D/07/12
EUROPESE RAAD VAN BRUSSEL 21/22 JUNI 2007 - CONCLUSIES VAN HET VOORZITTERSCHAP
_______________
De bijeenkomst van de Europese Raad werd voorafgegaan door een
uiteenzetting van de voorzitter van het Europees Parlement, de heer
Hans-Gert Pöttering, en gevolgd door een gedachtewisseling.
o
o o
1. Europa is eensgezind in zijn overtuiging dat wij onze belangen en
doelstellingen in de wereld van morgen alleen kunnen behartigen door
samen te werken. De Europese Unie is vastbesloten haar opvattingen
betreffende een duurzame, efficiënte en rechtvaardige economische en
sociale orde in te brengen in het mondiale gebeuren.
2. De Europese Unie heeft een dubbele verantwoordelijkheid. Om onze
toekomst veilig te stellen als een actieve speler in een snel
veranderende wereld die ons voor steeds grotere uitdagingen stelt,
moeten wij zowel het vermogen van de Europese Unie om te handelen als
haar plicht tot verantwoording jegens de burger handhaven en
ontwikkelen. Daarom moeten wij onze inspanningen richten op het
noodzakelijke interne hervormingsproces. Tegelijkertijd wordt een
beroep gedaan op de Europese Unie om, ten behoeve van de Europese
burgers, het Europese beleid hier en nu vorm te geven.
3. Tot de meest recente positieve resultaten behoren de
roaming-verordening, die de kosten van het moderne communicatieverkeer
in Europa verlaagt, en de totstandkoming van een Europese
betalingsruimte, die reizen en samenleven in de Unie gemakkelijker
maakt, alsook de gestage verbetering van de consumentenrechten, die de
burgers in de gehele Europese Unie dezelfde hoge normen garanderen.
4. Met zijn besluiten over een geïntegreerd klimaat- en energiebeleid
heeft de Europese Raad in het voorjaar van 2007 de nadruk gelegd op de
synergieën tussen deze twee belangrijke gebieden en de weg geëffend
voor betere klimaatbescherming en een verantwoorde omgang met energie.
5. Nauwere grensoverschrijdende politiële en justitiële samenwerking
zal de veiligheid voor iedereen vergroten. Tegelijkertijd spant de EU
zich in om de burgerlijke vrijheden op Europees niveau te beschermen
en te versterken.
6. Bijdragen aan het dagelijkse leven van de burgers en het
veiligstellen van het vermogen van de Europese Unie in de toekomst om
te handelen: op basis van deze twee uitgangspunten heeft de Europese
Raad vandaag de volgende conclusies vastgesteld.
7. De Europese Raad benadrukt dat het van cruciaal belang is de
communicatie met de Europese burgers te versterken, volledige en
alomvattende informatie te verschaffen over de Europese Unie en hen in
een permanente dialoog te betrekken. Dat zal met name van belang zijn
tijdens de komende IGC en het ratificatieproces.
I. HERVORMING VAN DE VERDRAGEN
8. De Europese Raad is het erover eens dat, na twee jaar onzekerheid
over het hervormingsproces van de Verdragen, de tijd is gekomen om de
kwestie op te lossen en dat de Unie verder moet gaan. De
reflectieperiode heeft ondertussen de mogelijkheid geboden voor een
breed publiek debat en heeft het pad helpen effenen voor een
oplossing.
9. Tegen deze achtergrond spreekt de Europese Raad zijn waardering uit
voor het verslag dat het voorzitterschap op basis van het mandaat dat
hem in juni 2006 is verleend, heeft opgesteld (doc. 10659/07), en is
hij het erover eens dat een spoedige oplossing van deze kwestie een
prioriteit is.
10. Daartoe komt de Europese Raad overeen een Intergouvernementele
Conferentie bijeen te roepen en verzoekt hij het voorzitterschap
overeenkomstig artikel 48 van het VEU onverwijld de nodige stappen te
ondernemen zodat de IGC, zodra de wettelijke voorschriften zijn
vervuld, vóór eind juli van start kan gaan.
11. De IGC zal haar werkzaamheden verrichten overeenkomstig het
mandaat in bijlage I bij deze conclusies. De Europese Raad verzoekt
het aantredende voorzitterschap overeenkomstig het mandaat een
ontwerp-verdragstekst op te stellen en aan de IGC voor te leggen zodra
deze van start gaat. De IGC zal haar opdracht zo spoedig mogelijk en
in ieder geval vóór eind 2007 voltooien, zodat er voldoende tijd
overblijft om het daaruit voortvloeiende Verdrag vóór de verkiezing
voor het Europees Parlement in juni 2009 te ratificeren.
12. De IGC zal haar werkzaamheden verrichten onder de algemene
verantwoordelijkheid van de Staatshoofden en Regeringsleiders,
bijgestaan door de leden van de Raad Algemene Zaken en Externe
Betrekkingen. De Commissievertegenwoordiger zal aan de Conferentie
deelnemen. Het Europees Parlement zal nauw bij de werkzaamheden van de
Conferentie worden betrokken met drie vertegenwoordigers. Het
secretariaat-generaal van de Raad zal de secretariële ondersteuning
van de Conferentie verzorgen.
13. Na raadpleging van de voorzitter van het Europees Parlement
verzoekt de Europese Raad het Europees Parlement om, teneinde het pad
te effenen om de kwestie van de toekomstige samenstelling van het
Europees Parlement tijdig vóór de verkiezingen van 2009 op te lossen,
vóór oktober 2007 een ontwerp in te dienen van het initiatief bedoeld
in protocol 34 zoals overeengekomen tijdens de IGC van 2004.
14. Het aantredende voorzitterschap wordt verzocht het nodige te doen
om de kandidaat-lidstaten tijdens de gehele duur van de
Intergouvernementele Conferentie op gezette tijden en volledig op de
hoogte te brengen.
II. JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN
15. Op basis van het programma van Tampere en het Haagse programma is
aanzienlijke vooruitgang geboekt bij het ontwikkelen van de Unie tot
een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. De Europese Raad
benadrukt dat moet worden voortgegaan met de uitvoering van deze
programma's en dat moet worden gewerkt aan een vervolg daarop teneinde
de interne veiligheid van Europa en de fundamentele vrijheden en
rechten van de burgers verder te versterken.
16. Bij recente gebeurtenissen is opnieuw gebleken dat snelle
vooruitgang nodig is bij het ontwikkelen van een op gemeenschappelijke
politieke beginselen gegrondvest alomvattend Europees migratiebeleid
waarin alle aspecten van migratie aan de orde komen (de migratie- en
ontwikkelingsagenda, alsook interne aspecten zoals legale migratie,
integratie, bescherming van vluchtelingen, grenscontrole, overname en
bestrijding van illegale migratie en mensenhandel), op basis van een
werkelijk partnerschap met derde landen, en volledig geïntegreerd in
het externe beleid van de Unie. De Europese Raad is ingenomen met de
reeds geboekte vooruitgang bij de uitvoering van de prioritaire acties
die op Afrika en het Middellandse Zeegebied gericht zijn, onder andere
in de vorm van de recente EU-missies naar Afrika en de concrete
samenwerking met Afrikaanse en Euromediterrane partners als onderdeel
van de totaalaanpak inzake migratie en roept ertoe op verder en
intensiever werk te maken van deze prioritaire acties. De Europese
Raad verwelkomt ook de mededeling van de Commissie van 16 mei 2007
betreffende de toepassing van de totaalaanpak inzake migratie op
regio's aan de oostelijke en zuidoostelijke buitengrenzen van de EU.
De Europese Raad onderkent de behoefte aan intensievere en meer
gecoördineerde samenwerking met deze gebieden, en onderschrijft de
conclusies van de Raad van 18 juni 2007, met inbegrip van de lijst van
prioritaire maatregelen. De Europese Raad roept de lidstaten en de
Commissie op om binnen het bestaande financiële kader voldoende
menselijke en financiële middelen beschikbaar te stellen zodat het
alomvattende migratiebeleid spoedig kan worden toegepast.
17. De Europese Raad onderstreept het belang van nauwere samenwerking
met derde landen bij het beheersen van migratiestromen. Specifieke
partnerschappen met derde landen inzake migratie kunnen bijdragen tot
een samenhangend migratiebeleid, waarin maatregelen die gericht zijn
op het vergemakkelijken en in goede banen leiden van legale migratie
en op de voordelen die deze met zich meebrengt - met inachtneming van
de bevoegdheden van de lidstaten en de specifieke behoeften van hun
arbeidsmarkten - worden gecombineerd met maatregelen voor het
bestrijden van illegale migratie, het beschermen van vluchtelingen en
het aanpakken van de achterliggende oorzaken van migratie, terwijl er
tegelijkertijd sprake is van een positief effect op de ontwikkeling in
de landen van oorsprong. De mogelijkheid van partnerschappen inzake
mobiliteit en mogelijkheden voor circulaire migratie moeten verder
worden verkend in het licht van de mededeling van de Commissie van
16 mei 2007. In dit verband bekrachtigt de Europese Raad de conclusies
van de Raad van 18 juni 2007. De Europese Raad is de mening toegedaan
dat illegale arbeid een van de belangrijkste factoren is waardoor
illegale immigranten worden aangetrokken. Derhalve onderstreept hij
het belang van het voorstel voor een richtlijn waarmee de illegale
tewerkstelling van onderdanen van derde landen wordt tegengegaan.
18. De Europese Raad wijst er opnieuw op dat de capaciteit van de Unie
om bij te dragen aan het beheer van de buitengrenzen van de lidstaten
moet worden versterkt, en onderstreept dat het belangrijk is dat de
capaciteit van FRONTEX met het oog daarop verder wordt versterkt.
Gezamenlijke operaties aan de buitengrenzen van de lidstaten dragen
bij tot het bestrijden van illegale migratie en het redden van levens
en moeten dus worden voortgezet. Daarom is de Europese Raad verheugd
over het akkoord dat is bereikt over de instelling van snelle
grensinterventieteams, de oprichting van het netwerk van
kustpatrouilles en de instelling van een gecentraliseerd
"instrumentarium" van technische uitrusting die ter beschikking van de
lidstaten kan worden gesteld. De Europese Raad roept alle betrokkenen
op alles in het werk te stellen om te zorgen dat de snelle
grensinterventieteams zo spoedig mogelijk operationeel kunnen worden
en de nieuwe mogelijkheden die dankzij het netwerk van kustpatrouilles
en het "instrumentarium" voorhanden zijn, ten volle kunnen worden
benut, met inbegrip van de intensivering en de versterking van
gezamenlijke patrouilles. Onder verwijzing naar het Haags programma
wijst de Europese Raad er opnieuw op dat Europese solidariteit en een
billijke verdeling van de verantwoordelijkheden deel uitmaken van de
grondbeginselen waarop Europa's activiteiten voor het beheer van de
buitengrenzen van de EU zijn gebaseerd, overeenkomstig het
geïntegreerde beheerssysteem.
