Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
31 061 VIII Wijziging van de begrotingsstaten van het ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2007 (wijziging
samenhangende met de Voorjaarsnota)
nr. Lijst van vragen en antwoorden
Vastgesteld (wordt door griffie ingevuld als antwoorden er zijn)
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap', belast met het
voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te
brengen in de vorm van een lijst van vragen. De daarop door de regering
gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Van de Camp
De adjunct-griffier van de commissie
Van Marion
1.
Welke meevallers doen zich voor in 2010 en 2011?
In 2010 en 2011 doen zich geen meevallers voor maar (autonome) tegenvallers bij het mbo. Deze
worden veroorzaakt doordat het percentage deelnemers aan het MBO dat gebruik maakt van
studiefinanciering is gestegen. De per saldo autonome meevaller op het beleidsartikel
studiefinanciering van 2007 tot en met 2009 wordt met een kasschuif ingezet voor de jaren 2010 en
2011.
2.
Kunt u een meer gestructureerde aanpak hanteren voor het toelichten van de mutaties op suppletoire
begrotingen, waardoor een adequater inzicht ontstaat in alle substantiële mutaties?
Bij de toelichting op de mutaties worden de rijksbegrotingsvoorschriften van het ministerie van
Financiën gehanteerd. In overleg met het ministerie van Financiën kan ervoor gekozen worden een
andere manier van toelichting op suppletore begrotingen te hanteren. Een rijksbrede aanpak lijkt
hiervoor wenselijk en noodzakelijk.
3.
Wat is de reden voor de structurele onderschatting van de leerlingenaantallen in de begrotingen?
De totstandkoming van de leerlingenraming staat onder toezicht van een externe Adviescommissie
Leerlingen- en Studentenramingen. Deze commissie onder voorzitterschap van prof. dr. M. Vermeulen
heeft de raming positief beoordeeld. Ook in het verleden zijn de ramingen telkens akkoord bevonden
(zie het antwoord op vraag 5). Uit de jaarlijkse vergelijking met de realisatie blijkt dat de verschillen
tussen raming en realisatie steeds zeer klein zijn. De afwijking op totaalniveau ligt gemiddeld op
0,15%, dit is een normale foutenmarge bij dit soort ramingen. Het gaat daarbij niet om structurele
onder- of overschatting. De afwijkingen verschillen per onderwijssoort en variëren over de jaren heen.
De verschillen die er zijn, komen onder meer voort uit de onzekerheid over de demografische
ontwikkelingen (bevolkingsprognose CBS), met name betreft dit de inschatting van migratiestromen.
Deze onzekerheid is vooral van invloed in het primair onderwijs. Verder kan de geraamde ontwikkeling
van de instroom van leerlingen/studenten per onderwijssoort enigszins verschillen ten opzichte van de
---
realisatie. Tenslotte kunnen veranderingen in de gemiddelde verblijfsduur per onderwijssoort leiden tot
afwijkingen tussen raming en realisatie.
4.
Wat is de kwaliteit van de onderliggende gegevens van de raming van de leerlingenaantallen?
De onderliggende gegevens betreffen de door accountants gecontroleerde leerlingen/studenten-
aantallen uit de tellingen die door CFI en IB-groep worden verzorgd. Alleen voor de laatst beschikbaar
gekomen telling wordt in de raming gewerkt met nog niet volledig gevalideerde gegevens. In de praktijk
blijken deze voorlopige gegevens op macroniveau slechts weinig af te wijken van de later beschikbaar
komende definitieve gegevens, op totaalniveau gaat het om niet meer dan 0,1 procent. Het effect
hiervan op de raming is zeer gering, omdat het ramingsmodel bij de extrapolatie van stroom-
coëfficiënten uitgaat van 12 opeenvolgende tellingen.
5.
Wordt een verbetering van de kwaliteit van de ramingen voorzien?
De kwaliteit van de raming wordt jaarlijks beoordeeld door genoemde externe Adviesgroep Leerlingen-
en Studentenramingen (zie antwoord op vraag 3). Deze adviesgroep is positief over de kwaliteit, maar
adviseert ook om verder onderzoek te doen naar eventuele verbetering van de raming. In het verleden
hebben onderzoeken plaatsgevonden naar mogelijke verbetering van de extrapolatiemethode, maar
deze hebben niet geleid tot mogelijkheden om de raming te verbeteren. In 2006 is er onderzoek
uitgevoerd inzake de invloed van de conjunctuur op onderwijsdeelname; hieruit is gebleken dat de
ramingen wellicht iets verbeterd kunnen worden door het verdisconteren van de conjunctuur. De
externe adviesgroep adviseert nu om dit aspect mee te nemen in de gedachtevorming rond een nieuw
of gewijzigd ramingsmodel.
Voordat tot enige verandering in het ramingsmodel en/of de extrapolatietechniek wordt overgegaan,
wordt eerst retrospectief getest of een dergelijke verandering ook daadwerkelijk een verbetering
oplevert.
6.
Kunt u aangeven waar de 200 miljoen euro extra die volgens de mutaties uit de eerste suppletoire
begroting voor 2007 vanaf 2007 jaarlijks worden besteed aan het BPRC en Stichting AAP precies aan
worden uitgegeven? Kunt u aangeven of een percentage van dit bedrag ten goede komt aan de
ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven binnen het BPRC? Zo ja, welk percentage? Kunt u
daarnaast aangeven of een deel van dit extra geld wordt besteed aan de opvang van voormalige
proefdieren uit het BPRC en zo ja, welk deel?
