inclusief het groot en klein onderhoud)
tot eind 2033, wordt het begrotingsbeheer niet gediend. Het opnemen van de verplichting in de
saldibalans leidt tot een toename van de administratieve lasten. Dit komt doordat de
verplichting geïndexeerd is, er maandelijks kortingen kunnen worden toegepast en doordat er
jaarlijks een bonus kan worden toegekend. Dit brengt een stroom mutaties in de hoogte van de
absolute verplichting met zich mee die gedurende 25 jaar administratief bijgehouden moeten
worden. Het nut daarvan is niet duidelijk. Wel moet er een goede procedure komen waarbij
zeker gesteld wordt dat maandelijkse betalingen met kortingen en bonussen juist zijn. Dat wordt
niet geborgd door een hele grote aangegane nominale verplichting vast te leggen".
Het hierboven vermelde heeft enkel betrekking op de verantwoording van het ministerie van
Financiën, als klant van de Rijksgebouwendienst, van het PPS-project. Het staat los van de
wijze waarop de Rijksgebouwendienst een pps-project in zijn verantwoording opneemt.
Overigens heeft de RGD de verplichting in haar jaarverslag opgenomen als een `niet uit de
balans blijkende verplichting'.
- o -
Schriftelijke beantwoording van Kamervragen gesteld in het WGO Vaste
Kamercommissie voor Financiën d.d. 12 juni 2007
Jaarverslag 2006 van het ministerie van Financiën (IXB)
Vraag 6 (SP)
Klopt het dat zich bij twee soorten toeslaggerechtigden problemen voordoen bij het automatisch
continueren: a. Men krijgt voor 2007 nog steeds een toeslag, terwijl er verzocht was te stoppen;
b. men krijgt pas bij het automatisch continueren toeslag over 2006. Om hoeveel gevallen gaat
het? Wat wordt er aan gedaan om dit te verhelpen?
Antwoord
Het kan inderdaad zijn dat deze situaties, waarbij sprake is geweest van een samenloop tussen
het proces van automatisch continueren en een verzoek om mutatie, zich incidenteel hebben
voorgedaan.
Mochten mensen zich thans melden om hun toeslag stop te zetten, dan wordt een dergelijk
verzoek per direct gehonoreerd. Indien mensen die een eerder verzoek om stopzetting hebben
gedaan, zich melden bij de Belastingdienst, wordt de beschikking tot toeslagverlening alsnog
ingetrokken.
Ook in de tweede situatie is er sprake van incidenten. Exacte aantallen zijn niet bekend.
- o -
---- --
Ministerie van Financiën