19. De Europese Raad is verheugd over het recente akkoord inzake de
verordening betreffende het visuminformatiesysteem en de uitwisseling
van informatie tussen de lidstaten op het gebied van visa voor kort
verblijf alsmede over het besluit van de Raad over de toegang tot het
visuminformatiesysteem (VIS) voor raadpleging door aangewezen
autoriteiten van de lidstaten en door Europol, met het oog op het
voorkomen, opsporen en onderzoeken van terroristische misdrijven.
Naast de ontwikkeling van moderne controle- en identificatiemiddelen
zijn dit nieuwe, belangrijke stappen voor het verbeteren van de
uitwisseling van informatie tussen de lidstaten, die bijdragen tot een
beter beheer van het gemeenschappelijk visumbeleid en tot een grotere
veiligheid van de burgers. De Europese Raad roept op tot een snelle
uitvoering van de verordening betreffende het VIS en het besluit van
de Raad.
20. De Europese Raad juicht tevens de inspanningen toe die zijn
geleverd om de verdere, geïntensiveerde samenwerking op EU-niveau en
tussen de lidstaten op het gebied van integratie en interculturele
dialoog te verbeteren. De Europese Raad is met name ingenomen met de
Raadsconclusies van 12 juni over de versterking van het
integratiebeleid in de Europese Unie door het bevorderen van eenheid
in verscheidenheid. Hij benadrukt het belang van verdere initiatieven
om het uitwisselen van ervaringen met het integratiebeleid van de
lidstaten te vergemakkelijken.
21. De Europese Raad is vastbesloten om, als onderdeel van het
alomvattend Europees migratiebeleid, voor eind 2010 het
gemeenschappelijk Europees asielstelsel tot stand te brengen.
22. De Europese Raad zal tijdens zijn volgende zitting in
december 2007 de stand van de uitvoering van het alomvattende
migratiebeleid toetsen op basis van een tussentijds voortgangsverslag
van de Commissie. In dit verslag moeten onder meer de vorderingen aan
de orde komen die zijn gemaakt bij de toepassing van de totaalaanpak
inzake migratie op Afrika en het Middellandse Zeegebied alsmede de
eerste vorderingen bij de toepassing van de totaalaanpak inzake
migratie op de regio's aan de oostelijke en zuidoostelijke
buitengrenzen van de Europese Unie.
23. De uitbreiding van het Schengengebied zal een verbetering
betekenen voor het dagelijkse leven van de burgers en blijft bijgevolg
een hoge prioriteit voor de EU. De Europese Raad waardeert het
voorbereidende werk via het One4all-project van SIS, en spoort de
lidstaten die aan het project deelnemen aan, zich te blijven inspannen
om te voldoen aan alle in de conclusies van de Raad (JBZ) van 5 en
6 december 2006 genoemde eisen waaraan moet worden voldaan om aan het
eind van december 2007 wat de land- en zeegrenzen betreft en uiterlijk
maart 2008 wat de luchtgrenzen betreft de controles aan de
binnengrenzen te kunnen opheffen. Tevens dringt de Europese Raad er
bij de Commissie op aan het resterende werk binnen het geplande
tijdsbestek te voltooien, zodat het SIS II-project uiterlijk in
december 2008 kan worden afgerond.
24. Speciale inspanningen blijven nodig om de politiële en de
justitiële samenwerking en de terrorismebestrijding te intensiveren.
De Europese burgers verwachten dat de EU en haar lidstaten beslissende
maatregelen nemen om hun vrijheid en veiligheid te beschermen, met
name door de bestrijding van terrorisme en georganiseerde
criminaliteit.
25. Het recente besluit om de essentiële bepalingen van het verdrag
van Prüm op te nemen in het wetgevingskader van de Unie zal bijdragen
tot de intensivering van de grensoverschrijdende politiesamenwerking.
In verband hiermee onderstreept de Europese Raad ook het belang van
verdere versterking van de operationele vermogens van Europol en
verwelkomt hij het besluit van de Raad om overeenkomstig de conclusies
van de Raad (JBZ) van 12 en 13 juni 2007 de Europol-Overeenkomst om te
vormen tot een besluit van de Raad.
26. Het veiligstellen van de rechten van de burgers is even essentieel
voor de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en
recht als het zorgen voor bescherming van de Europese burgers. In dit
verband verzoekt de Europese Raad de Raad met name om voor het eind
van het jaar tot overeenstemming te komen over het kaderbesluit inzake
de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader
van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken.
27. De Europese Raad roept ertoe op de werkzaamheden over procedurele
rechten in strafprocedures zo spoedig mogelijk voort te zetten
teneinde meer vertrouwen te creëren in de rechtsstelsels van andere
lidstaten en aldus de wederzijdse erkenning van rechterlijke
beslissingen te vergemakkelijken. Het feit dat onlangs algemene
overeenstemming is bereikt over het kaderbesluit inzake de bestrijding
van bepaalde vormen van racisme en vreemdelingenhaat is een duidelijk
signaal dat Europa zich beijvert voor de bestrijding van
onverdraagzaamheid.
28. In het belang van de Europese burgers is een snel akkoord nodig
over de verordening betreffende het recht dat van toepassing is op
verbintenissen uit overeenkomst (Rome I), betreffende de bevoegdheid
en het toepasselijk recht in huwelijkszaken (Rome III) en betreffende
onderhoudsverplichtingen.
29. De Raad wordt verzocht verder te werken aan een evaluatie van de
consistentie en de samenhang van de bepalingen inzake
verbintenissenrecht in het communautaire recht, met inbegrip van
consumentenovereenkomsten.
30. De Europese Raad erkent dat vooruitgang is geboekt bij het
ontwikkelen van wetgeving voor de uitwisseling van informatie over
nationale strafrechtelijke veroordelingen op Europese schaal, en
verzoekt de Raad ervoor te zorgen dat nationale strafregisters zo
spoedig mogelijk via een Europees netwerk aan elkaar worden gekoppeld.
De Raad moet eveneens de elektronische communicatie over juridische
zaken ("e-justitie") verder bevorderen, zowel op strafrechtelijk als
op civielrechtelijk gebied.
31. De Europese Raad is ingenomen met de mededeling van de Commissie
over de strijd tegen computercriminaliteit en roept op tot de
ontwikkeling van een beleidskader op dit gebied.
III. ECONOMISCHE, SOCIALE EN MILIEU-AANGELEGENHEDEN
32. Het verder versterken van de vier vrijheden van de interne markt
(vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal) en het
verbeteren van de werking ervan blijven van het grootste belang voor
groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid. De Europese Raad ziet
uit naar de presentatie in het najaar van het scorebord van de interne
markt van de Commissie, met bijbehorende voorstellen. Hij roept de
Raad en het Europees Parlement op snelle vorderingen te maken met de
verordeningen over de nieuwe aanpak en wederzijdse erkenning, echter
zonder daarbij afbreuk te doen aan de harmonisatie van nationale
technische voorschriften indien deze noodzakelijk is.
33. De Europese Raad neemt nota van de vorderingen die in de Raad zijn
gemaakt met de ontwerp-richtlijn over de totstandbrenging van de
interne markt voor postdiensten die de financiering van een efficiënte
en hoogwaardige universele dienstverlening moet garanderen, en
verzoekt het Europees Parlement, de Raad en de Commissie om de
discussies over deze aangelegenheid op korte termijn te intensiveren
en af te ronden om tijdig een akkoord over de richtlijn te
bewerkstelligen.
34. De Europese Raad verzoekt de Raad spoedig in te stemmen met de
eerste vier voorstellen voor gezamenlijke technologie-initiatieven
(ARTEMIS, inzake ingebouwde computersystemen, IMI, het initiatief
inzake innovatieve geneesmiddelen, Clean Sky, inzake luchtvaart en
luchtvervoer, en ENIAC, inzake nano-elektronicatechnologieën) en
verzoekt de Commissie om zo spoedig mogelijk de overige gezamenlijke
technologie-initiatieven die worden genoemd in het specifieke
programma "Samenwerking" ter uitvoering van het zevende Kaderprogramma
voor onderzoek, te presenteren. Hij wijst andermaal op het belang van
een open en transparant beheer van deze initiatieven.
35. De Europese Raad is verheugd dat het werk aan de verordening voor
het Europees Technologisch Instituut goed vordert en verzoekt de Raad
derhalve om in zijn zitting op 25 juni een algemene oriëntatie over
deze verordening vast te stellen die mede moet voorzien in adequate
financiering conform de begrotingsprocedures van de Gemeenschap. De
Europese Raad vertrouwt erop dat het definitieve besluit van de Raad
en het Europees Parlement voor het einde van dit jaar zal worden
genomen.
36. De Europese Raad wijst andermaal op het belang van Galileo als een
kernproject van de Europese Unie en verzoekt de Raad om in de herfst
van 2007 een totaalbesluit te nemen over de uitvoering van Galileo.
37. De Europese Raad verwelkomt het initiatief voor een Europees
Handvest voor het gebruik van intellectuele eigendom van publieke
onderzoeksinstellingen en universiteiten (IP-Handvest) ter verbetering
van de kennisoverdracht tussen het onderzoeksveld en het
bedrijfsleven, en de bijdrage die daarmee wordt geleverd tot de
ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte. De Europese Raad
verzoekt de Commissie begin 2008 te komen met initiatieven die een
vervolg geven aan het Groenboek betreffende de Europese
Onderzoeksruimte.
