Ministerie van Buitenlandse Zaken

Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken en de heer Middelkoop, minister van Defensie op vragen van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Defensie over een adequaat volkenrechtelijk mandaat.

Vragen CDA-fractie

1. Op welk soort missies met inzet van militairen doelt het kabinet exact in het regeer- akkoord?
Antwoord
De regering doelt op de inzet van Nederlandse militaire eenheden ten behoeve van missies waarbij gebruik van geweld niet is uit te sluiten, zoals beschreven in paragraaf 3 van de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden'.

2. Nederland heeft beperkte middelen en capaciteiten. Maar Nederland is een rijk en een verantwoordelijk land, dat die verantwoordelijkheid ook internationaal wil waarmaken en zich wil committeren aan de bevordering van wereldvrede. Kan het kabinet voor de komende kabinetsperiode aangeven waar zij in principe het zwaartepunt van de inzet van middelen, materieel en mankracht ziet, (uitgaande van de huidige wereldsituatie),
Antwoord
Het kabinet heeft de ambitie om ­ naar vermogen ­ middelen en capaciteiten in te blijven zetten voor crisisbeheersingsoperaties. Daarbij gaat het om een geïntegreerde benadering van het Nederlands buitenlands beleid waarbij de drie pijlers, te weten veiligheid, ontwikkeling en mensenrechten elkaar versterken. Het is moeilijk nu al aan te geven voor de gehele kabinetsperiode waar de middelen precies zullen worden ingezet. We leven in een dynamische wereld en waar zich crises kunnen voordoen, van welke aard ook, is niet te voorzien. We dienen daar snel en flexibel op te kunnen reageren. De geografische accenten die momenteel worden gelegd, zijn Afghanistan, Afrika (Soedan, Grote Meren), Balkan (Kosovo) en Midden Oosten.

3. Is de minister het (nog steeds) met de CDA-fractie eens dat er daarvoor in principe vijf (hoofd)voorwaarden zijn voor deelname aan missies met inzet van Nederlandse militairen, te weten

1. alle andere middelen zullen moeten zijn uitgeput:
2. er dient brede steun te zijn in de in de volkerengemeenschap:
3. de rechtvaardiging zal een grondslag moeten hebben in het Volkenrecht:


4. acties zullen proportioneel moeten zijn:


5. toetsingskader is leidraad en instemming van Parlement uitgangspunt en noodzaak.
(die door de CDA-fractie in de basis al zijn verwoord in de algemene beschouwingen 2003) waaraan voldaan zou moeten zijn, alvorens Nederlandse militaire aanwezigheid gelegitimeerd is?
Antwoord
Het Toetsingskader blijft leidraad voor deelname van Nederlandse militaire eenheden aan missies ter bevordering van de internationale rechtsorde, waarvoor brede parlementaire steun onontbeerlijk is. Voordat tot militaire actie wordt overgegaan, dienen andere, niet- militaire middelen om tot een oplossing te komen, te zijn beproefd en uitgeput (zie ook het antwoord op vraag 4 van het CDA). Een actie dient internationaal als legitiem te worden ervaren en dient in overeenstemming te zijn met het internationale recht. Het Toetsingskader stelt dat ook. Ook de vereiste van proportionaliteit van optreden wordt door de regering onderschreven. Op deze en andere aspecten van uitzending van Nederlandse militaire eenheden wordt in de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden' meer uitgebreid ingegaan. 4. Is de minister het met de CDA-fractie eens dat niet alleen "alle andere middelen" moeten zijn uitgeput waaronder worden verstaan niet militaire middelen aan te wenden om de veiligheid en vrijheid in de wereld te bevorderen, maar bijvoorbeeld ook tevoren (meer) aandacht besteedt moet worden aan aspecten als mensenrechten, economische politiek, klimaat en ontwikkelingssamenwerking, met het uitgangspunt dat veiligheid, stabiliteit en vrede niet alleen met geld en militair ingrijpen te verwezenlijken is.
Antwoord
Met het uitgangspunt dat vrede, veiligheid en stabiliteit niet alleen met geld en militair ingrijpen is te verwezenlijken, is de regering het geheel eens. Nederland kent een geïntegreerd buitenlands beleid (zie ook het antwoord op CDA vraag 2). Dit houdt onder andere in dat ten behoeve van het veiligheidsbeleid tal van instrumenten kunnen worden ingezet. Zeker waar het gaat om het voorkomen van conflicten en om wederopbouw is het essentieel ook aandacht te besteden aan aspecten als rechten van de mens, economie, financiën, goed bestuur en ontwikkelingssamenwerking om vrede, veiligheid en stabiliteit te bewerkstelligen.