In de eerste suppletoire begroting voor 2007 staat geen bedrag van 200 miljoen extra voor het BPRC,
maar vanaf 2008 een bedrag van 200 duizend extra. Vanaf 2008 wordt namelijk gedurende 5 jaar
200.000 toegevoegd aan de exploitatiesubsidie van het BPRC als bijdrage aan de transitiekosten van
de relocatie van de kolonie van 150 Java apen van de Universiteit Utrecht naar het BPRC. De huidige
huisvesting van deze apen voldoet niet meer aan de eisen van de inspectie en daarom is ervoor gekozen
om de dieren te herhuisvesten bij het BPRC volgens dezelfde hoge huisvestingseisen als waaraan alle
nieuwe apenverblijven van het BPRC nu voldoen. Deze Java apen worden uitsluitend gebruikt voor
gedragsstudies en moeten daarom in een omgeving gehuisvest worden waar geen storende stimuli
optreden, hetgeen in een dierentuin wel het geval is. Het BPRC heeft reeds een actieve, met Utrecht
samenwerkende onderzoeksgroep ethologie plus ervaren verzorgers met de benodigde artikel 12
aantekening. De bouwkosten van de nieuwe huisvesting bij het BPRC worden gedragen door de
Universiteit Utrecht.
Deze bijdrage van 5 maal 200.000 wordt gebruikt voor met name de verzorging van deze dieren en
de realisatie van de huisvesting van de wetenschappelijke staf (10 fte) plus studenten.
Het bedrag van 200.000 is niet bedoeld voor de opvang van voormalige proefdieren uit het BPRC.
---
7.
Waarom is in deze suppletoire begroting vrijwel niets terug te vinden van de ambities die u in uw brief
van 12 juni (kamerstuk 30 800 VIII, nr 144) kenbaar maakte om in Europa voorop te lopen bij de
ontwikkeling en implementatie van alternatieven van dierproeven in het medisch onderzoek? Kunt u
aangeven hoe het in uw brief genoemde bedrag van 182.000 euro zich verhoudt tot bovengenoemde
ambities, gezien de totale uitgaven aan onderzoek en wetenschapsbeleid van 956 miljoen euro in 2007
volgens deze suppletoire begroting? Bent u bereid om uw bijdrage aan het programma "Dierproeven
begrensd II" in 2007 te verhogen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, met welk bedrag en op welke termijn?
Zoals aangegeven in kamerstuk 30 800 VIII, nr.144 wordt het bedrag van 182.000 euro voor een
groot deel ingezet op implementatie van alternatieven van dierproeven in het medisch onderzoek. Dit
draagt extra bij om in Europa voorop te lopen in de toepassing van alternatieven voor dierproeven.
Het bedrag van 182.000 is niet de enige bijdrage van OCW aan de verwezenlijking van deze ambitie.
Binnen het Netherlands Genomics Initative (NGI), in het Netherlands Toxicogenomics Consortium
(NTC), wordt veel aandacht besteed aan onderzoek naar alternatieven.
Op dit moment bestaat niet het voornemen de OCW bijdrage van 182.000 aan het programma
"Dierproeven begrensd II" te verhogen, mede omdat daar in het kader van dit programma geen urgente
vraag naar is.
8.
Wanneer vindt u een mutatie politiek relevant?
Er bestaat geen eenduidige definitie van `politieke relevantie'. In het algemeen gaat het om mutaties
die het gevolg zijn van beleidsprioriteiten die het kabinet stelt. Ten tweede betreft het vaak mutaties
van majeure budgettaire omvang. Als regel wordt alles groter dan 2,2 miljoen toegelicht.
9.
Voor welke voorziene tegenvallers worden meevallers uit de studiefinanciering ingezet in 2007 en
2008?
De meevallers op de begroting studiefinancieringsbeleid (artikelen 11, 12 en 13) in 2007 en 2008
worden door middel van een kasschuif ingezet voor de autonome tegenvallers in de jaren 2009 en
verder op deze begroting. De tegenvallers zijn voornamelijk het gevolg van een meer exacte berekening
van de uitgaven aan de deelnemers bol op grond van de laatste ervaringsgegevens. Daarnaast is de
raming van de ontvangsten lesgeld op grond van de laatste ontwikkelingen naar beneden bijgesteld.
10.
Kunt u nader verklaren waarom verwacht wordt dat er in 2011 een daling in kosten ten aanzien van
zorgleerlingen zal plaatsvinden? (blz. 4)
De opgenomen reeks voor zorgleerlingen gaat uit van beheersmaatregelen. Deze maatregelen moeten
een zodanig effect hebben dat de zorgbekostiging meerjarig niet uitgaat boven het geraamde
zorgniveau (V)SO 2008/2009, en dat de kosten van de rugzakleerlingen niet uitgaan boven ca 350
miljoen. Daarmee zullen de zorguitgaven in 2010 en volgende jaren lager liggen dan zonder
maatregelen het geval zou zijn geweest.
Met de opgenomen mutatie van uiteindelijk ca 140 miljoen per jaar structureel, komt het gewenste
niveau van de zorguitgaven nagenoeg structureel beschikbaar. De meerjarige toevoeging zit er
incidenteel ca 33 miljoen onder, welk verschil grotendeels in 2011 is neergeslagen. Vandaar dat het
bedrag voor dat jaar binnen de toegevoegde zorgreeks ca 30 miljoen lager is dan het bedrag voor de
jaren 2008 tot en met 2010. Over de invulling van de maatregelen die nodig zijn om dat verschil te
vertalen naar de te verstrekken bekostiging zal, na overleg met het veld, nog nadere besluitvorming
plaatsvinden.
---
11.