38. Op het gebied van het sociale beleid moeten de werkzaamheden
inzake de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels intensief
worden voortgezet, teneinde zo spoedig mogelijk een oplossing te
vinden voor de openstaande hoofdstukken. De Europese Raad ziet uit
naar de aangekondigde mededeling van de Commissie over flexicurity, op
basis waarvan voor het einde van dit jaar gemeenschappelijke principes
moeten worden overeengekomen en is verheugd over de vorderingen met de
strategie voor actieve insluiting. De Europese Raad ziet uit naar de
indiening van een gewijzigd voorstel voor de richtlijn betreffende
minimumvoorschriften ter vergroting van de mobiliteit van werknemers
door verbetering van de verwerving en het behoud van aanvullende
pensioenrechten, dat als basis zal fungeren voor de verdere
besprekingen over dit onderwerp. De lidstaten wordt verzocht de recent
aangenomen communautaire strategie 2007-2012 over gezondheid en
veiligheid op het werk, die de algemene aanpak van het welzijn op het
werk zal versterken en het beleid van preventie en verbeteringen voor
werknemers nieuw leven zal inblazen, spoedig uit te voeren. De
Europese Raad verzoekt de lidstaten, de Commissie en de sociale
partners een goed gebruik te maken van de "Alliantie voor het gezin"
om goede praktijken, innovatieve benaderingen voor gezinsvriendelijke
beleidsmaatregelen die aansluiten bij het overheidsbeleid van de
lidstaten, alsook de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen.
De Europese Raad ziet uit naar het aangekondigde verslag van de
Commissie waarin een balans van de sociale realiteit wordt opgemaakt.
39. HIV/AIDS is een probleem dat grote zorgen blijft baren.
Maatregelen om de wereldwijde HIV/AIDS-pandemie aan te pakken moeten
het volgende omvatten: brede preventieprogramma's, opleiding van
gezondheidswerkers, bewustmaking van alle groepen in de samenleving en
verlaging van de behandelingskosten. De Europese Raad verzoekt de
Commissie om haar actieplan voor de bestrijding van HIV/AIDS in de
Europese Unie en de naburige landen (2006-2009) en het Europees
actieprogramma (2007-2011) ter bestrijding van HIV/AIDS, malaria en
tuberculose door middel van externe maatregelen uit te voeren. De
lidstaten dienen de politieke leiding te hebben bij de bestrijding van
deze pandemie. De farmaceutische industrie moet de toegang tot
betaalbare medicijnen vergemakkelijken en samenwerken met
overheidsinstellingen en NGO's om te zorgen voor distributiekanalen
voor geneesmiddelen tegen HIV/AIDS.
40. De Europese Raad herinnert aan zijn conclusies van maart 2007 over
een geïntegreerd klimaat- en energiebeleid. Hij is ingenomen met het
belangrijke signaal dat de top van de G8 in Heiligendamm heeft
gegeven. De duidelijke vermelding van ten minste een halvering van de
emissies in uiterlijk 2050 en de gehechtheid aan het UNFCCC-proces
(Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering) en aan
het bereiken, tegen 2009, van een brede overeenkomst voor de periode
na 2012 vormen een bemoedigende basis voor de komende
UNFCCC-onderhandelingen, die in december 2007 op Bali van start moeten
gaan. De Europese Raad dringt er bij alle partijen op aan om actief en
constructief bij te dragen tot een spoedig en wereldwijd antwoord op
het probleem van de klimaatverandering dat gebaseerd is op het
beginsel van gemeenschappelijke maar gedifferentieerde
verantwoordelijkheden en onderscheiden vermogens. Hij benadrukt dat
een snelle en doeltreffende uitvoering van alle aspecten van het
alomvattend actieplan voor energie van belang is om vorderingen te
kunnen maken met het energiebeleid voor Europa. Wat klimaatbescherming
betreft, ziet de Europese Raad uit naar de tijdige indiening door de
Commissie van een voorstel tot wijziging van de richtlijn inzake de
EU-regeling voor emissiehandel, op basis van het toetsingsproces en de
aanbevelingen van de Raad. Hij verzoekt de Commissie om in het kader
van de evaluatie van de regeling voor de handel in
broeikasgasemissierechten van de Europese Unie (EU ETS) te overwegen
om die regeling uit te breiden tot landgebruik, veranderingen in
landgebruik en bosbouw. Hij onderstreept dat de Unie voornemens is
luchtvaartactiviteiten in de regeling op te nemen zonder dat het
concurrentievermogen daardoor negatief wordt beïnvloed.
41. Het wordt steeds duidelijker dat klimaatverandering een
aanzienlijke weerslag zal hebben op internationale
veiligheidskwesties. De Europese Raad verzoekt de Hoge
Vertegenwoordiger en de Europese Commissie nauw samen te werken met
betrekking tot deze belangrijke problematiek en in het voorjaar van
2008 een gezamenlijk verslag aan de Europese Raad voor te leggen.
42. De Europese Raad herinnert aan het belang van een doeltreffend en
duurzaam Europees vervoersysteem en neemt nota van het voornemen van
de Commissie om uiterlijk in juni 2008 een model voor de evaluatie van
alle externe kosten voor te leggen dat als basis kan dienen voor de
toekomstige berekening van infrastructuurheffingen. Dit model zal
vergezeld gaan van een analyse van de gevolgen van de doorberekening
van de externe kosten voor alle vervoerswijzen en van verdere
maatregelen overeenkomstig de richtlijn betreffende het Eurovignet.
43. De Europese Raad is ingenomen met het brede debat, met name
tijdens de conferentie van Bremen in mei 2007, dat in Europa over het
toekomstige maritieme beleid is gevoerd en verzoekt de Commissie in
oktober een Europees actieplan te presenteren. Dit actieplan, waarin
rekening dient te worden gehouden met het subsidiariteitsbeginsel,
moet ten doel hebben het volledige potentieel van maritieme
economische activiteiten vanuit het oogpunt van ecologische
duurzaamheid te verkennen.
44. De Europese Raad feliciteert Cyprus en Malta met de sinds hun
toetreding tot de EU verwezenlijkte convergentie, die gebaseerd is op
een gezond economisch en financieel beleid, en is verheugd dat beide
landen voldoen aan alle in het Verdrag vastgelegde
convergentiecriteria. In dit verband verwelkomt de Europese Raad het
voorstel van de Commissie dat Cyprus en Malta op 1 januari 2008 de
euro moeten invoeren.
IV. EXTERNE BETREKKINGEN
Europees Nabuurschapsbeleid
45. De Europese Raad wijst nogmaals op het kardinale belang van het
Europees Nabuurschapsbeleid, dat erop gericht is een zone van
welvaart, stabiliteit en veiligheid tot stand te brengen, gebaseerd op
mensenrechten, democratie en rechtsstatelijkheid, en beoogt het proces
van hervorming en modernisering van naburige partnerlanden van de EU
te ondersteunen.
46. De Europese Unie bekrachtigt de conclusies van de Raad over de
versterking van het Europees Nabuurschapsbeleid en het
voortgangsverslag van het voorzitterschap, dat een reeks maatregelen
voor de verdere versterking van dat beleid bevat. Hoewel het unieke en
coherente karakter van het Europees Nabuurschapsbeleid als
beleidskader moet worden gehandhaafd, moet bij de uitvoering van het
beleid terdege rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken
van de partnerlanden. De Europese Raad verzoekt de toekomstige
voorzitterschappen de werkzaamheden voort te zetten op basis van het
verslag van het voorzitterschap en de desbetreffende voorstellen en
mededelingen van de Commissie.
Centraal-Azië
47. De Europese Raad heeft een EU-strategie voor een nieuw
partnerschap met Centraal-Azië aangenomen. Deze strategie zal als
algemeen kader dienen voor de betrekkingen van de EU met
Centraal-Azië, mede op het gebied van de mensenrechten, de
rechtsstaat, goed bestuur en democratie, onderwijs, economische
ontwikkeling, handel en investeringen, energie en vervoer,
milieubeleid, migratie en interculturele dialoog. In de strategie
worden de prioriteiten van de EU voor haar samenwerking met de regio
in haar geheel bepaald, maar de uitvoering zal worden toegesneden op
de specifieke behoeften en prestaties van iedere Centraal-Aziatische
staat afzonderlijk. De Europese Raad verzoekt de Raad en de Commissie
op gezette tijden de vooruitgang bij de uitvoering van deze strategie
te evalueren en medio 2008 een eerste voortgangsverslag in te dienen
bij de Europese Raad.
Proces van Heiligendamm
48. De Europese Raad juicht, gezien de ontwikkeling van
EU-instrumenten en gespreksfora met opkomende economieën, toe dat de
top van de G8 in juni 2007 een aanvang heeft gemaakt met het proces
van Heiligendamm, waarmee een nieuwe vorm van dialoog met in het
bijzonder Brazilië, China, India, Mexico en Zuid-Afrika in het leven
is geroepen. De Europese Raad is zich bewust van het steeds groter
wordende belang van deze en andere opkomende economieën. Het proces
van Heiligendamm moet de politieke dialoog intensiveren en de
samenwerking met deze landen bevorderen, vooral op het gebied van
innovatie en intellectuele eigendom, investeringsklimaat, met inbegrip
van verantwoord ondernemen, energie-efficiëntie en
ontwikkelingssamenwerking.
EU-Afrika
49. De tweede top EU-Afrika in december 2007 te Lissabon zal een
belangrijke gelegenheid bieden om de betrekkingen tussen de EU en
Afrika te intensiveren en een ambitieus en strategisch nieuw
partnerschap op te bouwen.
50. De Europese Raad herinnert aan zijn conclusies van juni 2005 en
onderstreept dat hij groot belang hecht aan verdere nauwe samenwerking
met de Afrikaanse Unie om ervoor te zorgen dat voor december 2007 een
gezamenlijke EU/Afrika-strategie kan worden aangenomen. De Europese
Raad bevestigt dat hij de Afrikaanse Unie verder wil steunen, met het
oog op onder meer versterking van de capaciteit van de Afrikaanse Unie
op het gebied van conflictbeheersing, -oplossing en -preventie. De
Europese Raad is ingenomen met het voornemen om tijdens de top
EU-Afrika een partnerschap op het gebied van energie tussen Afrika en
de EU tot stand te brengen.
51. De Europese Raad benadrukt dat er bij voorrang moet worden gewerkt
aan nieuwe regelingen waardoor snel EU-middelen kunnen worden
vrijgemaakt ter ondersteuning van snelle inzetbaarheid in het kader
van de AU. De Raad bevestigt de in het kader van de EU-strategie "De
EU en Afrika: Naar een strategisch partnerschap" geformuleerde
voornemens en spoort de lidstaten aan alles in het werk te stellen om
de daarin vervatte doelstellingen te verwezenlijken.
Europees veiligheids- en defensiebeleid
52. De Europese Raad onderschrijft het verslag van het voorzitterschap
over het EVDB, waarin onder meer de door het komende voorzitterschap
te verrichten werkzaamheden zijn omschreven.