5. Voortdurend is in de afgelopen jaren in debatten gesproken over VN hervormingen. Wat

moet er volgens de Nederlandse regering nog gebeuren voordat het 60 jaar oude VN-systeem in alle opzichten voldoende toegerust is om een effectief antwoord te geven op de moderne dreigingen?
Antwoord
Om de hedendaagse dreigingen en uitdagingen die onder meer voortkomen uit gewelddadige conflicten, terrorisme, proliferatie van massavernietigingswapens, extreme armoede, besmettelijke ziekten en milieudegradatie, het hoofd te bieden is het van belang het VN- systeem over de volle breedte te versterken. De hervormingsagenda, zoals vastgelegd in het Slotdocument van de Top 2005 biedt daarvoor nog altijd een goed uitgangspunt. De Nederlandse inspanningen richten zich dan ook op de implementatie van de in dit document neergelegde prioriteiten (zie voor het verslag van de Top Kamerstuk 26 150, nr.29). Centraal staat vergroting van de effectiviteit en efficiëntie van diverse VN-organen en van de onderlinge samenwerking in het licht van de onlosmakelijke samenhang van vrede en veiligheid, ontwikkeling en mensenrechten. Er zijn reeds belangrijke stappen gezet ter uitvoering van tijdens de Top 2005 gemaakte afspraken, zoals een beter gestructureerde aanpak van postconflictsituaties door de Peacebuilding Commission, de totstandkoming van een VN-antiterrorismestrategie, efficiëntere noodhulpverlening, betere focus van de ECOSOC op de Millenniumontwikkelingsdoelen, uitwerking van een systeem van onderzoek naar de mensenrechtensituatie in alle landen door de Mensenrechtenraad alsook verbeterd toezicht op en grotere verantwoording door de VN (zie Kamerstukken 2005-2006, 26 150 nr. 35 en brief van 19 februari 2007, Kamerstuk 2006-2007, 26150, nr. 44). Hervorming blijft echter een zaak van lange adem, niet in het minst omdat de atmosfeer in de VN wordt gekenmerkt door een groeiende polarisatie tussen verschillende blokken van landen. Dat geldt zeker ook voor de hervorming van de Veiligheidsraad, waarover ondanks de dringende oproep in het Slotdocument nog geen concrete vooruitgang kon worden geboekt.
Teneinde een effectief antwoord te kunnen geven op moderne dreigingen is de hervorming van de Veiligheidsraad van groot belang, aangezien het hier gaat om het belangrijkste internationale orgaan voor de handhaving van internationale vrede en veiligheid. De samenstelling van de Veiligheidsraad moet worden aangepast aan de actuele internationale politieke verhoudingen. Blijft een dergelijke hervorming uit, dan komt op termijn de legitimiteit van de Veiligheidsraad, en dus van diens besluiten, in het gedrang. Het is van groot belang dat de internationale gemeenschap het niet zo ver laat komen. Nederland heeft zich, bij ontbreken van uitzicht op een akkoord over een definitieve oplossing, uitgesproken voor een tijdelijk of overgangsmodel, dat voorziet in de gewenste representatievere samenstelling. Een ander element waar veel winst kan worden geboekt, betreft de werkmethoden van de Veiligheidsraad. De besluiten van de Veiligheidsraad, bijvoorbeeld op het terrein van terrorismebestrijding, hebben dusdanige, directe invloed op individuele VN-lidstaten dat er een dringende behoefte is aan een sterkere betrokkenheid van het brede lidmaatschap bij de besluiten van de Veiligheidsraad en diens sub-organen (bijv. sanctiecomités). Over de kwestie van werkmethoden wordt in New York op verschillende niveau's gesproken, definitieve afspraken zijn echter nog niet vastgelegd.
De noodzaak tot hervorming van de Veiligheidsheidsraad, laat overigens onverlet dat dit VN-orgaan in de periode na de Koude Oorlog zich een effectieve speler op het internationale toneel heeft betoond. Voor Nederland staat dan ook voorop dat een uitbreiding van de Veiligheidsraad en een aanpassing van de werkmethoden niet ten koste mag gaan van de effectiviteit van de Veiligheidsraad.
Een ander, actueel onderwerp van de lopende hervormingsagenda vormt systeembrede coherentie op de terreinen van ontwikkeling, humanitaire hulp en milieu naar aanleiding van het in november 2006 uitgekomen rapport van een High-level Panel, getiteld "Delivering as One". Voor Nederland is het van groot belang de fragmentatie binnen het VN-systeem op de terreinen van ontwikkeling en milieu aan te pakken. De aanbevelingen in het rapport vormen met name op het gebied van ontwikkeling een stap in de goede richting (zie Kamerstuk 26150, nr. 43, en laatstelijk de brief van 14 mei 2007, Kamerstuk 2006-2007, 26150, nr. 45)

6. Vindt de regering dat het gezien de verplichtingen van Nederland richting de EU en de NAVO, de voorkeur verdient dat aldaar -in eerste instantie- de discussie gevoerd moet worden over deelname aan missies met inzet van onder meer Nederlandse militairen en dat dat overleg afgerond zou moeten zijn, in die zin dat een militair ingrijpen ook wat hen betreft gelegitimeerd is, alvorens nationaal een standpunt wordt ingenomen om zodoende verdeeldheid tussen EU/ NAVO landen te voorkomen?
Antwoord

Het verdient naar de mening van de regering inderdaad de voorkeur om in eerste instantie aan de hand van de voor Nederland relevante elementen in EU- en NAVO-kader te overleggen over deelname aan missies met inzet van Nederlandse militaire eenheden. De Nederlands inzet is er in dergelijke gevallen ten volle op gericht overeenstemming te bereiken. Mocht dat echter onverhoopt niet mogelijk blijken binnen een redelijke termijn, dan komen andere opties in beeld. Het verloop van de besprekingen in EU en NAVO maakt deel uit van de uiteindelijk te maken politieke afweging omtrent Nederlandse deelname.

7. Hoe ver is de discussie omtrent het principe van" burden sharing" in de EU/NAVO (alle schouders dienen gelijkelijk de lasten, zowel militair als financieel, te dragen) gevorderd, die de CDA-fractie een en andermaal aan de orde heeft gesteld om het free rider gedrag van sommige landen tegen te gaan?

Antwoord
De regering stelt zich allereerst op het standpunt dat financiële bijdragen geen substituut (mogen) zijn voor militaire bijdragen. Dat gezegd zijnde is de situatie minder scheef dan wel eens wordt aangenomen. Zo leveren 39 landen een bijdrage aan ISAF, waaronder alle NAVO-bondgenoten. Het vraagstuk van de evenredige lastenverdeling moet niet alleen per operatie worden bekeken, maar ook worden beoordeeld aan de hand van het geheel van de inspanningen die landen leveren. Zo draagt Nederland relatief veel bij aan ISAF, maar momenteel weinig aan KFOR.
Wat gemeenschappelijke financiering van operaties betreft zijn eind 2006 de criteria in zowel de EU als de NAVO enigszins opgerekt. Zo worden voor een proefperiode van twee jaar in beide organisaties sommige kosten voor de ontplooiing van de snelle reactiemachten gemeenschappelijk gefinancierd.
Gemeenschappelijke financiering blijft echter binnen beide organisaties een gevoelig onderwerp waarop het moeilijk is voortgang te boeken. Daarbij zijn het overigens niet alleen de kleinere of minder draagkrachtige partners en bondgenoten die zich tegen uitbreiding van de criteria voor de gemeenschappelijke financiering van operaties verzetten. Grote landen rekenen voor dat zij bij verruiming van de criteria in feite twee keer worden aangeslagen: eerst voor de kosten die zij maken voor de opbouw en inzet van hun militaire capaciteiten en vervolgens voor een bijdrage aan de omslag van de gemeenschappelijke kosten over alle bondgenoten of partners. De regering zal in de EU en NAVO in de geëigende overlegorganen gepaste aandacht blijven vragen voor het onderwerp van de evenwichtige lastenverdeling.