Kunt u nader verklaren waarom verwacht wordt dat er een dalend budgettair effect voor de komende
jaren in het wetenschappelijk onderwijs zal plaatsvinden en hoe verhoudt zich dat met de
Lissabondoelstelling om meer hoger opgeleiden in Nederland te gaan realiseren.
De budgettaire verlaging is toegepast omdat uit de nieuwe studentenraming (Referentieraming 2007)
blijkt dat het aantal studenten in het wetenschappelijk onderwijs minder hard stijgt dan in de oude
raming (Referentieraming 2006) was voorzien. De daling is vooral het gevolg van een afname van de
gemiddelde verblijfsduur. Dit hangt mogelijk samen met de invoering van de Bachelor-Master
structuur (zie ook Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 31 061 VIII, nr.2, blz 5).
Ten opzichte van de raming van 2006 vindt er nu (ook in budgettaire zin) een correctie plaats. Feitelijk
is er echter nog steeds sprake van een stijging van het aantal studenten in het wetenschappelijk
onderwijs.
12.
Welk deel van de uitgavenmutatie bij zorgmiddelen op artikel 1 van 84,5 miljoen euro heeft betrekking
op Voortgezet (Speciaal Onderwijs) V(SO) en welk deel op de rugzakjes? (blz. 4)
De opgenomen mutatie van 84,5 miljoen betreft voor 13,6 miljoen het (V)SO en voor 70,9 miljoen
de rugzakleerlingen.
13.
Wat waren de oorspronkelijk begrote bedragen voor (V)SO en de rugzakjes? (blz. 4)
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 17.
14.
Hoe verhoudt de toename van het aantal rugzakleerlingen zich tot de raming van deze leerlingen (in
plaats van de gerealiseerde aantallen van een jaar eerder)? (blz. 4)
In Miljoenennota 2007 was structureel een aantal rugzakleerlingen ter grootte van ca 24.600 geraamd.
De in Voorjaarsnota 2007 opgenomen toename van het aantal rugzakleerlingen bedraagt voor 2007 ca
9.300 en in 2008 en volgende jaren ca. 12.700.
15.
Werd deze explosieve groei niet verwacht bij de totstandkoming van de begroting 2007? (blz. 4)
In de begroting 2007 is het aantal rugzakleerlingen fors verhoogd ten opzichte van de begroting 2006
tot structureel 24.600 (een stijging van meer dan 11.000 rugzakleerlingen). Zie verder het antwoord op
vraag 30.
16.
Hoe verhoudt deze kostenstijging zich tot het uitgangspunt dat de ambulante begeleiding in het
reguliere onderwijs (rugzakken) budgettair neutraal zou plaatsvinden? (blz. 4)
Met de invoering van de leerlinggebonden financiering (LGF) is ook een nieuwe indicatiesystematiek
ingevoerd. Commissies voor de indicatiestelling (CvI's), die een onafhankelijke positie binnen een
Regionaal expertisecentrum (REC) hebben, beoordelen op basis van landelijk vastgestelde criteria of
een leerling in aanmerking komt voor een indicatie. De verwachting was dat met die criteria het aantal
leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) dan wel met een leerlinggebonden budget in
het regulier onderwijs gelijk zou blijven. De criteria zijn namelijk gebaseerd op de kenmerken van de
populatie die voor invoering van LGF in het (v)so zaten. De oorspronkelijke verwachting, dat het aantal
---
geïndiceerde leerlingen niet toe zou nemen, is niet uitgekomen. Omdat voor geïndiceerde leerlingen
een openeinde financiering geldt, zijn de totale uitgaven gestegen.
17.
Welke bedragen zijn voor de komende jaren gereserveerd voor V(SO) en rugzakjes, uitgesplitst in de
begroting 2007 en in de eerste suppletoire begroting?( blz. 4)
In de begroting 2007 is voor (V)SO en rugzakken opgenomen (bedragen x 1 mln.) :
2007 2008 2009 2010 2011
(V)SO 1.033 1.034 1.035 1.036 1.038
rugzakken 247 247 247 247 247
Op basis van de nieuwe leerlingraming (demografie én zorg) is daar in de eerste suppletoire begroting
aan toegevoegd (bedragen x 1 mln.) :
2007 2008 2009 2010 2011
(V)SO 20 49 66 67 41
rugzakken 71 105 105 105 105
Het totaal beschikbare budget wordt daarmee (bedragen x 1 mln.) :
2007 2008 2009 2010 2011
(V)SO 1.053 1.083 1.101 1.103 1.079
rugzakken 318 351 352 352 352
18.
Waaruit bestaat de autonome meevaller van 52,3 miljoen euro op de begroting studiefinanciering?
Waaruit bestaat de tegenvaller in latere jaren?
De autonome meevaller van 52,3 miljoen in 2007 op de begroting studiefinancieringsbeleid (artikel 11,
12 en 13) is het gevolg van:
· een bijstelling van de autonome raming 2007 met - 32,4 miljoen (voor 12,4 als gevolg van de
doorwerking van realisaties 2006 en meer exacte berekeningen bol-beurs uitgaven onder de gift-
systematiek en voor 20,0 miljoen door een bijstelling van de raming OV-kaart als prestatiebeurs);
· een bijstelling van de raming van de uitgaven aan WTOS TS 17- met 19,9 miljoen als gevolg van
de doorwerking van de realisaties over 2006 (minder gebruik van de regeling).
De toelichting op de tegenvaller in latere jaren is opgenomen bij de beantwoording van vraag 9.
---
19.
Voor welke tegenvallers worden de meevallers bij de studiefinanciering ingezet in 2007 en 2008?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 9.