V. NOORD-IERLAND
53. De Britse eerste minister en de Taoiseach hebben de Europese Raad
ingelicht over het feit dat in Noord-Ierland opnieuw een op volledige
inclusiviteit en machtsdeling gebaseerd zelfbestuur is ingesteld. De
Europese Raad verwelkomde de recente afspraken tussen de voorzitter
van de Commissie en de nieuwe Noord-Ierse regering en onderstreepte de
reeds lang bestaande en onverminderde steun van de Europese Unie voor
het vredesproces.
---
BIJLAGE I
ONTWERP-MANDAAT VAN DE IGC
Het onderhavige mandaat zal als enige grondslag en als exclusief kader
dienen voor de werkzaamheden van de intergouvernementele conferentie
(IGC) die overeenkomstig punt 10 van de conclusies van de Europese
Raad zal worden bijeengeroepen.
I. ALGEMENE OPMERKINGEN
1. De IGC is opgedragen, een Verdrag tot wijziging van de bestaande
verdragen (hierna "Hervormingsverdrag" genoemd) op te stellen
teneinde de efficiëntie en de democratische legitimiteit van de
uitgebreide Unie en de samenhang van haar externe optreden te
verbeteren. De constitutionele idee, die inhield dat alle
bestaande verdragen worden ingetrokken en door één enkele tekst
worden vervangen die "Grondwet" wordt genoemd, wordt losgelaten.
Met het Hervormingsverdrag worden de innovaties die uit de IGC
van 2004 zijn voortgekomen, opgenomen in de bestaande verdragen,
die van kracht blijven, zoals hierna in detail wordt beschreven.
1. Het Hervormingsverdrag zal twee substantiële onderdelen bevatten,
tot wijziging van respectievelijk het Verdrag betreffende de
Europese Unie (VEU) en het Verdrag tot oprichting van de Europese
Gemeenschap (VEG). Het VEU behoudt zijn naam en het VEG zal, het
Verdrag betreffende de werking van de Unie worden genoemd, waarbij
de Unie een enkelvoudige rechtspersoonlijkheid krijgt. Het woord
"Gemeenschap" wordt overal door "Unie" vervangen; er zal worden
verklaard dat de twee verdragen de verdragen vormen waarop de Unie
is gegrondvest, alsmede dat de Unie in de plaats treedt van de
Gemeenschap, waarvan zij de opvolger is. Verder zullen de
gebruikelijke bepalingen inzake bekrachtiging en inwerkingtreding
alsook overgangsregelingen worden opgenomen. De door de IGC van
2004 overeengekomen technische wijzigingen van het Euratom-verdrag
en van de bestaande Protocollen zullen worden geïntroduceerd door
middel van aan het Hervormingsverdrag gehechte protocollen.
1. Het VEU en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
zullen geen grondwettelijk karakter hebben. Deze wijziging zal ook
tot uiting komen in de terminologie van de verdragen: de term
"Grondwet" zal niet worden gebruikt, de "Minister van Buitenlandse
Zaken van de Unie" zal Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor
Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid worden genoemd en er zal
worden afgestapt van de benamingen "wet" en "kaderwet"; de huidige
benamingen "verordening", "richtlijn" en "beschikking/besluit"
worden behouden. Evenmin zullen de gewijzigde verdragen een
artikel bevatten over de symbolen van de EU, zoals de vlag, de
hymne of het devies. Wat de voorrang van het recht van de EU
betreft, zal de IGC een verklaring aannemen waarin aan de
rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU wordt
herinnerd .
1. Wat het inhoudelijke aspect van de wijzigingen van de bestaande
verdragen betreft, zullen de nieuwe elementen die uit de IGC van
2004 zijn voortgekomen, in het VEU en het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie worden opgenomen op de wijze zoals
gespecificeerd in dit mandaat. De wijzigingen die in deze nieuwe
elementen zijn aangebracht naar aanleiding van het overleg met de
lidstaten in de afgelopen 6 maanden, zijn hieronder duidelijk
aangegeven. Zij hebben met name betrekking op de respectieve
bevoegdheden van de EU en de lidstaten en de afbakening ervan, het
specifieke karakter van het gemeenschappelijk buitenlands en
veiligheidsbeleid, de grotere rol van de nationale parlementen, de
behandeling van het Handvest van de grondrechten en een mechanisme
op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in
strafzaken dat lidstaten in staat stelt verdere handelingen op dit
gebied aan te nemen terwijl andere lidstaten zich afzijdig kunnen
houden.
II. WIJZIGINGEN VAN HET EU-VERDRAG
1. Onderdeel 1 van het Hervormingsverdrag bevat de wijzigingen van
het huidige VEU.
De tekst van het huidige Verdrag blijft ongewijzigd, tenzij in dit
mandaat anders aangegeven.
1. De tekst van de eerste overweging in de door de IGC van 2004
goedgekeurde tekst zal als tweede overweging in de preambule
worden opgenomen.
1. Het VEU zal in 6 titels worden onderverdeeld: Gemeenschappelijke
bepalingen (I), Bepalingen over de democratische beginselen (II),
Bepalingen over de instellingen (III), Bepalingen over nauwere
samenwerking (IV), Algemene bepalingen betreffende het externe
optreden van de Unie en specifieke bepalingen betreffende het
gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (V), en
Slotbepalingen (VI). De Titels I, IV (thans VII), V en VI (thans
VIII) volgen de structuur van het huidige VEU, met de wijzigingen
die door de IGC van 2004 zijn goedgekeurd. Met de twee overige
titels (II en III), die nieuw zijn, worden innovaties
geïntroduceerd die tijdens de IGC van 2004 zijn overeengekomen.
Gemeenschappelijke bepalingen (I)
1. Titel I van het huidige VEU, waarin onder andere artikelen
betreffende de waarden en doelstellingen van de Unie, de
betrekkingen tussen de Unie en de lidstaten, en de schorsing van
de rechten van de lidstaten zijn opgenomen, zal worden gewijzigd
overeenkomstig de nieuwe elementen die door de IGC van 2004 zijn
overeengekomen (zie bijlage 1, titel I).
1. Het artikel over de grondrechten zal een verwijzing bevatten
naar het Handvest van de grondrechten, als overeengekomen in de
IGC van 2004, waardoor dit een juridisch bindende waarde krijgt en
de werkingssfeer ervan wordt omschreven.
1. In het artikel betreffende de grondbeginselen op het gebied van de
bevoegdheden zal worden gespecificeerd dat de Unie uitsluitend
handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de
lidstaten in de Verdragen zijn toegedeeld.
Bepalingen over de democratische beginselen (II)
1. Deze nieuwe Titel II zal de in 2004 door de IGC goedgekeurde
bepalingen betreffende democratische gelijkheid, representatieve
democratie, participerende democratie en burgerinitiatief
bevatten. De rol van de nationale parlementen zal verder worden
uitgebreid ten opzichte van de in 2004 door de IGC goedgekeurde
bepalingen (zie bijlage 1, titel II):
* De termijn waarover de nationale parlementen beschikken om
ontwerp-wetgevingsteksten te behandelen en een gemotiveerd advies
ter zake van de subsidiariteit uit te brengen, zal worden verlengd
van 6 naar 8 weken (het Protocol betreffende de rol van de
nationale parlementen en het Protocol betreffende de beginselen
van subsidiariteit en evenredigheid zullen dienovereenkomstig
worden gewijzigd).
* Er zal in een versterkt controlemechanisme inzake de
subsidiariteit worden voorzien, in die zin dat indien een ontwerp
van wetgevingshandeling wordt gecontesteerd door een gewone
meerderheid van de aan de nationale parlementen toegedeelde
stemmen, de Commissie het ontwerp van wetgevingshandeling
heronderzoekt en kan besluiten dit te handhaven, te wijzigen of in
te trekken. Indien de Commissie besluit het ontwerp te handhaven,
moet zij in een met redenen omkleed advies verantwoorden waarom
het ontwerp haars inziens strookt met het subsidiariteitsbeginsel.
Dit met redenen omkleed advies, alsmede de met redenen omklede
adviezen van de nationale parlementen, moeten ter overweging in de
wetgevingsprocedure worden toegezonden aan de EU-wetgever. Dit zal
een specifieke procedure in gang zetten:
- Alvorens de eerste lezing in het kader van de gewone
wetgevingsprocedure af te sluiten, beoordeelt de wetgever (Raad en
Parlement) of het wetgevingsvoorstel met het subsidiariteitsbeginsel
strookt, waarbij hij met name rekening houdt met de door de
meerderheid van de nationale parlementen geformuleerde en gedeelde
redenen, alsook met het met redenen omkleed advies van de Commissie;
- Indien de wetgever met een meerderheid van 55% van de leden van de
Raad of een meerderheid van de uitgebrachte stemmen in het Europees
Parlement van oordeel is dat het voorstel niet strookt met het
subsidiariteitsbeginsel, wordt het wetgevingsvoorstel niet verder in
beschouwing genomen. (het Protocol betreffende subsidiariteit en
evenredigheid zal dienovereenkomstig worden gewijzigd).
Aan de rol van de nationale parlementen zal een nieuw algemeen artikel
worden gewijd.
Bepalingen betreffende de instellingen (III)
1. De door de IGC van 2004 overeengekomen institutionele wijzigingen
zullen deels in het VEU en deels in het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie worden opgenomen. De nieuwe Titel III
zal een overzicht bieden van het institutionele bestel en zal de
volgende institutionele wijzigingen ten opzichte van het huidige
bestel bevatten: de artikelen betreffende de instellingen van de
Unie, het Europees Parlement (nieuwe samenstelling), de Europese
Raad (transformatie tot een instelling en introductie van het
ambt van voorzitter), de Raad (introductie van de stemming met
dubbele meerderheid en wijzigingen in het systeem van het
zesmaandelijkse voorzitterschap van de Raad, met de mogelijkheid
tot aanpassing ervan), de Europese Commissie (nieuwe samenstelling
en versterking van de rol van haar voorzitter), de Minister van
Buitenlandse Zaken van de Unie (creatie van dit nieuwe ambt,
waarvan de titel voortaan Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor
Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid luidt) en het Hof van
Justitie van de Europese Unie.
1. Het stelsel van stemming met dubbele meerderheid, zoals
overeengekomen in de IGC van 2004, zal van kracht worden op 1
november 2014, tot welke datum het huidige stelsel van stemming
met gekwalificeerde meerderheid (artikel 205, lid 2 VEG) van
toepassing zal blijven. Indien er daarna een besluit moet worden
vastgesteld met gekwalificeerde meerderheid, kan een lid van de
Raad gedurende een overgangsperiode tot en met 31 maart 2017,
verzoeken dat het besluit wordt genomen met de gekwalificeerde
meerderheid zoals omschreven in artikel 205, lid 2, van het
huidige VEG.