8. In een debat in het parlementaire jaar 2004/2005 heeft er in de Tweede Kamer een discussie met minister Bot plaatsgevonden over preëmptief optreden. Het parlement heeft toen een brief van de regering ontvangen waarin de hoofdconclusie uit de rapporten van de AIV en CAVV werd onderschreven, dat het recht van zelfverdediging kan worden ingeroepen in geval van een aanval dan wel een onmiddellijke dreiging (imminent threat, art. 51 van het VN Handvest) en ook, in het geval van nieuwe dreigingen als terrorisme en massavernietigingswapens. Wanneer is er sprake van een onmiddellijke dreiging, waarbij ook gedacht moet worden aan nieuwe dreigingen, zoals een digitale aanval op de voor de veiligheid van een land/internationale organisatie essentiële computersystemen?
Antwoord
Bij de beantwoording van de vraag wanneer sprake is van een onmiddellijke dreiging (imminent threat) speelt de zgn. Caroline-doctrine een belangrijke rol. Op grond van deze doctrine is zelfverdediging is geoorloofd in geval van een dreiging die kan worden gekwalificeerd als "instant, overwhelming, leaving no choice of means, and no moment for deliberation". Deze Caroline-criteria geven een nadere invulling aan het begrip onmiddellijke dreiging. Zoals de regering in de in de vraag genoemde brief heeft aangegeven vormen deze criteria een nuttig handvat, maar zal de praktijk moeten uitwijzen of zij ook afdoende zijn om te bepalen of in het geval zich een nieuwe dreiging voordoet, deze kan worden aangemerkt als "onmiddellijk". Niet kan worden uitgesloten dat deze criteria op termijn verder moeten worden verfijnd.


9. De regering onderschreef in bedoelde brief ook de conclusie van de AIV/CAVV dat er in het geval van preventief ingrijpen een nooduitgang moet zijn, waarbij aangetekend werd dat militair ingrijpen wel gebaseerd moet worden op een zo breed mogelijke consensus. Wat verstaat de regering daar onder een zo breed mogelijke consensus?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering ook naar de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden'. De regering kan geen algemene definitie geven van wat in een in de vraag genoemde situatie moet worden verstaan onder een zo breed mogelijke consensus. Verschillende elementen kunnen hierbij een rol spelen, waarvan voorbeelden worden gegeven in het AIV/CAVV advies (p. 33): een zo groot mogelijke en zeker aan de formele meerderheidseis beantwoordende stemverdeling in de Veiligheidsraad, zonder daarbij rekening te houden met het vetorecht; een ruime meerderheid van stemmen in de Algemene Vergadering. Mocht tot preventief ingrijpen worden overgegaan, dan dient dat binnen de internationale gemeenschap als legitiem te worden ervaren. Terecht voegt het AIV/CAVV advies hier echter aan toe dat de prioriteit moet liggen bij het voorkomen van een dergelijk noodscenario met alle middelen die het Handvest biedt. Zoals immers in de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden' is aangegeven, is een van de belangrijke conclusies van de VN-hervormingsdiscussie van 2003-2005 dat "the task is not to find alternatives to the Security Council as a source of authority but to make it work better".


10. De regering onderschreef ook de aanbeveling van de AIV/CAVV dat het geen aanbeveling verdient een toetsingskader voor preëmptief optreden te ontwikkelen. Indien er geen toetsingskader komt, waarop moet dan getoetst worden zo vraagt de CDA-fractie zich af?

Antwoord
Getoetst dient te worden aan de in de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden' uiteengezette volkenrechtelijke criteria, waarbij de Caroline-criteria een nuttig handvat vormen. De regering acht dit een voldoende specifieke toetsing. Uitgangspunt dient te zijn dat unilateraal gebruik van geweld niet is geoorloofd indien niet aan deze volkenrechtelijke criteria is voldaan. Wel geldt dat, zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven, niet geheel kan worden uitgesloten dat zich in de praktijk noodsituaties voor zullen doen, waarin deze criteria mogelijk tekort schieten. De regering vindt het niet wenselijk ook voor dergelijke noodsituaties een toetsingskader te ontwikkelen. Daarmee zou geen recht worden gedaan aan het uitzonderlijke karakter dat noodsituaties dragen.


11. Wat verstaat de regering onder" responsibility to protect" (bijvoorbeeld ingrijpen bij ernstige mensenrecht schendingen) en onder welke voorwaarden kan daar volgens de regering sprake van zijn?

Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag naar verwijst de regering naar de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden'.

De PvdA-fractie wil graag de onderstaande vragen stellen:


1. Kan een definitie gegeven worden van een "adequaat volkenrechtelijk mandaat". Antwoord

Een nadere invulling van een "adequaat volkenrechtelijk mandaat" wordt gegeven in de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden'.


2. Zijn er andere mandaten denkbaar dan een aangenomen Veiligheidsraadsresolutie? Zo ja, welke?
Antwoord (tevens antwoord op vraag 8 van de SP)
Zoals in de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden' is aangegeven, geschiedt mandatering in het algemeen door de Verenigde Naties, in beginsel in de vorm van een resolutie van de Veiligheidsraad. Het is echter ook mogelijk dat een vredeshandhavende missie niet is gebaseerd op Hoofdstuk VII van het VN- Handvest maar plaatsvindt met instemming van de (voormalige) strijdende partijen of ter (ondersteuning van) zelfverdediging. De aard en opzet van dit soort missies is bedoeld als uitvloeisel van de mogelijkheden tot vreedzame geschillenbeslechting. Dergelijke missies behoeven geen mandaat van de Veiligheidsraad. Zij kunnen ook berusten op een mandaat van een regionale veiligheidsorganisatie, zoals de OVSE, mits de Veiligheidsraad daarover wordt geïnformeerd.

3. Zou een in meerderheid gesteunde maar door een veto getroffen resolutie ook adequaat kunnen zijn?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden', waarin nader op deze problematiek wordt ingegaan. Zie ook het antwoord op vraag 9 van het CDA.
4. Waarom leveren uitzonderingsgronden als humanitaire nood (cq. een dreigende genocide) of een acute dreiging die noodzaakt tot zelfverdediging, problemen op? Antwoord
De regering veronderstelt dat met deze vraag wordt gedoeld op de vraag waarom in de genoemde gevallen niet direct en zonder dat aan uitgebreide procedurele en inhoudelijke voorwaarden is voldaan tot militaire actie kan worden overgegaan. De reden hiervoor is dat het uitzenden van militaire eenheden ­ zoals in de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden' is aangegeven ­ behoort tot de

meest ingrijpende beslissingen waarvoor de regering zich gesteld kan zien. Juridisch staat

daarbij centraal dat het een internationaalrechtelijke hoofdregel is dat het gebruik van gewapend geweld in de internationale betrekkingen niet is toegestaan. Een zorgvuldige afweging is vereist om te beslissen of zich in een concreet geval een van de bestaande uitzonderingen op dit verbod voordoet. Daarbij geldt overigens, zoals in de genoemde notitie is aangegeven, dat een land ook in het geval van een dreigende aanval een beroep kan doen op het recht van zelfverdediging.

