Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Contactpersoon Uw brief Doorkiesnummer Ons kenmerk W&B/SFI/07/22315 Faxnummer Datum 28 juni 2007

Onderwerp Financieringssystematiek van de Wet werk en
bijstand

Op 3 juli 2007 voert de vaste commissie voor sociale zaken en werkgelegenheid een algemeen overleg over de financieringssystematiek van de Wet werk en bijstand (WWB). Uw Kamer heeft eerder hierover mijn voorstellen ontvangen1.
Daarin kondigde ik aan over een aantal onderwerpen nog nadere informatie toe te sturen, te weten:

· het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) over mijn voorstellen;
· de budgetten 2007 voor kleine gemeenten;

· de budgetten 2007 van samenwerkingsverbanden.
In samenhang hiermee ga ik in deze brief ook in op de nader voorlopige budgetten 2007 en komen ook de afspraken die ik met de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) heb gemaakt over de evaluatie van het verdeelmodel en de financieringssystematiek aan de orde.

Uitgangspunten financieringssystematiek
Het verdeelmodel voor het zogeheten I-deel beoogt zoveel mogelijk aan te sluiten bij de onvermijdelijke uitkeringslasten voor gemeenten. Dit wordt bereikt door te verdelen aan de hand van een set objectieve, niet direct door de gemeente te beïnvloeden, variabelen. Bij de juiste set van objectieve variabelen zullen gemeenten die (relatief) goed presteren middelen overhouden. Gemeenten die minder goed presteren zullen middelen tekort komen. Op een expertmeeting in september 2004, waar ook leden van uw Kamer aanwezig waren, is geconstateerd dat "de vorm van het objectief verdeelmodel zoals dat thans wordt toegepast logisch past bij de doelstelling van de Wet werk en bijstand en de bestuurlijke verhoudingen die in die wet zijn neergelegd."
Uit mijn brief van 13 juni blijkt dat de financiële prikkel van de WWB een essentieel onderdeel is van het systeem om mensen aan het werk te helpen.


1 Kamerstukken II, vergaderjaar 2006­2007, 30 545 en 29 674 , nr. 17

Ons kenmerk W&B/SFI/07/22315

Een objectief verdeelmodel is nooit een perfecte weergave van de werkelijkheid. Ook uw Kamer constateert dit en "wil een deugdelijk model, waarvan het resultaat bij de overgrote meerderheid van de gemeenten ongeveer moet kloppen. 100% zal nooit lukken"2. In de loop van de tijd zijn verschillende criteria ontwikkeld om voorstellen voor een verdeelsystematiek te toetsen. Niet aan alle criteria kan tegelijk voldaan worden, omdat ze onderling strijdig kunnen zijn:

- plausibiliteit van de verdeelkenmerken;

- transparantie van het model;

- stabiliteit van het model over de tijd;

- omvang van de herverdeeleffecten;

- actualiteit van de verdeelkenmerken;

- herindelingsgevoeligheid;

- plausibiliteit herverdeeleffecten;
Toepassing van deze criteria betekent dat bij de vormgeving van het verdeelmodel niet alleen statistische overwegingen een rol spelen, maar ook bestuurlijke afwegingen ten aanzien van transparantie en herindelingsgevoeligheid.

Met enige regelmaat wordt onderzoek gedaan naar de plausibiliteit; hoe de herverdeeleffecten samenhangen met de gemeentelijke uitvoeringspraktijk en met het gemeentelijk bijstandsbeleid. Momenteel wordt door Cebeon een onderzoek naar de plausibiliteit gedaan, dat ik zal betrekken bij de evaluatie van het verdeelmodel dit jaar. De twee voorgaande onderzoeken, voorzien van een contra-expertise, concludeerden dat herverdeeleffecten grotendeels plausibel waren te noemen.

Het onderhoud van de verdeelmodellen heeft zich inmiddels uitgekristalliseerd in een zich stabiliserend systeem. Vorig jaar lieten alle woordvoerders van de aanwezig politieke partijen zich positief uit over de voorstellen over de (ook toen beperkte) aanpassing van het verdeelmodel. Ik wil dit illustreren met een citaat: "De voorstellen van de staatssecretaris over de financiering van de WWB zijn goed. (...) Het is goed dat de grens voor het verstrekken van een genormeerd bedrag aan gemeenten wordt verlaagd van 60 000 naar 40 000 inwoners en dat het geld voor kleine gemeenten op grond van meer objectieve criteria wordt verdeeld."3

Advies Rfv
./. De Raad doet een aantal suggesties voor de verdere doorontwikkeling van het model. Voor het verdeelmodel 2008 kiest de Raad voor stabiliteit. De keuze van de Raad is vrijwel gelijk aan een van de twee modellen die ik mijn brief van 13 juni aan uw Kamer presenteerde.