Daarnaast zal tot en met 31 maart 2017, indien leden van de Raad die
ten minste 75% vertegenwoordigen van de bevolking of ten minste 75%
van het aantal lidstaten nodig om een blokkerende minderheid te vormen
zoals bepaald in artikel , er bezwaar tegen aantekenen
dat de Raad een handeling aanneemt met gekwalificeerde meerderheid,
het mechanisme van toepassing zijn waarin is voorzien bij het
ontwerp-besluit opgenomen in Verklaring nr. 5 die gehecht is aan de
slotakte van de IGC van 2004. Vanaf 1 april 2017 zal hetzelfde
mechanisme van toepassing zijn, met als betreffende percentages
respectievelijk ten minste 55% van de bevolking of ten minste 55% van
het aantal lidstaten nodig om een blokkerende minderheid te vormen
zoals bepaald in artikel .
Bepalingen betreffende nauwere samenwerking (IV)
1. Titel IV (de oude Titel VII van het huidige VEU) zal worden
gewijzigd zoals overeengekomen door de IGC van 2004. Om een
versterkte samenwerking te kunnen beginnen zijn minimaal negen
lidstaten nodig.
Algemene bepalingen betreffende het externe optreden van de Unie en
specifieke bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en
veiligheidsbeleid (V)
1. In Titel V van het huidige VEU zal een nieuw eerste hoofdstuk met
algemene bepalingen betreffende het externe optreden van de Unie
worden ingevoegd, dat, zoals overeengekomen door de IGC van 2004,
twee artikelen zal bevatten over respectievelijk de beginselen en
doelstellingen van het externe optreden van de Unie en de rol van
de Europese Raad bij het bepalen van de strategische belangen en
doelstellingen van dat optreden. Het tweede hoofdstuk bevat de
bepalingen van Titel V van het huidige VEU, zoals gewijzigd in
de IGC van 2004 (met inbegrip van de Europese dienst voor extern
optreden en de permanente gestructureerde samenwerking op
defensiegebied). In dit hoofdstuk wordt een nieuw artikel 1
ingevoegd, waarin wordt bepaald dat het optreden van de Unie op
internationaal niveau zal worden geleid door de beginselen van, de
doelstellingen zal nastreven van en zal worden uitgevoerd in
overeenstemming met de in hoofdstuk I vastgestelde algemene
bepalingen betreffende het externe optreden van de Unie. Er zal
duidelijk worden aangegeven dat op het GBVB specifieke procedures
en regelingen van toepassing zijn. Voorts zal in een specifieke
rechtsgrond betreffende de bescherming van persoonsgegevens op
GBVB-gebied worden voorzien.
Slotbepalingen (VI)
1. Titel VI (de oude Titel VIII van het huidige VEU) zal worden
gewijzigd zoals overeengekomen in de IGC van 2004. Deze titel zal
meer bepaald een artikel bevatten over de rechtspersoonlijkheid
van de Unie^ en een artikel over de vrijwillige terugtrekking
uit de Unie; artikel 48 zal worden gewijzigd om er de procedures
voor de herziening van de Verdragen (de gewone
herzieningsprocedure en de twee vereenvoudigde
herzieningsprocedures) in te kunnen samenbrengen. In dit artikel
zal in het lid over de gewone herzieningsprocedure worden
verduidelijkt dat de Verdragen kunnen worden herzien teneinde de
aan de Unie toegedeelde bevoegdheden uit te breiden of te
beperken. In artikel 49 betreffende de voorwaarden voor toelating
en de procedure voor toetreding tot de Unie, zal de verwijzing
naar de beginselen worden vervangen door een verwijzing naar de
waarden van de Unie, en zullen een verbintenis om deze waarden
gezamenlijk uit te dragen, een verplichting om het Europees
Parlement en de nationale parlementen van een verzoek om
toetreding tot de Unie in kennis te stellen en een verwijzing naar
het rekening houden met de door de Europese Raad overeengekomen
criteria voor toetreding (zie bijlage 1, titel VI), worden
opgenomen. De gebruikelijke slotbepaling zal ook worden aangepast
(territoriale werkingssfeer, duur, bekrachtiging en authentieke
teksten en vertalingen).
III. WIJZIGINGEN VAN HET EG-VERDRAG
1. Onderdeel 2 van het Hervormingsverdrag bevat de wijzigingen van
het huidige VEG, dat voortaan Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie zal worden genoemd.
1. De in de IGC van 2004 goedgekeurde innovaties zullen op de
gebruikelijke manier in de vorm van specifieke wijzigingen in het
Verdrag worden opgenomen. Het betreft de categorieën van
bevoegdheden en de gebieden van bevoegdheid, de werkingssfeer van
de besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid en van de
medebeslissingsprocedure, het onderscheid tussen wetgevings- en
niet-wetgevingshandelingen, bepalingen betreffende onder meer de
ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, de
solidariteitsclausule, verbeteringen inzake de governance van de
euro, horizontale bepalingen zoals de sociale clausule, specifieke
bepalingen zoals inzake openbare diensten, de ruimte, energie,
civiele bescherming, humanitaire hulp, volksgezondheid, sport,
toerisme, de ultraperifere gebieden, administratieve samenwerking
en financiële bepalingen (eigen middelen, meerjarig financieel
kader, nieuwe begrotingsprocedure).
1. De volgende wijzigingen ten opzichte van de resultaten van de IGC
van 2004 zullen worden aangebracht (zie bijlage 2):
1. In een nieuw artikel 1 zullen het doel van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie en zijn verhouding tot het
EU-verdrag worden verwoord. In het artikel zal worden bepaald dat
de twee Verdragen dezelfde juridische waarde hebben.
2. In het artikel betreffende de categorieën van bevoegdheden, dat in
het begin van het VEG is opgenomen, zal duidelijk worden
gespecificeerd dat de lidstaten hun bevoegdheid opnieuw zullen
uitoefenen voor zover de Unie heeft besloten haar bevoegdheid niet
langer uit te oefenen.
3. De inleidende zin van het artikel betreffend het ondersteunend,
coördinerend of aanvullend optreden wordt zo gewijzigd dat wordt
benadrukt dat de Unie optreedt met het doel het optreden van de
lidstaten te ondersteunen, coördineren of aan te vullen.
4. In artikel 18, lid 3, zoals gewijzigd in de IGC van 2004, zal de
zinsnede betreffende het vaststellen van maatregelen inzake
paspoorten, identiteitskaarten, verblijfsvergunningen en daarmee
gelijkgestelde documenten worden geschrapt en overgeheveld naar
een vergelijkbare rechtsgrond inzake deze aangelegenheid die in
het artikel betreffende grenscontroles van de titel betreffende de
ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zal worden opgenomen.
5. In artikel 20 (diplomatieke en consulaire bescherming), zoals
gewijzigd in de IGC van 2004, zal de rechtsgrond worden gewijzigd,
zodat op dit gebied kan worden voorzien in de aanneming van
richtlijnen tot vaststelling van maatregelen inzake coördinatie en
samenwerking.
6. Aan artikel 286 (bescherming van persoonsgegevens), zoals
gewijzigd in de IGC van 2004, zal in een nieuwe alinea de bepaling
worden toegevoegd dat de op basis van dit artikel vastgestelde
voorschriften geen afbreuk doen aan de voorschriften die worden
vastgesteld op basis van de specifieke rechtsgrond voor deze
materie die in de titel betreffende het GBVB zal worden opgenomen
(de IGC zal tevens een verklaring betreffende de bescherming van
persoonsgegevens op het gebied van politiële en justitiële
samenwerking in strafzaken aannemen, en in voorkomend geval in de
desbetreffende protocollen specifieke punten opnemen betreffende
de positie van afzonderlijke lidstaten, waarin de toepasselijkheid
ervan in dit opzicht wordt verduidelijkt).
1. In Artikel 42 (bijeentellen van tijdvakken van verzekering en
export van socialezekerheidsuitkeringen) zal in een toevoeging
worden benadrukt dat de procedure wordt geschorst indien de
Europese Raad binnen vier maanden geen actie heeft ondernomen
("noodrem") (zie punt 1 van bijlage 2) .
2. Artikel 60 (bevriezen van tegoeden met het oog op de bestrijding
van terrorisme), zoals gewijzigd in de IGC van 2004, zal naar het
einde van het hoofdstuk betreffende algemene bepalingen van de
titel betreffende de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht
worden overgeheveld.
3. Met betrekking tot diensten van algemeen economisch belang (zie
artikel 16, als gewijzigd in de IGC van 2004) zal een protocol aan
de Verdragen worden gehecht .
4. In het hoofdstuk betreffende de algemene bepalingen die van
toepassing zijn op de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht
wordt een bepaling opgenomen over samenwerking en coördinatie door
de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid (zie punt 2,
onder a), van bijlage 2).
5. In het hoofdstuk over justitiële samenwerking in burgerlijke zaken
wordt lid 3 van het artikel over die samenwerking, zoals
overeengekomen door de IGC van 2004, gewijzigd teneinde de
nationale parlementen een rol toe te bedelen in de
overbruggingsclausule betreffende het familierecht (zie punt 2,
onder b), van bijlage 2).
6. In de hoofdstukken over justitiële samenwerking in strafzaken en
politiële samenwerking, zoals gewijzigd in de IGC van 2004, zal in
de artikelen over de wederzijdse erkenning van rechterlijke
uitspraken, minimumvoorschriften betreffende de bepaling van
strafbare feiten en sancties, het Europees openbaar ministerie en
politiële samenwerking een nieuw mechanisme worden opgenomen dat
lidstaten in staat stelt verdere maatregelen op dit gebied aan te
nemen terwijl andere lidstaten zich afzijdig kunnen houden (zie
punt 2, onder c) en d), van bijlage 2). Tevens wordt het
toepassingsgebied van het Protocol betreffende de positie van het
Verenigd Koninkrijk en Ierland (1997) zodanig uitgebreid dat het,
wat het UK betreft, onder dezelfde voorwaarden ook de hoofdstukken
inzake justitiële samenwerking in strafzaken en politiële
samenwerking omvat. Het kan ook betrekking hebben op de toepassing
van het Protocol in verband met de op Schengen voortbouwende
maatregelen en de wijziging van de bestaande maatregelen. Bij deze
uitbreiding zal rekening worden gehouden met de positie van het UK
in het eerdere acquis van de Unie op deze gebieden. Ierland zal
zijn positie met betrekking tot die uitbreiding te gelegener tijd
bepalen.