20.
Worden de tegenvallers in 2009, 2010 en 2011 bij de studiefinanciering gedekt met meevallers of
worden hiervoor andere maatregelen getroffen?
De autonome tegenvallers op de begroting studiefinancieringsbeleid in de jaren 2009, 2010 en 2011
worden met behulp van een kasschuif gedekt door autonome meevallers op deze begroting in de jaren
2007 en 2008. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 9. Op deze wijze kunnen aanvullende
maatregelen achterwege blijven.
21.
Waaruit bestaan de meevaller/ombuiging van 33,7 miljoen euro in 2010 en de meevaller/ ombuiging
van 65 miljoen euro in 2011?
Autonome mee- en tegenvallers bedrag x 1 miljoen
2007 2008 2009 2010 2011 2012
Uitgaven -52,3 -38,8 -11,8 32,8 63,7 67,1
Ontvangsten -2,5 -1,5 -0,2 -0,9 -1,3 -1,9
SFB -49,8 -37,3 -11,6 33,7 65,0 69,0
Het betreft hier geen meevaller/ombuiging maar een tegenvaller. Deze tegenvallers van de autonome
raming 2007 in jaren 2010 ( 33,7 miljoen) en 2011 ( 65,0 miljoen) worden grotendeels verklaard
door het gevolg van de doorwerking van de realisaties in de basis- en aanvullende beurs over 2006 en
de eerste resultaten in januari 2007. Ook de gevolgen van de meer exacte berekeningen van de
uitgaven aan deelnemers bol die nog onder de giftsystematiek vallen zijn hierin begrepen.
22.
Waardoor zijn de lagere cursusgeldontvangsten veroorzaakt?
23.
Om welke specifieke ontvangsten gaat het?
24.
Hoe verhouden deze lagere cursusgeldontvangsten zich tot de aanhoudende stijgingen van
leerlingenaantallen in de laatste jaren?
De nabetaling van het cursusgeld van 13,3 miljoen vloeit voort uit de afhandeling van de
cursusgeldontvangsten door de instelling over het verantwoordingsjaar 2005 (en een klein deel over
2004). Het cursusgeld is in eerste instantie voorlopig ingehouden op de rijksbijdrage van het
bekostigingsjaar 2005; de berekening van deze voorlopige inhouding is gebaseerd op het aantal
bekostigde deelnemers BBL en deeltijd BOL van 1 oktober 2003 (T-2 systematiek). Het afrekenen van
het cursusgeld gebeurt door het verschil tussen het voorlopig ingehouden cursusgeld (op basis van t-2)
en het daadwerkelijke door de instelling ontvangen cursusgeld (in jaar t) te bepalen. Van belang is dat
de afrekening van het cursusgeld voorzien wordt van een accountantsverklaring. De daadwerkelijke
afrekening geschiedt door Cfi.
Bij de afhandeling van het verantwoordingsjaar 2005 (en een klein deel 2004) is er sprake van een
nabetaling aan de instellingen van 13,3 miljoen. Er is teveel cursusgeld ingehouden. Deze nabetaling
heeft plaatsgevonden in het kalenderjaar 2007.
---
De nabetaling wordt veroorzaakt door het volgende:
· een snelle tijdelijke daling in deelnemersaantallen BBL en deeltijd BOL in kalenderjaar 2005
ten opzichte van 2003. Deze vergelijking heeft betrekking op de peilmomenten 1 oktober 2005
en 1 oktober 2003. Dit geldt tevens voor het kalenderjaar 2004 ten opzichte van 2002. Vanaf
2004 tot nu zijn met name de aantallen BBL weer gestegen.
· het terugstorten van voorlopig ingehouden cursusgeld voor jongeren onder de 18 jaar. Voor
deze categorie deelnemers is wettelijk geen cursusgeld verplicht. In de voorlopige inhouding is
wel voor deze categorie cursusgeld ingehouden.
25.
Waarom resulteert de herschikking binnen de onderwijsbegroting niet in een saldo van 0?
De herschikking resulteert niet in een saldo van 0 omdat het Kabinet heeft besloten dat een deel, te
weten 8,5 miljoen, generaal gefinancierd wordt. De invulling van deze herschikking was bij de 1e
suppletore begroting 2007 nog niet bekend. De invulling van deze herschikking is onderdeel van de
besluitvorming over de OCW-begroting 2008.
26.
Waar komen de extra middelen van 8,5 miljoen euro vandaan?
Deze middelen komen ten laste van het generale beeld, te weten het geheel van mee- en tegenvallers
op de rijksbegroting.
27.
Waaruit bestaan de overige tegenvallers ter grootte van 17 miljoen euro?
Idem vraag 28
28.
Welke herschikkingen zouden nog moeten plaatsvinden om uit te komen op -12,9 miljoen euro als saldo
van de tegenvallers (38,4 miljoen euro) en de extra middelen (8,5 miljoen euro)?
De dekking van deze herschikkingen zijn onderdeel van de besluitvorming over de OCW-begroting
2008.
29.
Gesteld wordt dat het kabinet extra middelen beschikbaar stelt om de groei van het aantal
zorgleerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs en het reguliere onderwijs op te kunnen vangen.
Van hoeveel zorgleerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs en het reguliere onderwijs in 2007 en
verder werd uitgegaan in de Miljoenennota 2007? En in de Voorjaarsnota 2007? Zijn de ramingen voor
deelname aan het reguliere onderwijs op basis van demografische ontwikkelingen opwaarts of
neerwaarts bijgesteld? Hoe groot was de mutatie als gevolg van demografische ontwikkelingen?