5. Mag worden aangenomen dat deze passages in het regeerakkoord ook betrekking hebben op het verlenen van politieke steun aan een militaire interventie van derden?
6. Zo nee, welke volkenrechtelijke uitgangspunten gelden er dan? Antwoord op vragen 5 en 6 van de PvdA
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden'.
7. Onder welke omstandigheden zou het denkbaar zijn dat Nederland geen politieke steun verleent aan een militaire interventie van een bondgenoot, i.c. de VS? Antwoord
Afwegingen al dan niet politieke steun aan een bondgenoot of partner te verlenen ­ om het even welke - worden per geval gemaakt. Daarbij kunnen tal van overwegingen spelen, zoals wordt beschreven in de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden'. Daarbij staat voorop dat de Nederlandse regering zich in voldoende mate in de betreffende militaire missie moet kunnen vinden om politieke steunverlening mogelijk te maken. Het is denkbaar dat er gevallen zijn, waarbij Nederland geen politieke steun zal verlenen, ook al is er wel een mandaat, respectievelijk grondslag.
8. Heeft de regering kennis genomen van de parlementaire onderzoeken die in Engeland en de VS hebben plaats gevonden naar de besluitvorming over de interventie in Irak? Welke lering kan uit deze onderzoekingen worden getrokken? Antwoord
De parlementaire onderzoeken die zijn gedaan in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk over de interventie in Irak richten zich op de nationale context van politieke besluitvorming en behandelen onderscheiden aspecten als informatievoorziening aan het

betreffende parlement, het behandelen van inlichtingen in het besluitvormingsproces en het

functioneren van de inlichtingendiensten. Gezien het overwegend nationale karakter van deze onderzoeken en de eigen afweging die de Nederlandse regering indertijd heeft gemaakt om politieke steun te verlenen aan de interventie ­ gericht op het langdurig en stelselmatig negeren van resoluties van de Veiligheidsraad door Saddam Hoessein en op openstaande vragen met betrekking tot massavernietigingswapens ­ zijn de lessen uit deze onderzoeken niet direct toepasbaar in de Nederlandse situatie. Vanzelfsprekend bevatten deze onderzoeken ook informatie en waardevolle inzichten waar Nederlandse deskundigen , in het bijzonder op inlichtingengebied, hun voordeel mee doen. Deze dienen echter wel te worden `vertaald' naar de Nederlandse situatie.

9. Zal in een toekomstige situatie wederom gebruik worden gemaakt van vertrouwelijke rapporten van buitenlandse inlichtingendiensten? Zal wederom de MIVD gevraagd worden een eigen afweging te maken?
Antwoord
Ja. Internationale samenwerking tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten en uitwisseling van inlichtingengegevens is van groot belang om bedreigingen tegen onze samenleving te kunnen tegengaan. De afgelopen jaren, in het bijzonder na de terroristische aanslagen in New York en Washington in 2001, in Madrid in 2004 en in Londen in 2005, zijn in Europees en internationaal verband talrijke initiatieven ontplooid om deze samenwerking te versterken. Deze samenwerking laat onverlet dat inlichtingen die van buitenlandse inlichtingendiensten worden verkregen altijd worden getoetst door de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten alvorens zij worden betrokken bij de politieke besluitvorming. Dit zal ook in de toekomst gebeuren.

10. Hoe kan voorkomen worden dat achteraf zou moeten worden vastgesteld dat "met de kennis van toen" wellicht een ander besluit zou zijn genomen? Antwoord
In het algemeen geldt dat beleidsbeslissingen en beleidskeuzes na zorgvuldige afweging worden gebaseerd op de ter beschikking staande kennis. Het valt in het algemeen uiteraard niet uit te sluiten dat in een latere fase informatie beschikbaar komt, die bij het nemen van eerdere beslissingen niet beschikbaar was of kon zijn. Dit laat onverlet dat de regering er

vanzelfsprekend alles aan doet en zal doen, om de voor beleidskeuzes noodzakelijke

informatie te verwerven en met de Kamer te delen.


11. Op basis van welk type uitzonderingsgronden (bv. het "need-to-know"-beginsel, of de veiligheid van de Staat) zou de regering niet bij machte kunnen zijn om de Kamer(s) niet aanstonds volledig te informeren?
Antwoord
De regering zal zich altijd zo volledig mogelijk verantwoorden jegens de Staten-Generaal. Wel kan de regering met een beroep op de uitzondering op de inlichtingenplicht vervat in Artikel 68 van de Grondwet besluiten dat openbaarmaking van vertrouwelijke gegevens strijdig is met de belangen van de Staat. Het is echter gebruik dat de regering hierin uiterste terughoudendheid betracht. In voorkomend geval beroept de regering zich bij voorkeur op inhoudelijke argumenten op grond waarvan inlichtingen niet in het openbaar met de Staten- Generaal kunnen worden gedeeld. Zo vereist effectieve samenwerking met buitenlandse inlichtingendiensten dat deze diensten ervan kunnen uitgaan dat door hen verstrekte vertrouwelijke informatie op geëigende wijze wordt behandeld. Het "need to know"-beginsel heeft geen zelfstandige functie in relatie tot de informatieverstrekking door de regering aan het parlement.

12. Wordt er van uitgegaan dat in toekomstige situaties Nederland betrokken zal zijn bij bondgenootschappelijke consultatierondes?
Antwoord
Ja. De NAVO Raad, waarin alle bondgenoten zijn vertegenwoordigd, is hiervoor het aangewezen overlegorgaan.
De SP-fractie wil graag de volgende vragen stellen:
1. Het begrip `adequaat volkenrechtelijk mandaat' komt niet voor in de regeringsverklaring, wél in het regeerakkoord. Nu is een regeerakkoord een overeenkomst tussen partijen die een regering steunen en een regeringsverklaring een verklaring van dé regering ten overstaan van het parlement. Is er een reden voor dit niet en wel noemen van dit begrip? Antwoord

Het coalitieakkoord bevat de beleidsvoornemens zoals deze zijn overeengekomen tussen de

Tweede Kamerfracties van CDA, PvdA en ChristenUnie. Dit akkoord is de leidraad voor het regeringsbeleid.