7. In artikel 100 (maatregelen in geval van ernstige moeilijkheden in
de voorziening van bepaalde producten), wordt een verwijzing naar
de geest van solidariteit tussen de lidstaten en naar het
bijzondere geval van energie in het kader van moeilijkheden in de
voorziening van bepaalde producten ingevoegd (zie punt 3 van
bijlage 2).
8. In artikel 152 (volksgezondheid), zoals gewijzigd in de IGC
van 2004, zal punt d) inzake maatregelen betreffende de controle
van, de vroegtijdige alarmering bij en de bestrijding van ernstige
grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid worden
verplaatst naar het lid betreffende het vaststellen van
stimuleringsmaatregelen (de IGC zal tevens een verklaring aannemen
waarin het internemarktaspect wordt verduidelijkt van maatregelen
betreffende de kwaliteits- en veiligheidseisen die aan
geneesmiddelen en medische hulpmiddelen worden gesteld).
9. In het door de IGC van 2004 goedgekeurde artikel betreffende het
Europees ruimtevaartbeleid zal worden gespecificeerd dat de
goedgekeurde maatregelen generlei harmonisatie van de wettelijke
of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten kunnen
inhouden.
10. In artikel 174 (milieu), als gewijzigd door de IGC van 2004, wordt
de bijzondere noodzaak van de strijd tegen de klimaatverandering
door maatregelen op internationaal niveau gespecificeerd (zie punt
4 van bijlage 2).
11. In het artikel over energie, dat is overeengekomen in de IGC van
2004, wordt een verwijzing naar de geest van solidariteit tussen
de lidstaten ingevoegd (zie punt 5 van bijlage 2), alsook een
nieuw punt d) over de bevordering van de koppeling van
energienetwerken.
12. Aan het begin van het deel betreffende het externe optreden van de
Unie zal een artikel worden ingevoegd waarin wordt bepaald dat het
internationale optreden van de Unie berust op de beginselen en
gericht is op de doelstellingen van, en uitgevoerd wordt
overeenkomstig de algemene bepalingen betreffende het externe
optreden van de Unie die in hoofdstuk 1 van Titel V van het VEU
zijn vastgesteld.
13. In het artikel betreffende de procedure voor het sluiten van
internationale overeenkomsten zal worden toegevoegd dat de
overeenkomst betreffende de toetreding van de Unie tot het EVRM
door de Raad met eenparigheid van stemmen zal worden gesloten en
door de lidstaten zal worden bekrachtigd.
14. Artikel 229 A (uitbreiding van de bevoegdheid van het Europees Hof
van Justitie uitspraak te doen in geschillen die verband houden
met Europese intellectuele-eigendomsrechten) blijft ongewijzigd.
15. In artikel 249 (definitie van EU-handelingen: verordening,
richtlijn en besluit) zal in een nieuw deel 1 over de
rechtshandelingen van de Unie de definitie van "besluit" worden
aangepast aan hetgeen door de IGC van 2004 is overeengekomen.
16. Als gevolg van het vervallen van de benamingen "wet" en "kaderwet"
zullen de in de IGC van 2004 goedgekeurde innovaties worden
aangepast, waarbij het onderscheid tussen wat wetgevend is en wat
niet, alsmede de gevolgen daarvan, behouden blijft.
Dienovereenkomstig zullen na artikel 249 drie artikelen worden
opgenomen betreffende respectievelijk handelingen die
overeenkomstig een wetgevingsprocedure worden vastgesteld,
gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen. In het artikel
betreffende de wetgevingshandelingen zal worden bepaald dat op
grond van een (gewone of bijzondere) wetgevingsprocedure
aangenomen handelingen (verordeningen, richtlijnen of
beschikkingen) wetgevingshandelingen zijn. De terminologie in de
artikelen betreffende gedelegeerde en uitvoeringshandelingen,
zoals goedgekeurd in de IGC van 2004, zal dienovereenkomstig
worden aangepast.
17. In artikel 308 (flexibiliteitsclausule), zoals gewijzigd in de IGC
van 2004, zal een lid worden toegevoegd waarin wordt bepaald dat
dit artikel niet als basis kan dienen voor het verwezenlijken van
doelstellingen die tot het GBVB behoren, alsmede dat op grond van
dit artikel aangenomen handelingen de in artikel [III-308, tweede
alinea,] gestelde beperkingen moeten eerbiedigen.
18. Na artikel 308 zal een artikel worden toegevoegd op grond waarvan
rechtsgrondslagen die volgens de door de IGC van 2004 goedgekeurde
teksten niet voor de vereenvoudigde herzieningsprocedure in
aanmerking kwamen, van deze procedure worden uitgesloten.
1. Voorts zal een aantal door de IGC van 2004 goedgekeurde bepalingen
worden ondergebracht in het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie (zie lijst in deel B van bijlage 2).
IV. PROTOCOLLEN EN EURATOM-VERDRAG
1. De door de IGC van 2004 goedgekeurde nieuwe protocollen zullen
aan de bestaande Verdragen worden gehecht (te weten: het Protocol
betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese
Unie, het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van
subsidiariteit en evenredigheid, het Protocol betreffende de
Eurogroep, het Protocol betreffende permanente gestructureerde
samenwerking op defensiegebied en het Protocol inzake de
toetreding van de Unie tot het EVRM).
1. Aan het Hervormingsverdrag zal een protocol worden gehecht tot
wijziging van de bestaande protocollen, zoals overeengekomen in de
IGC van 2004 (met inbegrip van de schrapping van 10 protocollen).
1. Aan het Hervormingsverdrag zal een protocol worden gehecht
betreffende de technische wijzigingen die in het Euratom-verdrag
moeten worden aangebracht, zoals overeengekomen in de IGC
van 2004.
V. VERKLARINGEN
1. Afgezien van de verklaringen waarnaar in dit mandaat wordt
verwezen, zullen de door de IGC van 2004 goedgekeurde verklaringen
door de huidige IGC worden overgenomen, voor zover zij betrekking
hebben op bepalingen of protocollen die tijdens de huidige IGC
worden besproken.
_________
Wijzigingen in het EU-Verdrag Bijlage 1
Titel I - Gemeenschappelijke bepalingen Deze bijlage dient ter
verduidelijking, voor
zover nodig, van de exacte formulering
1. Aan de preambule van het EU-Verdrag wordt de volgende tweede
overweging toegevoegd * :
"GEÏNSPIREERD door de culturele, religieuze en humanistische tradities
van Europa, die ten grondslag liggen aan de ontwikkeling van de
universele waarden van de onschendbare en onvervreemdbare rechten van
de mens en van vrijheid, democratie, gelijkheid en de rechtsstaat;".
1. Aan artikel 1 worden de volgende zinnen toegevoegd:
Aan het einde van de eerste alinea: "..., waaraan de lidstaten
bevoegdheden toedelen om hun gemeenschappelijke doelstellingen te
bereiken.".
In de plaats van de laatste alinea: "De Unie is gegrond op dit Verdrag
en op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Unie
treedt in de plaats van de Europese Gemeenschap, waarvan zij de
opvolger is.".
2 bis) Invoeging van een artikel 2 over de waarden van de Unie.*
1. Artikel 2 betreffende de doelstellingen van de Unie wordt
artikel 3 en wordt vervangen door de volgende tekst :
"1. De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van
haar volkeren te bevorderen.
2. De Unie biedt haar burgers een ruimte van vrijheid, veiligheid en
recht zonder binnengrenzen, waarin het vrije verkeer van personen
gewaarborgd is in combinatie met passende maatregelen met betrekking
tot controles aan de buitengrenzen, asiel, immigratie, en voorkoming
en bestrijding van criminaliteit.
3. De Unie brengt een interne markt tot stand. Zij zet zich in voor de
duurzame ontwikkeling van Europa, op basis van een evenwichtige
economische groei en van prijsstabiliteit, een sociale markteconomie
met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige
werkgelegenheid en sociale vooruitgang, en van een hoog niveau van
bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu. De Unie
bevordert wetenschappelijke en technische vooruitgang.
De Unie bestrijdt sociale uitsluiting en discriminatie, en bevordert
sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en
mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de
rechten van het kind.
De Unie bevordert de economische, sociale en territoriale samenhang,
en de solidariteit tussen de lidstaten.
De Unie eerbiedigt haar rijke verscheidenheid van cultuur en taal en
ziet toe op de instandhouding en de ontwikkeling van het Europees
cultureel erfgoed.
3 bis. De Unie stelt een economische en monetaire unie in die de euro
als munt heeft.
4. In de betrekkingen met de rest van de wereld handhaaft de Unie haar
waarden en belangen en zet zich ervoor in en draagt zij bij tot de
bescherming van haar burgers. Zij draagt bij tot de vrede, de
veiligheid, de duurzame ontwikkeling van de aarde, de solidariteit en
het wederzijds respect tussen de volkeren, de vrije en eerlijke
handel, de uitbanning van armoede en de bescherming van de
mensenrechten, in het bijzonder de rechten van het kind, alsook tot de
strikte eerbiediging en ontwikkeling van het internationaal recht, met
inbegrip van de inachtneming van de beginselen van het Handvest van de
Verenigde Naties.
5. De Unie streeft deze doelstellingen met passende middelen na, naar
gelang van de bevoegdheden die haar daartoe in de Verdragen zijn
toegedeeld.".
1. Artikel 3 wordt vervangen door een artikel 4 inzake de
betrekkingen tussen de Unie en de lidstaten *, met aan het begin
de volgende toevoeging en aan het eind van het huidige lid 1, dat
wordt hernummerd tot lid 2, de toevoeging van een zin:
"1. Overeenkomstig artikel behoren bevoegdheden die in de
Verdragen niet aan de Unie zijn toegedeeld, toe aan de lidstaten.".
2. De Unie eerbiedigt de gelijkheid van de lidstaten voor de
Verdragen, alsmede nationale identiteit die besloten ligt in hun
politieke en constitutionele basisstructuren, waaronder die voor
regionaal en lokaal zelfbestuur. Zij eerbiedigt de essentiële
staatsfuncties, met name de verdediging van de territoriale
integriteit van de staat, de handhaving van de openbare orde en de
bescherming van de nationale veiligheid. Met name de nationale
veiligheid blijft de verantwoordelijkheid van de
afzonderlijke lidstaten.
(het huidige lid 2 wordt vernummerd tot 3).