Het aantal zorgleerlingen in het (v)so en het aantal (ambulant begeleide) rugzakleerlingen in
Miljoenennota 2007 en het aantal daaraan toegevoegde leerlingen in Voorjaarsnota 2007, is als volgt
(leerlingen x 1.000) :
2007 2008 2009 2010 2011
MN 2007
leerlingen (V)SO op 01-10 60,1 60,2 60,4 60,6 60,6
---
rugzakleerlingen 24,6 24,6 24,6 24,6 24,6
wijziging VJN 2007
leerlingen (V)SO op 01-10 4,1 4,0 3,8 3,6 3,6
rugzakleerlingen 9,3 12,7 12,7 12,7 12,7
Totaal MN 2007 + VJN
leerlingen (V)SO op 01-10 64,2 64,2 64,2 64,2 64,2
rugzakleerlingen 33,9 37,3 37,3 37,3 37,3
De raming voor deelname aan de WPO-scholen (BaO en SBaO) is als volgt naar beneden bijgesteld
(leerlingen x 1.000) :
2007 2008 2009 2010 2011
MN 2007
Leerlingen WPO op 01-10 1.600,5 1.602,8 1.596,4 1.587,9 1.572,0
wijziging VJN 2007
Leerlingen WPO op 01-10 -6,4 -10,2 -16,9 -22,1 -26,9
Totaal MN 2007 + VJN
Leerlingen WPO op 01-10 1.594,1 1.592,6 1.579,5 1.565,8 1.545,1
De met deze neerwaartse bijstelling van het aantal WPO-leerlingen samenhangende budgetmutatie is
als volgt (bedragen x 1 miljoen).
2007 2008 2009 2010 2011
Leerlingmutatie WPO -5,0 -16,3 -26,8 -46,6 -69,9
Voor wat betreft het voortgezet onderwijs geldt het volgende.
Aantal (leerlingen x 1.000):
2007 2008 2009 2010 2011
MN 2007
Totaal 900,3 887,9 881,2 876,0 877,5
Wijziging VJN 2007
Totaal 3,1 4,7 4,8 4,8 4,9
Totaal MN 2007 + VJN 2007
Totaal 903,4 892,6 886,0 880,8 882,4
---
De met deze bijstelling van de leerlingen samenhangende budgetmutatie is als volgt (bedragen x 1
miljoen) (*):
2007 2008 2009 2010 2011
totaal 6,8 -3,6 -7,4 -19,6 -27,9
(*) De budgettaire verwerking in de VJN 2007 wijkt hiervan af i.v.m. de correctie van de vorig jaar
gepleegde budgettaire aftopping en de overboeking van de kosten van leerlingen vavo aan VO-
instellingen.
30
Heeft het vorige kabinet welbewust de leerlingaantallen in het Z(V)SO en met ambulante begeleiding in
het reguliere onderwijs conservatief geraamd? Had deze forse groei ten opzichte van de Miljoenennota
2007 niet moeten worden voorzien? (blz. 5)
Aan de budgettaire reeksen in de Miljoenennota 2007 lag de wenselijkheid van een beheersing van de
groei van de zorgmiddelen ten grondslag. Door de val van het het kabinet Balkenende II zijn de
gewenste beheersmaatregelen niet genomen. In de Voorjaarnota zijn, op basis van de gerealiseerde
groei, bijgestelde ramingsinzichten verwerkt. Daarbinnen wordt de komende periode gewerkt aan
passend onderwijs vor alle kinderen die extra zorg nodig hebben.
31.
Wat zijn de mutaties geweest bij de onderwijsachterstanden? (blz. 5)
De enige mutatie betreft een kasschuif van 2006 naar 2008 van 8,1 miljoen van de middelen uit het
FES voor voor- en vroegschoolse educatie (VVE). 2008 is het jaar waarin deze uitgaven plaatsvinden.
32.
Kan de bijstelling in de begroting ten aanzien van de gerealiseerde gemiddelde personele lasten in 2006
precies worden toegelicht? (blz. 6)
Op basis van de realisaties in het laatste declaratiejaar zijn de onder de lumpsumbekostiging te
hanteren gemiddelde personele lasten vastgesteld. Deze lagen iets hoger dan de in begroting 2007
opgenomen bedragen. Met de opgenomen mutatie is de overgang van declaratiebekostiging naar
lumpsumbekostiging budgettair neutraal verlopen.
33.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie 30 800 VIII, nr. 29 die vroeg om voor de Voorjaarsnota
een voorstel uit te werken over een vorm van rijksbekostiging van de docenten godsdienstonderwijs en
levenbeschouwelijk of humanistisch vormingsonderwijs? Welke stappen zijn inmiddels gezet om een
vorm van rijksbekostiging in de steigers te zetten? (blz. 6)
Over de uitvoering van de motie 30 800 VIII, nr. 29 zal ik u voor de behandeling van de Voorjaarsnota
een brief toezenden.
34.
Welke concrete technische, autonome en beleidsmatige mutaties zijn gemoeid met de ca. 130 miljoen
euro aan mutaties die niet specifiek zijn toegelicht? (blz. 6)
Van de 140 miljoen euro aan uitgavenmutaties in 2007 is 86,2 miljoen in het algemeen deel
toegelicht (referentieraming, zorgmiddelen) en 8,1 miljoen onder het artikel 1 (stijging van de
gemiddelde personele lasten).