2. Welke definiëring past volgens de regering bij de aanduiding `adequaat volkenrechtelijk mandaat'?
Houdt de aanduiding `adequaat volkenrechtelijk mandaat' in dat er volgens de regering ook `niet-adequaat volkenrechtelijke mandaten' denkbaar zijn? Zo ja, welke?
3. Kent de regering concrete voorbeelden van in haar ogen `niet-adequaat volkenrechtelijke mandaten' die gebruikt werden voor het inzetten van militaire middelen van een of meer landen tegen een of meer andere landen?
Antwoord op vragen 2 en 3 van de SP
Een nadere invulling van een "adequaat volkenrechtelijk mandaat" wordt gegeven in de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden'. Een voorbeeld van niet adequaat volkenrechtelijk mandaat is het geval waarbij de VN-Veiligheidsraad voor een bepaalde periode een autorisatie heeft gegeven voor een militaire operatie, maar waarbij deze autorisatie aan het eind van deze periode niet wordt verlengd.

4. Houdt de aanduiding `adequaat volkenrechtelijk mandaat' ook in dat er verschillende vormen van een dergelijk mandaat zijn volgens de regering en zo ja, welke onderscheidt de regering dan en welke specifieke definiëring past daar dan bij?
5. Indien er meerdere vormen van `adequaat volkenrechtelijk mandaat' zijn volgens de regering, hoe valt dat dan te rijmen met het Handvest van de Verenigde Naties, dat bepaalt dat een of meer landen militair geweld tegen andere landen slechts mogen inzetten in het geval van zelfverdediging of na machtiging van de Verenigde Naties? Antwoord op vragen 4 en 5 van de SP
In de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden' geeft de regering een nadere invulling van de woorden "adequaat volkenrechtelijk mandaat". Daarbij wordt in paragraaf 3 aandacht besteed aan het mandaat van militaire missies. Zoals uit de genoemde notitie blijkt wordt door de regering geen onderscheid gemaakt naar verschillende "vormen" van een adequaat volkenrechtelijk mandaat. Wel wordt aangegeven (zie ook het antwoord op vraag 2 van de PvdA) dat mandatering in het algemeen door de Verenigde Naties geschiedt, in beginsel in de vorm van

een resolutie van de Veiligheidsraad, maar dat vredeshandhavende missies ingesteld in het

kader van vreedzame geschillenbeslechting ook kunnen berusten op een mandaat van een regionale veiligheidsorganisatie. Daarnaast wordt in paragraaf 4 van de notitie aangegeven welke mogelijke andere rechtsgrondslagen er zijn voor militaire missies.
6. Tijdens een recent debat in de Tweede Kamer ontraadde minister Verhagen van Buitenlandse Zaken een motie die stelde dat een adequaat volkenrechtelijk mandaat slechts bestaat als er sprake is van een besluit van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties dat uitdrukkelijk militair optreden autoriseert, of als er sprake is van een humanitaire noodsituatie, zoals het voorkomen van genocide, of van een acute bedreiging. Welke andere besluiten en welke andere situaties zijn er volgens de regering die zouden kunnen leiden tot de vaststelling dat er een `adequaat volkenrechtelijk mandaat' is? Antwoord
Voor het inhoudelijk antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden'. De motie werd niet ontraden vanwege de notie inzake volkenrechtelijk mandaat, maar vanwege de onwenselijkheid vooruit te lopen op de genoemde notitie. In deze notitie wordt ook ingegaan op de in de vraag genoemde besluiten en situaties.
7. Vindt de regering dat er ook sprake kan zijn van `adequaat volkenrechtelijk mandaat' als de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, de Europese Unie of de West-Europese Unie tot inzet van militair geweld jegens niet-lidstaten zouden besluiten? Zo ja, welke redenering ligt daar dan aan ten grondslag?

8. Zijn er nog andere vormen denkbaar voor de regering van adequate volkenrechtelijke mandaten, en zo ja, welke zijn dat dan?
Antwoord op vragen 7 en 8 (tevens antwoord op vraag 2 van de PvdA) van de SP In het Toetsingskader 2001 is het vereiste opgenomen dat uitzending van militairen in overeenstemming dient te zijn met het internationale recht. De `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden' geeft in paragraaf 4 aan in welke gevallen hiervan sprake is. Hetzelfde volkenrechtelijke kader is van toepassing wanneer enkele landen niet zelfstandig, maar in het kader van internationale organisaties zoals genoemd in de vraag besluiten tot de inzet van militaire eenheden. Zoals in de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden' is aangegeven, geschiedt mandatering in het algemeen door de Verenigde Naties, in beginsel in de vorm van een resolutie van de Veiligheidsraad. Het is echter ook

mogelijk dat een vredeshandhavende missie niet is gebaseerd op Hoofdstuk VII van het VN-

Handvest en plaatsvindt met instemming van de (voormalige) strijdende partijen. De aard en opzet van dit soort missies is bedoeld als uitvloeisel van de mogelijkheden tot vreedzame geschillenbeslechting. Dergelijke missies behoeven geen mandaat van de Veiligheidsraad. Zij kunnen ook berusten op een mandaat van een regionale veiligheidsorganisatie, zoals de OVSE, mits de Veiligheidsraad daarover wordt geïnformeerd.
9. In 2003 vond de toenmalige regering dat er sprake was van een `adequaat volkenrechtelijk mandaat' voor een militaire inval in Irak. Dat mandaat was volgens de regering gelegen in eerder door de Veiligheidsraad aangenomen resoluties die dateerden uit de tijd van de `eerste' Golfoorlog. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken De Hoop Scheffer had dat standpunt al in 2002 ingenomen (toen er nog geen officieel voornemen was van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, om Irak binnen te vallen). Is de regering het ermee eens dat Nederland daarmee een bijzondere positie innam, die afweek van de positie van veel andere landen?
Antwoord
Over de vraag of voldoende juridische rechtsgrondslag bestond voor de militaire inval in Irak bestond in 2003 internationale verdeeldheid. De regering achtte in die tijd de opeenvolgende resoluties van de Veiligheidsraad een voldoende juridische grondslag voor de militaire interventie in Irak. Een soortgelijke positie werd destijds ook ingenomen door andere landen die de inval steunden.