De verdere doorontwikkeling van het model


2 Kamerstukken II, 28870, nr. 118, verslag van een algemeen overleg op 1 juli 2004.
3 Kamerstukken II, 30 545, nr. 5, verslag van een algemeen overleg op 21 juni 2006
---

Ons kenmerk W&B/SFI/07/22315

De Rfv had van het gebruik van gegevens 2005 zichtbare verbeteringen verwacht in de werking van het model. Uit het feit dat er bij de voorgestelde modellen nog steeds sprake is van grote ex ante herverdeeleffecten trekt de Rfv de conclusie dat de huidige verdeelmodellen een zeer geringe verklaringskracht hebben.
Ik deel deze mening niet. De omvang van de herverdeeleffecten is geen goed beoordelingscritrium voor de kwaliteit van het objectief verdeelmodel. Dit heeft de Rfv in zijn eerdere adviezen bevestigd. Waar het om gaat is of de herverdeeleffecten plausibel zijn; is het verschil tussen budget, berekend op basis van het objectief verdeelmodel, en de feitelijke uitgaven toe te schrijven aan de gemeentelijke prestaties bij de uitvoering van de WWB? Het kan dus zijn dat er sprake is van grote, maar plausibele herverdeeleffecten. Mijn indruk is niet dat de uitvoeringspraktijk van gemeenten in 2005 al zodanig was uitgekristalliseerd en gemeenten al dusdanig naar elkaar waren toegegroeid dat herverdeeleffecten niet meer in belangrijke mate kunnen worden toegeschreven aan de verschillen in de kwaliteit van de uitvoering van gemeenten, maar slechts aan onvolkomenheden in het verdeelmodel. Eerder uitgevoerd plausibiliteitsonderzoek bevestigt dit.
De Rfv spreekt zijn voorkeur uit voor een meer kostengeoriënteerd model met daarin een variabele die de bijstanddruk weerspiegelt. Hierbij past de opmerking dat de suggestie om het bijstandsvolume in de verdeling mee te nemen, als groot nadeel heeft dat het niet die gemeenten beloont die er in slagen om mensen aan het werk te helpen. Dit betekent de facto een (gedeeltelijke) terugkeer naar een declaratiesystematiek. Met de voorkeur voor een fundamenteel ander model breekt de Raad, mijns inziens, met het advies van vorig jaar (zie de bijlage bij de brief van de Rfv voor een samenvatting van het advies van vorig jaar).

Ik ben het eens met de aanbeveling van de Rfv dat het huidige verdeelmodel serieus geëvalueerd moet worden. Zoals ik in mijn brief van 13 juni heb aangegeven zal ik de uitkomsten van het door mij aan Cebeon gevraagde onderzoek naar de plausibliteit van het verdeelmodel betrekken bij de afspraak die ik met de VNG heb gemaakt om het verdeelmodel te evalueren bij de Eindevaluatie WWB (voorzien voor eind 2007). In dat kader zal ik de bovenstaande opmerkingen van de Rfv nader bezien.

Het advies ten behoeve van het verdeelmodel 2008
De raad sluit af met de aanbeveling om voor de verdeling van de middelen voor onvermijdelijke bijstandsuitgaven in 2008 een geactualiseerde versie te gebruiken van het model dat in 2007 is gehanteerd. Navraag bij de Rfv leert dat hiermee wordt bedoeld dat de gewichten van het model wel herschat zouden moeten worden, maar er voor het overige niets aan de verdeelkenmerken verandert (zelfde model, maar dan geijkt op uitgaven 2005 in plaats van 2004). Dit is vrijwel de variant APE2008.30 zoals u die kunt terugvinden in mijn brief van 13 juni 2007.

---

Ons kenmerk W&B/SFI/07/22315

In deze brief heb ik aangegeven dat deze variant acceptabel is, maar dat ik een lichte voorkeur heb voor de variant APE2008.25. Het belangrijkste verschil ten opzichte van de variant APE2008.30 is dat de werkingssfeer van het objectief verdeelmodel verder wordt uitgebreid naar gemeenten vanaf 25.000 inwoners. Dit is ingegeven door de wens om het objectief verdeelmodel op zoveel mogelijk gemeenten betrekking te laten hebben. Zowel uw Kamer als de Rfv hebben in het verleden positief gereageerd op voorstellen om de werking van het objectief verdeelmodel uit te breiden naar meer gemeenten.

Kleine gemeenten en samenwerkingsverbanden
Naar aanleiding van de daling van het WWB-budget inkomensdeel ten opzichte van 2006, welke voor kleine gemeenten groter was dan gemiddeld, is eind oktober 2006 de motie Mosterd en Van der Sande ingediend (Kamerstuk 30 545, nr. 11). Hierin wordt de regering gevraagd om:

1. nauwkeurig in beeld te brengen hoe groot de budgetverlaging voor kleine gemeenten zal zijn in 2007;

2. inzichtelijk te maken of de budgetten voor deze gemeenten in 2006 gemiddeld 7% ruimte hadden; en

3. te bezien of in het licht van de uitkomsten 2006, de budgetten 2007 en de bijstandsbehoefte van de betreffende gemeenten, het noodzakelijk is aanvullende maatregelen voor die gemeenten te treffen en de Kamer daarover in juni 2007 te informeren.

In het vervolg ga ik nader in op deze drie punten. Daarnaast heeft voormalig staatssecretaris Van Hoof bij de schriftelijke beantwoording van kamervragen (Kamerstukken II, 2006/07, 30 545, nr. 12) toegezegd om bij de bekendmaking van de nadere voorlopige budgetten in mei 2007 te bezien of mitigering van de herverdeeleffecten voor samenwerkingsverbanden gewenst is. Ook hierop ga ik, aan de hand van bovenstaande drie vragen, verder in.


1. Budgetontwikkeling kleine gemeenten en samenwerkingsverbanden in 2007 De aanleiding van de vraagstelling in de motie Mosterd en Van der Sande was de budgetdaling bij met name kleine gemeenten. In onderstaande tabel geef ik een overzicht van de budgetontwikkeling in de jaren 2006 en 2007.

Tabel. Budgetontwikkeling
% verandering % verandering % verandering