---
Het resterende bedrag van 45,7 miljoen betreft:
· een desaldering met de ontvangsten van 32 miljoen: de daling van de uitgaven van het
Participatiefonds als gevolg van minder uitgaven voor wachtgelders was eerst verwerkt als
mutatie op de uitgaven, maar zal zich voordoen in de vorm van een toename van de ontvangsten;
· 9,7 miljoen aan overboekingen (van en naar andere artikelen van OCW en naar andere
departementen), onder andere voor de regeling cultuureducatie ( 7,8 miljoen), kinderopvang (-
/- 5,1 miljoen) en voor het vergoeden van het woon-werkverkeer van het personeel in het
primair onderwijs ( 6,1 miljoen);
· 4 miljoen aan intertemporele compensaties in verband met de onderuitputting van budgetten
in 2006, zoals op de uitgaven voor de dagarrangementen en combinatiefuncties ( 1,8 miljoen),
de invoering lumpsum ( 0,7 miljoen) en het flankerend beleid voor schoolbegeleidingsdiensten
( 0,6 miljoen).
35.
Kunt u aangeven welke extra onderwijshuisvestingskosten samenhangen met de kwalificatieplicht?
Kunt u aangeven of daarvoor iets is geregeld bij de Voorjaarsnota?
Zie antwoord op vraag 39.
36.
Welke mutaties gaan schuil achter de 32,7 miljoen euro, respectievelijk 22,6 miljoen euro aan
technische mutaties?
De onder de uitgaven als technische mutaties geboekte 32,7 miljoen kunnen worden onderverdeeld
in:
a) Overboekingen ad 10,1 miljoen;
b) desaldering 22,6 miljoen.
a) De overboekingen betreffen het overboeken van middelen naar en van andere beleidsterreinen
binnen het ministerie van OCW. Per saldo gaat het om een bedrag van 10,1 miljoen. Voorbeelden:
· Overboeking van artikel 9 arbeidsmarkt en personeelsbeleid 6,6 miljoen (arbeidsmarktmidden
Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt (SBO) en vergoeding mobiliteit);
· overboeking van artikel 1 primair onderwijs 5,1 miljoen (middelen kinderopvang).
b) Onder desaldering is enerzijds geboekt een bedrag van 18,6 miljoen in verband met de aanpassing
van de financiering van de regeling praktijkgerichte leeromgeving vmbo/pro ten behoeve van
uitvoeringskosten brede school. Daarnaast is een bedrag van 4,0 miljoen geboekt in verband met de
afbouw van de aanvullende reserve wegens uittreding van VO uit het Vervangingsfonds per 1 januari
2006. Omdat het desaldering betreft, komen beide bedragen ook terug bij de ontvangsten (per saldo
nihil).
De onder de ontvangsten als technische mutaties (desaldering) geboekte 22,6 miljoen zijn hiervoor
onder de uitgaven al toegelicht.
37.
Welke substantiële individuele autonome en beleidsmatige mutaties hebben plaatsgevonden?
In totaal gaat het om een bedrag van 22,5 miljoen.
Dit kan worden onderverdeeld in een bedrag van 22,2 miljoen als gevolg van de meest recente
leerlingenontwikkeling. Daarnaast is een bedrag van 0,3 miljoen geboekt in verband met het
10
doorschuiven van betalingen naar 2007 ten behoeve van projecten waarvoor een deel van de betaling
oorspronkelijk voor 2006 was voorzien.
38.
Aan welke specifieke maatregelen zal het bedrag van 40 miljoen worden besteed dat is toegevoegd uit
het generale beeld voor het transitiebudget ROC's in het kader van de nieuwe Wet inburgering?
Met de 40 miljoen wordt beoogd het onevenredig nadeel voor de roc's, voortvloeiend uit de overgang
van wettelijke taak naar private activiteit te voorkomen en de roc's in staat te stellen een adequate
startpositie op de markt van inburgeringscursussen te verwerven. Het gaat dan met name om de
verplichtingen die roc's hebben tegenover personeel dat belast was met de uitvoering van de wettelijke
taak.
39.
Hoe verhouden de bedragen voor de autonome verhoging voor de toename van het aantal deelnemers
beroepsonderwijs in de komende jaren zich met de door het kabinet gereserveerde 25 miljoen euro als
compensatie voor de toename van het aantal leerlingen in het beroepsonderwijs?
De bedragen voor de autonome verhoging voor de toename van het aantal deelnemers
beroepsonderwijs komen tot stand op basis van een vaststaande systematiek (de zogenoemde
referentieraming). Dit staat los van de 25 miljoen die in het Coalitieakkoord is gereserveerd voor
deelnemers mbo. Deze systematiek werkt met prijzen per deelnemers en daarnaast met bepaalde
vaste, deelnemersonafhankelijke componenten. De belangrijkste deelnemersonafhankelijke
component is de huisvestingscomponent. Tijdens de Algemene politieke beschouwingen van september
2006 heeft de Tweede Kamer aandacht gevraagd voor de sterk stijgende aantallen deelnemers in de
leeftijd van 16-17 jaar (als gevolg van de invoering van de kwalificatieplicht), in relatie tot de
deelnemersonafhankelijke huisvestingscomponent. Deelnemersonafhankelijke componenten in de
mbo bekostiging stijgen immers niet mee met de deelnemersontwikkeling. De premier heeft toen
toegezegd dat hiernaar een onderzoek zou worden gedaan. Dit onderzoek heeft inmiddels
plaatsgevonden; op basis van de resultaten ben ik voornemens een compensatie voor de
huisvestingscomponent te bieden. Dit kan worden gefinancierd uit het budget van 25 miljoen.
40.
Kunt u concreet aangegeven uit welke bestanddelen de technische mutaties van 167,2 miljoen euro
bestaan, naast de niet-relevante uitgaven aan rentedragende leningen?