10. Volgens de regering is de opname in het regeerakkoord van de aanduiding `adequaat volkenrechtelijk mandaat' een bevestiging van wat er al in het Toetsingskader 2001 stond. Volgens anderen laat de opname van de aanduiding juist zien dat er verandering van beleid is. In de woorden van PvdA-Tweede Kamerlid Van Dam bevestigt de opname van deze aanduiding `dat er met de PvdA in de regering geen steun aan een illegale oorlog' meer mogelijk is. Welke uitleg is de juiste?
Antwoord
De uitwerking van het adequaat volkenrechtelijk mandaat heeft de regering opgenomen in de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden'. Dat is de juiste uitleg.

11. Was volgens de huidige regering de Nederlandse steun voor de inval in Irak in 2003 wel of niet in overeenstemming met dat Toetsingskader? Antwoord

Het Toetsingskader heeft betrekking op de uitzending van militaire eenheden waarop artikel

100 van de Grondwet van toepassing is, en niet op het verlenen van politieke steun.


12. Volgens de minister-president, die als premier van het toenmalige kabinet in 2003 vaststelde dat er sprake was van een adequaat volkenrechtelijk mandaat om politieke steun aan de militaire inval in Irak te geven, is het mogelijk `dat als je met de kennis van nu gaat terugkijken het heel anders had kunnen aflopen' met de Nederlandse betrokkenheid bij die oorlog. Betekent dit dat de minister-president met de kennis van nu twijfels heeft aan het bestaan destijds van een adequaat volkenrechtelijk mandaat? Zo nee wat bedoelt hij dan met deze uitspraak?

13. Volgens de toenmalige regering lag er een adequaat volkenrechtelijk mandaat ten grondslag aan de inval in Irak. Op 18/03/2003 stelde toenmalig premier Balkenende dat er voor deze inval `aan de rechtsgrond is voldaan volgens internationaal recht'. Volgens de toenmalige regering was de Nederlandse positiebepaling gebaseerd op een sluitende redenering. Kan de huidige regering die redenering nog eens laten zien en aangeven of de huidige regering de redenering van toen nu nog steeds `sluitend' vindt en dus hanteerbaar bij de beantwoording van een mogelijk toekomstige vraag over de adequaatheid van een volkenrechtelijk mandaat?
Antwoord
Zoals tijdens het debat op 4 april 2007 door de minister-president gesteld, was ook naar zijn oordeel van nu, in 2003 sprake van een adequaat volkenrechtelijk mandaat. Zijn uitspraken in het debat hadden verder betrekking op het feit dat het altijd mogelijk is met nieuwe kennis discussies uit het verleden over te doen, maar dat zulks in het algemeen weinig zinvol is.
14. Klopt het dat destijds de stelling van de toenmalige regering dat er sprake was van een adequaat volkenrechtelijk mandaat voor een inval in Irak niet gesteund werd door de Directie Juridische Zaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken, die op 1/3/2003 tegenover de regering verklaarde dat oude VN-resoluties niet zomaar konden worden opgevat als machtiging om een oorlog te beginnen?
15. Klopt het dat in januari 2003 de directeur Juridische Zaken van het ministerie van Defensie tegenover de regering verklaarde dat alleen een nieuwe VN-resolutie zou kunnen dienen als `grondslag voor een rechtmatige aanval'? Antwoord op vragen 14 en 15 van de SP
In het debat met de Tweede Kamer naar aanleiding van de brief van de regering over de voorbereiding van het kabinetsbesluit inzake Irak (Kamerstuk 23432, nr. 166, het debat is te

vinden in Handelingen Tweede Kamer, 30 juni 2004 TK 90, 90-5804 ­ 90-5814) is door de

regering aangegeven dat interne documenten vertrouwelijk dienen te blijven teneinde de adviseurs van de departementen in staat te stellen onbevangen advies uit te brengen. In dat kader is ook aangegeven dat het beantwoorden van vragen over dergelijke stukken, indien zij via andere weg openbaar zijn gemaakt, niet in overeenstemming is met het normale democratische proces. De adviezen van ambtenaren dienen ter voorbereiding van een besluit van de regering. De regering legt vervolgens verantwoording af aan de Staten-Generaal over het genomen besluit, niet over de daaraan voorafgaande interne ambtelijke adviezen. De regering verwijst hierbij naar de antwoorden op Kamervragen gegeven op 7 juni 2005 (TK 2004-2005, Aanhangsel, pp. 3861-3862), en naar hetgeen Minister Verhagen hierover op 4 april in de Tweede Kamer heeft opgemerkt: "Ik kan niet genoeg onderstrepen dat de regering verantwoording aflegt over beleidskeuzen die worden gemaakt, maar niet over het interne proces dat aan die beleidskeuzen ten grondslag ligt" (TK 57-3237).
16. Volgens het congres van de PvdA (17/02/07) werd de oorlog tegen Irak in 2003 `gestart onder valse voorwendselen'; volgens de fractie van de PvdA in de Tweede Kamer `had die oorlog niet mogen beginnen en Nederland had die niet mogen steunen.' Volgens het CDA was de betreffende oorlog wel gebaseerd op een adequaat volkenrechtelijk mandaat. Kan dit verschil van mening tussen twee regeringsfracties in de toekomst problemen opleveren bij de beantwoording van de vraag of er in vóórkomende gevallen wél of niet sprake is van een adequaat volkenrechtelijk mandaat en zo ja, wat doet de regering om dat te voorkómen?
Antwoord
In het coalitieakkoord is de inzet van de regeringspartijen met betrekking tot de uitzending van militaire eenheden weergegeven. Deze is uitgewerkt in de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden'.
17. Hoe lang kunnen resoluties van de Veiligheidsraad als `adequaat volkenrechtelijk mandaat' worden beschouwd? In het geval van Irak vonden de landen die uiteindelijk de militaire inval in Irak voor hun rekening namen, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, de resoluties uit de eerste Golfoorlog niet adequaat genoeg, reden voor hen om te proberen in de Veiligheidsraad een nieuwe resolutie aangenomen te krijgen, die inzet van militair geweld zou toestaan. De Nederlandse regering had toentertijd een afwijkende positie. Is dat nog steeds zo als het gaat over de geldigheidsduur van in resoluties vervatte `adequate volkenrechtelijke mandaten'?
18. Wanneer, en onder welke voorwaarden, kan een aanvankelijk als adequaat beschouwd

volkenrechtelijk mandaat, zijn rechtskracht verliezen volgens de regering?