1. Artikel 6 betreffende de grondrechten wordt vervangen door de
volgende tekst :
"1. De Unie erkent de rechten, vrijheden en beginselen die zijn
vastgesteld in het Handvest van de grondrechten van 7 december 2000,
als aangepast op , dat dezelfde rechtskracht als de
Verdragen heeft.
De bepalingen van het Handvest houden geenszins een verruiming in van
de bevoegdheden van de Unie zoals bepaald in de Verdragen.
De rechten, vrijheden en beginselen van het Handvest worden uitgelegd
overeenkomstig de algemene bepalingen van Titel VII van het Handvest
betreffende de uitlegging en toepassíng ervan, waarbij de in het
Handvest bedoelde verduidelijkingen, waarin de bronnen van deze
bepalingen vermeld zijn, terdege in acht genomen worden."
2. De Unie treedt toe tot het Europees Verdrag tot bescherming van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Die toetreding laat
de bevoegdheden van de Unie, zoals bepaald in de Verdragen,
onveranderd.
3. De grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het Europees
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities
die de lidstaten gemeen hebben, maken als algemene beginselen deel uit
van het recht van de Unie.".
1. Toevoeging van een artikel 7 bis over de Unie en haar naaste
omgeving *.
Titel II - Bepalingen over de democratische beginselen
1. Toevoeging van het volgende nieuwe artikel betreffende de rol van
de nationale parlementen in de Unie:
"De nationale parlementen dragen actief bij tot de goede werking van
de Unie:
a) door zich door de instellingen van de Unie te laten informeren en
door zich ontwerpen van Europese wetgevingshandelingen te laten
toezenden, overeenkomstig het Protocol betreffende de rol van de
nationale parlementen in de Europese Unie;
b) door erop toe te zien dat het beginsel van subsidiariteit wordt
geëerbiedigd overeenkomstig de procedures bedoeld in het Protocol
betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en
evenredigheid;
c) door, in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht,
deel te nemen aan de mechanismen voor de evaluatie van de uitvoering
van het beleid van de Unie op dit gebied, overeenkomstig artikel
, en door betrokken te worden bij het politieke toezicht op
Europol en de evaluatie van de activiteiten van Eurojust,
overeenkomstig de artikelen ;
d) door deel te nemen aan de procedures voor de herziening van de
Verdragen, overeenkomstig artikel ;
e) door zich in kennis te laten stellen van verzoeken om toetreding
tot de Unie, overeenkomstig artikel ;)
f) door deel te nemen aan de interparlementaire samenwerking tussen de
nationale parlementen en met het Europees Parlement, overeenkomstig
het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de
Europese Unie.".
Titel V - Algemene bepalingen betreffende het externe optreden van de
Unie en specifieke bepalingen betreffende het gemeenschappelijk
buitenlands en veiligheidsbeleid
1. Aan artikel 11 wordt het volgende lid 1 toegevoegd (de huidige
tekst van lid 1 wordt geschrapt):
1. De bevoegdheid van de Unie met betrekking tot het gemeenschappelijk
buitenlands en veiligheidsbeleid bestrijkt alle gebieden van het
buitenlands beleid en alle vraagstukken die verband houden met de
veiligheid van de Unie, met inbegrip van de geleidelijke bepaling van
een gemeenschappelijk defensiebeleid dat kan leiden tot een
gemeenschappelijke defensie.
Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is aan
specifieke procedures onderworpen. Het wordt bepaald en uitgevoerd
door de Europese Raad en door de Raad, die besluiten met eenparigheid
van stemmen, tenzij in de Verdragen anders wordt bepaald.
Wetgevingshandelingen kunnen in dezen niet worden aangenomen. Aan het
gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid wordt uitvoering
gegeven door de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse
Zaken en Veiligheidsbeleid en door de lidstaten, overeenkomstig de
Verdragen. De specifieke rol van het Europees Parlement en van de
Commissie op dit gebied wordt bepaald in de Verdragen. Het Hof van
Justitie van de Europese Unie is niet bevoegd ten aanzien van deze
bepalingen, met uitzondering van zijn bevoegdheid toezicht te houden
op de naleving van artikel en de wettigheid van bepaalde
besluiten na te gaan, als bepaald in artikel [III-376, tweede
alinea].".
Titel VI - Slotbepalingen
9) Aan artikel 49, eerste alinea, wordt een nieuwe laatste zin
toegevoegd (de tweede alinea blijft ongewijzigd):
"Artikel 49
Criteria en procedure voor toetreding tot de Unie
Elke Europese staat die de in artikel 2 bedoelde waarden eerbiedigt en
zich ertoe verbindt deze uit te dragen, kan verzoeken lid te worden
van de Unie. Het Europees Parlement en de nationale parlementen worden
van dit verzoek in kennis gesteld. De verzoekende staat richt zijn
verzoek tot de Raad, die besluit met eenparigheid van stemmen na de
Commissie te hebben geraadpleegd en na instemming van het Europees
Parlement, dat zich uitspreekt bij volstrekte meerderheid van zijn
leden. Er wordt rekening gehouden met de door de Europese Raad
overeengekomen criteria voor toetreding.
____________
Wijzigingen in het EG-Verdrag Bijlage 2*
A. Wijzigingen ten opzichte van de resultaten Deze bijlage dient ter
verduidelijking,
goedgekeurd door de IGC van 2004 voor zover nodig, van de exacte
formulering (A) en ter verduidelijking van de
plaats van bepaalde bepalingen (B)
1. In artikel 42, invoeging van wijzigingen zoals overeengekomen in
de IGC van 2004, met toevoeging van de volgende tekst aan het
eind:
"Wanneer een lid van de Raad verklaart dat een ontwerp van
wetgevingshandeling als bedoeld in de eerste alinea afbreuk zou doen
aan belangrijke aspecten van zijn socialezekerheidsstelsel, met name
het toepassingsgebied, de kosten en de financiële structuur ervan, of
gevolgen zou hebben voor het financiële evenwicht van dat stelsel, kan
hij verzoeken dat de aangelegenheid wordt voorgelegd aan de Europese
Raad. In dat geval wordt de gewone wetgevingsprocedure geschorst. Na
bespreking wordt door de Europese Raad, binnen vier maanden na deze
schorsing:
(a) het ontwerp terugverwezen naar de Raad, waardoor de schorsing van
de gewone wetgevingsprocedure wordt beëindigd, of
(b) niet gehandeld of de Commissie verzocht een nieuw voorstel in te
dienen; in dat geval wordt de aanvankelijk voorgestelde handeling
geacht niet te zijn vastgesteld."
1. Vervanging, zoals overeengekomen in de IGC van 2004, van titel IV
door de bepalingen van een nieuwe titel inzake de ruimte van
vrijheid, veiligheid en recht*, die hoofdstuk 1 (algemene
bepalingen), hoofdstuk 2 (beleid inzake grenscontroles, asiel en
immigratie), hoofdstuk 3 (justitiële samenwerking in burgerlijke
zaken), hoofdstuk 4 (justitiële samenwerking in strafzaken) en
hoofdstuk 5 (politiële samenwerking) omvat.
(a) In hoofdstuk 1 (algemene bepalingen), invoeging in [artikel
III-262] van de volgende nieuwe tweede alinea:
"Het staat de lidstaten vrij onderling en onder hun
verantwoordelijkheid vormen van samenwerking en coördinatie te
organiseren zoals zij het passend achten tussen hun bevoegde
overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor de vrijwaring van de
nationale veiligheid. "
(b) In hoofdstuk 3 (justitiële samenwerking in burgerlijke zaken),
vervanging van lid 3 van , als volgt:
"3. In afwijking van lid 2, worden maatregelen betreffende het
familierecht met grensoverschrijdende gevolgen vastgesteld door de
Raad, die volgens een speciale wetgevingsprocedure besluit. De Raad
besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees
Parlement.
De Raad kan op voorstel van de Commissie bij besluit vaststellen ten
aanzien van welke aspecten van het familierecht met
grensoverschrijdende gevolgen handelingen volgens de gewone
wetgevingsprocedure kunnen worden vastgesteld. De Raad besluit met
eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.
Het in de tweede alinea bedoelde voorstel wordt aan de nationale
parlementen toegezonden. Indien binnen een termijn van zes maanden na
die toezending door een nationaal parlement bezwaar wordt aangetekend,
is het in de tweede alinea bedoelde besluit niet vastgesteld. Indien
geen bezwaar wordt aangetekend, kan de Raad het besluit vaststellen."
(c) In hoofdstuk 4 (justitiële samenwerking in strafzaken), vervanging
van de leden 3 en 4 van en artikel door:
"3. Wanneer een lid van de Raad van oordeel is dat een
ontwerp-richtlijn als bedoeld in [lid 1 of
lid 2 van artikel III-271] afbreuk zou doen aan fundamentele aspecten
van zijn strafrechtstelsel, kan hij verzoeken dat de ontwerp-richtlijn
aan de Europese Raad wordt voorgelegd. In dat geval wordt de gewone
wetgevingsprocedure geschorst. Na bespreking, en in geval van een
consensus, verwijst de Europese Raad, binnen 4 maanden na die
schorsing het ontwerp terug naar de Raad, waardoor de schorsing van de
gewone wetgevingsprocedure wordt beëindigd.
In geval van verschil van mening en indien ten minste eenderde van de
lidstaten nauwere samenwerking wenst aan te gaan op grond van de
betrokken ontwerp-richtlijn, stellen zij binnen dezelfde termijn het
Europees Parlement, de Raad en de Commissie daarvan in kennis. In dat
geval wordt de in en
bedoelde machtiging tot nauwere samenwerking geacht te zijn verleend
en zijn de bepalingen betreffende nauwere samenwerking van
toepassing."
(d) In hoofdstuk 4 (justitiële samenwerking in strafzaken) en
hoofdstuk 5 (politiële samenwerking), invoeging van de volgende nieuwe
laatste alinea's, respectievelijk in lid 1 van en
lid 3 van
"Is er in de Raad geen eenparigheid, dan kan een groep van ten minste
eenderde van de lidstaten verzoeken dat het ontwerp van
aan de Europese Raad wordt/worden
voorgelegd. In dat geval wordt de procedure in de Raad geschorst. Na
bespreking, en in geval van een consensus, verwijst de Europese Raad,
binnen vier maanden na die schorsing, het ontwerp ter aanneming terug
naar de Raad.
In geval van verschil van mening en indien ten minste eenderde van de
lidstaten nauwere samenwerking wenst aan te gaan op grond van het
betrokken ontwerp van , stellen zij binnen
dezelfde termijn het Europees Parlement, de Raad en de Commissie
daarvan in kennis. In dat geval wordt de in en
bedoelde machtiging tot nauwere samenwerking
geacht te zijn verleend en zijn de bepalingen betreffende nauwere
samenwerking van toepassing.".