Het verschil tussen de totale technische mutaties van 167,2 miljoen euro en de niet relevante
technische mutatie bij het artikelonderdeel rentedragende leningen van 101,3 miljoen euro, bedraagt
65,9 miljoen euro.
Dit laatste bedrag bestaat uit:
· een mutatie prijsbijstelling voor totaal 31,0 miljoen euro op de prijsgevoelige, zowel relevante-
als niet-relevante, begrotingsonderdelen basis- en aanvullende beurs: 4,3 miljoen euro,
prestatiebeurs: 18,6 miljoen euro en rentedragende lening: 8,1 miljoen euro
· een niet-relevante mutatie op het onderdeel prestatiebeurs van 32,9 miljoen euro. Dit laatste
bedrag bestaat voor 12,9 miljoen euro uit de doorwerking van de realisaties 2006 naar 2007 en
daarnaast voor 20,0 miljoen euro uit de tegenboeking van de relevante verlaging op het
onderdeel OV-kaart als prestatiebeurs
· een niet-relevante mutatie als gevolg van de referentieraming-effecten op het onderdeel
prestatiebeurs van 2,4 miljoen euro
· interne overboekingen naar andere beleidsterreinen binnen de OCW-begroting voor - 0,4
miljoen euro
---
41.
Kunt u toelichten wat de achtergrond is van de bijstelling van de raming van de niet-relevante uitgaven
aan rentedragende leningen met een bedrag van 101,3 miljoen euro?
In de bijstelling van 101,3 miljoen is begrepen een bedrag van + 50,0 miljoen omdat er een toename
van het aantal studenten met studiefinanciering is waarvan een groter deel meer leent. Het verschil
betreft een technische mutatie binnen het niet-relevante deel van de begroting studiefinanciering.
42.
Kunt u toelichten op welke wijze momenteel het bedrag, bedoeld om de deelname van studenten met
een handicap aan het wetenschappelijk onderwijs te verhogen, wordt ingezet?
Vooraf dient te worden opgemerkt dat de middelen bestemd zijn voor het gehele hoger onderwijs,
hoewel deze zijn opgenomen in het begrotingsartikel 7 van het wetenschappelijk onderwijs.
In de eerste plaats ontvangen 35 ho-instellingen naar rato van hun rijksbijdrage een subsidie voor de
uitvoering van een actieplan, waarvan de aanpak van drie concrete knelpunten, de verbetering van de
voorlichting en de verankering van het instellingsbeleid onderdeel moeten uitmaken.
In de tweede plaats wordt een algemene voorlichtingscampagne uitgevoerd om de kennis van en begrip
voor de noodzaak van aanpassingen in het onderwijs bij studenten en docenten te vergroten.
In de derde plaats wordt in samenwerking met het Expertisecentrum handicap + studie een plan
ontwikkeld voor activiteiten die van belang zijn voor de ondersteuning van het beleid van álle
instellingen.
In de vierde plaats is geld gereserveerd voor onderzoeken naar de effectiviteit van ontwikkelde
producten en diensten, naar de oorzaken van uitval en naar de kosten van aanpassingen in het
onderwijs. Nagegaan wordt of de voorgenomen onderzoeken binnen het kader van een OESO-
onderzoek kunnen worden opgenomen om extra rendement te genereren en de instellingen niet
overbodig te belasten. In OESO-verband wordt namelijk een internationaal vergelijkend onderzoek
nagestreefd, waarbij de problemen en oplossingen op overgangsmomenten binnen het onderwijs en
van onderwijs naar arbeidsmarkt in kaart worden gebracht.
43.
Is de wetswijziging die het mogelijk maakt om studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland al
verwerkt in de huidige suppletoire begroting?
Ja, in de huidige suppletoire begrotingsstand zijn de financiële effecten en de wetswijziging die het
mogelijk maakt om studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland volledig verwerkt .
44.
Is er bij de intertemporele compensatie sprake van het doorschuiven van middelen naar latere jaren of
worden juist middelen uit latere jaren naar voren gehaald?
Meevallers op de begroting studiefinanciering 2007 worden door middel van een intertemporele
compensatie doorgeschoven voor autonome tegenvallers in latere jaren.
45.
Kunt u aangegeven hoeveel mensen gebruik maken van de tegemoetkoming onderwijsbijdrage
schoolkosten om de schoolboeken te financieren en om welk bedrag dit gaat?
Ongeveer 30 procent van de ouders met schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs maakt
gebruik van de tegemoetkoming WTOS. Deze tegemoetkoming is bedoeld om te voorzien in de betaling
van schoolkosten, waar de schoolboeken een groot deel van uitmaken. De maximale tegemoetkoming
WTOS voor het schooljaar 2007-2008 in het voortgezet onderwijs is nu vastgesteld op 587,65 voor de
onderbouw en 666,94 voor de bovenbouw. Gemiddeld ontvingen de ouders een bedrag van 583 over
12
het schooljaar 2006-2007, het gaat hierbij om ouders van leerlingen jonger dan 18. Leerlingen van 18
jaar en ouder in het voortgezet onderwijs ontvingen gemiddeld 491 aan WTOS om te voorzien in de
betaling van schoolkosten.
46.
Wat is de achtergrond van de bijstelling van de autonome raming 2007, voornamelijk als gevolg van de
doorwerking van de realisaties op de diverse Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten-
onderdelen over 2006 (-19,9 miljoen euro)?
De bijstelling van de autonome raming 2007 met een bedrag van 19,9 miljoen euro komt voor het
grootste deel (- 17,5 miljoen) door een begrote daling van het aantal gebruikers van de TS17- regeling.