Antwoord op vragen 17 en 18 van de SP
De rechtskracht van resoluties van de Veiligheidsraad wordt niet minder met het verstrijken van de tijd. Indien de resoluties zelf geen temporele beperkingen aangeven, blijven zij van kracht totdat de Veiligheidsraad zelf hier verandering in aanbrengt. De huidige praktijk van de Veiligheidsraad laat zien dat machtigingen tot het gebruik van gewapend geweld veelal voor een bepaalde periode worden afgegeven (bijvoorbeeld zes maanden of een jaar). Dat betekent dat aan het eind van deze periode een nieuw besluit van de Veiligheidsraad is vereist om machtigingen tot het gebruik van gewapend geweld na deze periode van kracht te laten blijven.

19. Indien Nederland een 'adequaat volkenrechtelijk mandaat' aanwezig acht, kan er dan in de ogen van de regering sprake zijn van rechtsverwerking van dat mandaat indien op basis daarvan ingezette militairen van aan de operatie deelnemende landen zich op een of andere wijze schuldig maken aan zaken die ingaan tegen het handvest van de Verenigde Naties, zoals marteling van krijgsgevangenen of aanvallen op de burgerbevolking van een land dat onder volkenrechtelijk mandaat met een militaire interventie te maken heeft gekregen? En kan zoiets leiden tot tussentijdse terugtrekking van door Nederland uitgezonden militairen?
Antwoord
De regering behoudt te allen tijde het oppergezag over de krijgsmacht en kan derhalve besluiten deelname van Nederlandse militairen aan een internationale militaire operatie te beëindigen als ontwikkelingen in het kader van deze operatie haar daartoe aanleiding geven.
20. Op dit moment vinden er verschillende militaire operaties plaats, die hun basis hebben in de vaststelling van het recht op zelfverdediging van de Verenigde Staten na de terroristische aanvallen van 11 september 2001. Eén daarvan is de Operation Enduring Freedom waaraan Nederland op verschillende momenten militair heeft bijgedragen, onder andere met de inzet van commando's in Afghanistan en marine-eenheden in de Indische Oceaan. Verder wordt er, als uitvloeisel van het Amerikaanse beroep op zelfverdediging, nog steeds militair gepatrouilleerd in de Middellandse Zee, een activiteit waaraan verschillende landen meewerken en ook Nederland medewerking heeft verleend. Tot wanneer kunnen op basis van de aanvallen van 11 september 2001 deze militaire operaties worden voortgezet? En is het denkbaar dat Nederland in de toekomst opnieuw militairen gaat leveren aan deze operaties met een verwijzing naar het adequate volkenrechtelijke mandaat dat er na 11 september 2001 voor deze operaties op tafel kwam? Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar de brief van de Minister van

Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer, TK 2004-2005, 27925, nr. 166, van 10 maart 2005.


21. Is het juist dat de Nederlandse marine militaire middelen gebruikt heeft tegen Somalische piraten op basis van haar deelname aan de Operation Enduring Freedom? Beschouwt de huidige regering OEF als `adequaat volkenrechtelijk mandaat' voor dergelijke `afgeleide' operaties?
Antwoord
Ja, met dien verstande dat de juridische grondslag voor optreden tegen piraterij op volle zee was gelegen in het zeerecht en in het bijzonder het zeerechtverdrag van de Verenigde Naties (UNCLOS). Voor de beantwoording van deze vraag wordt tevens verwezen naar de `Eindevaluatie deelname CTF-150' waarin het verloop van de Nederlandse deelname aan deze operatie, met inbegrip van het mandaat en het juridisch kader, is beschreven (TK 2006 ­ 2007, 29 521, nr. 33 van 4 oktober 2006).

22. Vereist inzet van Nederlandse militairen bij militaire missies in de toekomst een beslissing van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of is het denkbaar dat in een situatie waarin er niet tot een besluit gekomen kan worden door het hanteren van het vetorecht door een of meer leden van de Veiligheidsraad, Nederland toch voldoende volkenrechtelijk mandaat ziet om militair optreden van landen politiek en militair te steunen?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden', waarin nader op deze problematiek wordt ingegaan. Zie ook het antwoord op vraag 9 van het CDA.
23. De minister-president zei tijdens het debat met de Eerste Kamer naar aanleiding van de regeringsverklaring dat de regering het recht op zelfverdediging zoals ook vastgelegd in het Handvest van de Verenigde Naties in art. 51 ook blijft onderschrijven. Betekent dit dat indien een van de NAVO-leden zich aangevallen weet of zegt te weten door een ander land en zich daarom op het recht van zelfverdediging beroept, Nederland als bondgenoot voldoende basis ziet om steun te verlenen aan militaire reacties?
24. Acht de regering het denkbaar dat indien in de toekomst een van de landen die momenteel steeds sterker gelieerd raken aan de NAVO, zoals Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Korea en Japan, geconfronteerd wordt met situaties waarin zo'n land een beroep op art. 51 van het Handvest zal doen, dat kan leiden tot Nederlandse militaire steun omdat de regering

ook dan vindt dat er sprake is van `een adequaat volkenrechtelijk mandaat'?

Antwoord op vragen 23 en 24 van de SP
Artikel 51 van het VN-Handvest biedt een rechtsgrondslag voor het gebruik van geweld van staten. Een staat die met geweld wordt aangevallen heeft het recht zich met geweld hiertegen te verzetten, en andere staten hebben het recht deze aangevallen staat militair bij te staan. Voor Nederlandse steun aan een eventuele militaire actie van de staat die zich aangevallen weet of zegt te weten, is naast het beroep op artikel 51 bepalend of wordt voldaan aan een aantal criteria. Het betreft allereerst de criteria die artikel 51 zelf stelt, te weten melding aan de Veiligheidsraad en gebruikmaking van dit recht totdat de Veiligheidsraad de noodzakelijke maatregelen ter handhaving van de internationale vrede en veiligheid heeft genomen. In de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden' wordt hier op ingegaan.
Centrale doelstelling van de NAVO is het bevorderen van de vrede en veiligheid, in eerste instantie die van de eigen lidstaten. Het NAVO-verdrag is volledig in overeenstemming met artikel 51 van het Handvest. De NAVO blijft een belangrijke organisatie op politiek en militair gebied vanwege het geregelde politieke en diplomatieke overleg waarvoor zij een platform is, en vanwege het gezamenlijk optreden en de collectieve inspanningen om vrede en veiligheid te bevorderen.
Zou het tot uitzending van militaire eenheden komen voor deelname aan missies op de bovengenoemde grondslagen, dan is er naar het oordeel van de regering zeker sprake van een adequaat volkenrechtelijk mandaat.

25. Indien er in de toekomst situaties ontstaan waarin de regering van mening is dat er géén sprake is van `adequaat volkenrechtelijk mandaat', betekent dat dan dat door de Nederlandse regering geen enkele vorm van medewerking gegeven zal worden aan militaire optredens, ook niet als dat door bondgenoten gebeurt en er een beroep op onze ondersteuning gedaan wordt, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van luchthavens of het trein- en verkeersnetwerk of door het beschikbaar stellen van bij Nederlandse inlichtingendiensten aanwezige informatie of het beschikbaar stellen van Nederlandse marinecapaciteiten, zoals gebeurde rondom de Amerikaans-Britse interventie in Irak? Antwoord

Voor het antwoord op de vraag naar de verlening van politieke steun verwijst de regering naar

de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden'.


26. Tijdens het debat met de Eerste Kamer naar aanleiding van de regeringsverklaring stelde de minister-president dat `een zeker element van casuïstische en politieke beleidsruimte voor oordelen en individuele situaties uiteindelijk altijd geboden zal zijn' bij het geven van een antwoord op de vraag of er sprake is van `adequaat volkenrechtelijk mandaat'. Is, gezien het feit dat we het hier hebben over de internationale rechtsorde én over het in het op het spel zetten van de levens van zowel Nederlandse militairen als inwoners van andere landen, die benadering niet te minimalistisch? Antwoord
Voor het antwoord op de vraag wanneer sprake is van een adequaat volkenrechtelijk mandaat en de afwegingen waar de regering in dit kader voor kan komen te staan, verwijst de regering naar de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden'.

27. Is de regering bereid verdergaand onderzoek mogelijk te maken naar wat er rondom de oorlog in Irak gebeurde, bijvoorbeeld door het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie in te schakelen, om zodoende beter voorbereid te zijn op toekomstige situaties?

28. Is de regering alsnog bereid om de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken alsnog te raadplegen over de vraag of er in 2003 ­ terugblikkend ­ sprake was van `adequaat volkenrechtelijk mandaat'?
31. Is de regering, alles afwegende, niet van mening dat besluiten voor de toekomst over inzet van Nederlandse militairen altijd onder de slagschaduw zullen komen te liggen van het verwijt dat eerdere steun van de Nederlandse regering aan militaire interventie onvoldoende onderzocht is? En is het met het oog daarop niet van het grootste belang in ieder geval alle beschikbare middelen te gebruiken om optimale waarheidsvinding te doen plaatsvinden en daardoor optimaal voorbereid te zijn op mogelijke toekomstige situaties waarin besloten moet worden of Nederland politieke en/of militaire steun aan militaire interventies mag verlenen?
Antwoord op vragen 27, 28, 31 van de SP
De regering heeft bij verschillende gelegenheden, ook in de Eerste Kamer, haar standpunt duidelijk gemaakt dat ze geen behoefte heeft aan nader onderzoek inzake Irak en daartoe ook niet het initiatief zal nemen. Het meest recent is dit standpunt verwoord in het debat over Irak

in de Tweede Kamer op 4 april 2007 (Handelingen Tweede Kamer, kabinetsstandpunt Irak, 4

april 2007, 57-3212). Er is bij dat debat wederom gebleken dat er geen parlementaire meerderheid vroeg om een onderzoek inzake Irak.


29. De minister-president heeft tijdens het debat over de regeringsverklaring met de Eerste Kamer terecht beklemtoond dat niet de regering maar de Kamer beslist over het al dan niet doen van parlementair onderzoek. Hij heeft aangegeven dat het regeerakkoord niet de fracties in de Eerste Kamer bindt. Maar is de regering alles overziende, ook niet van mening dat parlementair onderzoek wenselijk kan zijn om optimale waarheidsvinding mogelijk te maken?
Antwoord
Het is aan het parlement te besluiten over een parlementair onderzoek.
30. Volgens de columnist Bart Tromp (Elsevier, 10/3/2007) was er geen adequaat volkenrechtelijk mandaat dat rechtvaardigde dat Nederland steun gaf aan de militaire interventie in Irak. Hij zegt over het optreden van de toenmalige regering ten tijde van de inval in Irak: `Het lijdt geen twijfel wat de uitslag van een parlementair onderzoek zou zijn. Er zou uit blijken dat de regering willens en wetens informatie en argumenten van de eigen ministeries en diensten heeft genegeerd, parlement en publieke onvolledig of ronduit verkeerd heeft ingelicht en als een hondje achter de Amerikaanse regering is aangelopen. Balkenende zou er op zijn best uit naar voren komen als een onnozel hals die zich graag van alles op de mouw laat speleden; op zijn slechtst als iemand die in een zaak van oorlog en vrede met opzet heeft gelogen. In beide gevallen zou het bewijs geleverd zijn dat hij onbekwaam is premier te zijn.'
Antwoord
Aangezien hier geen vraag is gesteld beperkt de regering zich tot de opmerking dat ze de aangehaalde kwalificaties uit de passage uit Elsevier verre van zich werpt. De fractie van de ChristenUnie legt, mede namens SGP-fractie, de volgende vraag aan u voor:
Verstaat de regering het begrip `volkenrechtelijk' in dit verband in puur formele zin of in materiële zin? Als een adequate reactie op een kennelijke schending van fundamentele mensenrechten door de Veiligheidsraad wordt belemmerd door een veto van een van de permanente leden, acht de regering het dan mogelijk dat een mandaat van een andere instantie, bij voorbeeld de NAVO, als adequaat wordt aangemerkt? (Ter toelichting op deze vraag wordt verwezen naar het artikel van de generaal-majoor b.d. A.J. van Vuren in het Nederlands Dagblad van 27 april 2007)

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar de `Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden', alsmede naar de hierboven gegeven antwoorden op de vragen 2 en 3 van de PvdA en 22 van de SP.