Het restant saldo van deze autonome mutatie (- 2,4 miljoen) wordt veroorzaakt door de doorwerking
naar 2007 van de realisaties over 2006 op de diverse onderdelen van dit beleidsartikel.
47.
Kunt u de negatieve mutatie van 7,8 miljoen euro op het terrein van cultuur en school nader
toelichten?
De negatieve mutatie van 7,8 miljoen op het terrein van Cultuur en School betreft een interne
overboeking naar het artikel van Primair Onderwijs. De middelen worden aangewend voor de Regeling
Versterking Cultuureducatie in het primair onderwijs. De regeling heeft als doel om de scholen in het
primair onderwijs een stimulans te geven om cultuureducatie te verankeren in hun lesprogramma en
hierbij samen te werken met hun culturele omgeving. Daarmee zijn de middelen aangewend ten
behoeve van de algemene doelstelling van het project cultuur en School.
48.
Waaruit is de eerste suppletoire begroting 2007 bij het onderwerp musea (-8,877 miljoen euro)
opgebouwd?
De -8,877 miljoen heeft geen betrekking op het onderwerp musea, maar op het onderwerp
huisvesting, wat een regel daarboven staat.
-7,825 miljoen betreft middelen voor de huisvesting van de nieuwe organisatie Rijksdienst voor
Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) in een nieuw te realiseren pand te
Amersfoort. De middelen worden toegevoegd aan het krediet van het RACM.
-1.052 miljoen betreft kosten (incidenteel van 2007 t/m 2009) en baten (structureel vanaf 2010) als
gevolg van het aanpassen van de huisvestingssituatie van het Instituut Collectie Nederland.
49.
Waar is de 33 mln gebleven die is verdwenen bij de overheveling van 1.600 mln. voor kinderopvang van
SZW (p. 34) naar OCW, waar slechts 1.567 is aangekomen?
Het bedrag van 1.600 miljoen dat is overgeheveld van SZW naar OCW is inclusief de overboeking van
de loon- en prijsbijstelling van 33 miljoen bij OCW is dit bedrag opgesplitst en staat de 33 miljoen.
geboekt bij technische mutaties/diversen. Op pagina 21 wordt dit nader toegelicht.
50.
Wordt het restant van de compensatie van vermiste kunstvoorwerpen uit de Rijkscollectie in zijn
geheel in 2007 besteed?
De gelden die opgebracht zijn ter compensatie van de vermissingen worden ingezet voor verbetering
van de conditie van de op de ministeries aanwezige museale voorwerpen en van de administraties. Met
deze middelen kan noodzakelijk achterstallig onderhoud aan de museale voorwerpen worden verricht
13
en wordt het beheer van de museale voorwerpen op orde gebracht. De compensatiegelden worden niet
in zijn geheel in 2007 besteed, maar in drie jaar, volgens een oplopend schema volgens het daartoe
gemaakte bestedingsplan tot 2009.
51.
Onder welke post zijn de uitgaven voor de compensatie van vermiste kunstvoorwerpen uit de
Rijkscollectie terug te vinden?
Deze uitgaven zijn terug te vinden onder de apparaatsuitgaven uitvoeringsdiensten van het Instituut
Collectie Nederland.
52.
Welke beleidsinhoudelijke redenen zijn verbonden aan de verhoging van de programma uitgaven aan
media van 20,1 miljoen euro, afgezien van de beschikbaarheid van verhoogde reclame-inkomsten van
22 miljoen euro? Waaraan worden deze extra middelen concreet besteed?
Op het moment van opstellen van de rijksbegroting was er nog geen duidelijkheid over de verwachte
reclame-opbrengsten in 2007. De voor 2007 geraamde reclame-opbrengsten zijn wel opgenomen in de
mediabegrotingsbrief, die in november 2006 is goedgekeurd door de Tweede Kamer. In deze brief
wordt uitgebreid ingegaan op de inzet van de beschikbare middelen. De extra reclame-opbrengsten zijn
ingezet voor het instandhouden van de reguliere programmering van de landelijke publieke omroep.
53.
Op welke wijze zal de extra 20,1 miljoen euro ten behoeve van media-uitgaven worden ingezet?
Het bedrag van 20,1 miljoen euro wordt ingezet voor het instandhouden van de reguliere
programmering van de landelijke publieke omroep. Ik verwijs hiervoor naar de mediabegrotingsbrief
2007, die in november 2006 is goedgekeurd door de Tweede kamer.
54.
Op grond waarvan valt in 2011 65 miljoen vrij Is dit een meevaller of een ombuiging?
Als gevolg van de centrale plaatsing van de medewerkers Documentatie en Informatievoorziening naar
de directie Informatisering heeft er een interne overboeking plaats gevonden van 65.000 en niet van
65 miljoen.
55.
Kunt u aangeven aangegeven hoeveel over- of onderschrijding van het budget voor kinderopvang er
(vooralsnog) geprognosticeerd is? (blz. 22)
De verwachting is dat er geen onderschrijding van het budget zal optreden maar een overschrijding. De
beleidsinformatie van de eerste maanden laat nog geen stabiel patroon zien. De tendens is dat er
sprake zal zijn van een overschrijding van het budget kinderopvang o.a. als gevolg van toenemende
vraag dat voor een deel veroorzaakt wordt door eerder ingezet beleid ingegaan per 1 januari 2007
(intensivering van 125 miljoen; invoering van de verplichte werkgeversbijdrage). De verwachting is
dat bij Najaarsnota meer duidelijkheid is over de omvang van de overschrijding van het budget.
14