[alleen in artikel III-275, lid 3: "De in de tweede en derde alinea
bedoelde procedure is niet van toepassing op handelingen die een
ontwikkeling vormen van het Schengenacquis"].
3) In artikel 100, vervanging van lid 1 door het volgende:
"1. Onverminderd de overige procedures waarin de Verdragen voorzien,
kan de Raad op voorstel van de Europese Commissie in een geest van
solidariteit tussen de lidstaten bij besluit de voor de economische
situatie passende maatregelen vaststellen, met name indien zich bij de
voorziening met bepaalde producten, in het bijzonder op energiegebied,
ernstige moeilijkheden voordoen."
4) In titel XIX (milieu) invoeging van wijzigingen zoals
overeengekomen door de IGC van 2004, met de vervanging van het laatste
streepje in artikel 174 door het volgende:
"- bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te
bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder
de bestrijding van klimaatverandering."
5) Toevoeging van een nieuwe titel inzake energie, zoals
overeengekomen door de IGC van 2004, met de vervanging van de
inleidende zin in lid 1 van artikel door de volgende:
"1. In het kader van de totstandbrenging en de werking van de interne
markt en rekening houdend met de noodzaak om het milieu in stand te
houden en te verbeteren, is het beleid van de Unie op het gebied van
energie, in een geest van solidariteit tussen de lidstaten, erop
gericht: (...)"
B. Verduidelijkingen over de plaats van bepaalde bepalingen*
1. Status van kerken en van niet-confessionele organisaties (einde
van Titel II Algemeen toepasselijke bepalingen);
2. Burgerschap van de Unie (tweede deel);
3. Rechtsgrondslag voor de aanneming van een regeling voor de
indiening van burgerinitiatieven (aan het begin
van artikel 27);
4. Transparantie van de werkzaamheden van de instellingen, organen,
instanties en agentschappen van de Unie (artikel 255, verplaatst
binnen het tweede deel);
5. Sociale partners en sociale dialoog (begin van het Hoofdstuk
Sociaal beleid);
6. Solidariteitsclausule (nieuwe Titel VII in het deel over het
externe optreden);
7. Europese ombudsman (in artikel 195);
8. Bepaling op grond waarvan de regels inzake besluitvorming met
gekwalificeerde meerderheid in de Raad ook van toepassing worden
voor de Europese Raad ( in de nieuwe
afdeling 1 bis betreffende de Europese Raad);
9. Rechtsgrondslagen voor de aanneming van de lijst van
Raadsformaties en van het besluit
betreffende het voorzitterschap van deze formaties (artikel I-24,
lid 7] en vervanging van artikel 205, lid 2, door de
gekwalificeerde-meerderheidsregel die van toepassing is wanneer de
Raad niet besluit op voorstel van de Commissie [artikel I-25,
lid 2] (in afdeling 2 - De Raad);
10. Rechtsgrondslag voor de aanneming van het toerbeurtsysteem voor de
samenstelling van de Commissie [artikel I-26, lid 6, onder a)
en b)] (afdeling 3 - De Commissie);
11. Europese Centrale Bank (in afdeling 4 bis van het vijfde deel);
12. Rekenkamer (in afdeling 5 van het vijfde deel);
13. De adviesorganen van de Unie (in hoofdstuk 3 en 4 van het vijfde
deel);
14. Aparte Titel II over financiële bepalingen (hoofdstukken over de
eigen middelen van de Unie, het meerjarig financieel kader, de
jaarlijkse begroting van de Unie, de uitvoering van de begroting
en de kwijtingverlening, gemeenschappelijke bepalingen en
bestrijding van fraude);
15. Een Titel III en bepalingen over nauwere samenwerking, met
inbegrip van het verplaatsen van de artikelen 27 A tot en met 27 E
en van artikel 40 naar 40 B VEU en de nadere bepalingen over de
stemregels ;
16. Wijziging van artikel 309 met nadere bijzonderheden over de
stemregels in het geval van schorsing van bepaalde rechten die uit
het lidmaatschap van de Unie voortvloeien [artikel I-59, leden 5
en 6];
17. Invoeging in de algemene en slotbepalingen van nadere
bijzonderheden over het territoriaal toepassingsgebied
.
___________
BIJLAGE II
LIJST VAN DE AAN DE EUROPESE RAAD VOORGELEGDE DOCUMENTEN
Conclusies van de Raad over uitbreiding en versterking van de
alomvattende aanpak van migratie
10746/07
Versterking van het Europees nabuurschapsbeleid - Voortgangsverslag
van het voorzitterschap en conclusies van de Raad
10874/07
11016/07
De EU en Centraal-Azië: strategie voor een nieuw partnerschap
10113/07
Verslag van het voorzitterschap over het EVDB
10910/07
10910/07 COR 1 (fr,mt)
Noordelijke dimensie - Jaarlijks voortgangsverslag 2006 over de
uitvoering van het Actieplan voor de noordelijke dimensie
10612/07
10610/07
Rapport van het voorzitterschap over EU-activiteiten in het kader van
preventie, met inbegrip van de uitvoering van het EU-programma voor de
preventie van gewelddadige conflicten
11013/07
11013/1/07 REV 1 (bg)
---
---
Het artikel betreffende de voorrang van het EU-recht zal niet in
het VEU worden opgenomen en de IGC zal de volgende verklaring
goedkeuren: "De Conferentie memoreert dat, in overeenstemming met de
vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU, de Verdragen en
het recht dat de Unie op grond van de Verdragen vaststelt, voorrang
hebben boven het recht van de lidstaten, onder de voorwaarden bepaald
in die rechtspraak". Bovendien zal het advies van de Juridische dienst
van de Raad (doc. 580/07) bij de slotakte van de Conferentie worden
gevoegd.
De inhoud van Titel VI (politiële en justitiële samenwerking in
strafzaken) wordt opgenomen in de titel betreffende de Ruimte van
vrijheid, veiligheid en recht van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie (VWEU) - zie hieronder, "Wijzigingen van het
EG-Verdrag".
De tekst van het Handvest van de grondrechten zal derhalve niet in
de Verdragen worden opgenomen.
Met inbegrip van stemvoorschriften.
In verband met het samenvoegen van sommige bepalingen zal de
formulering van de tekst op een aantal punten worden aangepast.
De IGC zal overeenstemming bereiken over de volgende verklaring:
"De Conferentie benadrukt dat de bepalingen van het Verdrag
betreffende de Europese Unie die het Gemeenschappelijk Buitenlandse en
Veiligheidsbeleid regelen, daaronder begrepen de oprichting van het
ambt van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken
en Veiligheidsbeleid en de oprichting van een dienst voor extern
optreden, geen afbreuk doen aan de huidige bevoegdheden van de
lidstaten wat betreft de formulering en uitvoering van hun buitenlands
beleid, noch aan hun nationale vertegenwoordiging in derde landen en
internationale organisaties.
De Conferentie herinnert er tevens aan dat de bepalingen die het
Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid beheersen, geen
afbreuk doen aan de specifieke aard van het veiligheids- en
defensiebeleid van de lidstaten.
Zij benadrukt dat de EU en haar lidstaten gebonden blijven door de
bepalingen van het Handvest van de Verenigde Naties, in het bijzonder
de bepaling dat de Veiligheidsraad en zijn leden de primaire
verantwoordelijkheid dragen voor het handhaven van de internationale
vrede en veiligheid."
Ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens door de
lidstaten bij de uitoefening van activiteiten die binnen het GBVB en
het EVDB vallen, alsmede het verkeer van die gegevens.
De IGC zal overeenstemming bereiken over de volgende verklaring:
"De Conferentie bevestigt dat het feit dat de Europese Unie
rechtpersoonlijkheid bezit, de Unie geenszins machtigt wetgevend of
anderszins op te treden buiten de bevoegdheden die de lidstaten haar
in de Verdragen hebben verleend."
De artikelen 41, 42, 46 en 50 van het VEU worden geschrapt;
artikel 47, zoals gewijzigd door de IGC van 2004, wordt verplaatst
naar het GBVB-hoofdstuk.
(a) De IGC zal tevens de volgende Verklaring betreffende de
afbakening van bevoegdheden goedkeuren: "De Conferentie onderstreept
dat, conform het systeem van verdeling van bevoegdheden tussen de Unie
en de lidstaten als bedoeld in het Verdrag betreffende de Europese
Unie, bevoegdheden die in de Verdragen niet aan de Unie worden
toegedeeld, aan de lidstaten blijven toebehoren.
In de gevallen waarin in de Verdragen op een bepaald gebied een
bevoegdheid aan de Unie wordt toegedeeld die zij met de lidstaten
deelt, oefenen de lidstaten hun bevoegdheid uit voor zover de Unie
haar bevoegdheid niet heeft uitgeoefend of besloten heeft deze niet
langer uit te oefenen. Deze laatste situatie doet zich voor wanneer de
bevoegde EU-instellingen besluiten een wetgevingshandeling in te
trekken, met name om er beter voor te zorgen dat de subsidiariteits-
en evenredigheidsbeginselen permanent worden geëerbiedigd. De Raad
kan, op initiatief van een of meer van zijn leden (vertegenwoordigers
van de lidstaten) en overeenkomstig artikel 208, de Commissie
verzoeken voorstellen in te dienen met het oog op de intrekking van
een wetgevingsbesluit.
Ook kunnen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten,
in het kader van een intergouvernementele conferentie bijeen,
overeenkomstig de gewone herzieningsprocedure bedoeld in
artikel van het Verdrag betreffende de Europese Unie
besluiten tot wijziging van de Verdragen waarop de Unie is gebaseerd,
onder meer met het doel de in die Verdragen aan de Unie toegedeelde
bevoegdheden uit te breiden of te beperken.".
(b) Het volgende protocol zal aan de Verdragen worden gehecht:
"Wanneer de Unie overeenkomstig artikel inzake gedeelde
bevoegdheden op een bepaald gebied is opgetreden, heeft deze
uitoefening van bevoegdheden enkel betrekking op de door de betrokken
handeling van de Unie geregelde elementen en niet op het gehele
gebied."
De IGC zal in verband met dit artikel tevens de volgende
verklaring goedkeuren: "De Conferentie herinnert eraan dat in dat
geval de Raad overeenkomstig artikel [I-21, lid 4) bij consensus
handelt.".
Het volgende protocol zal aan de Verdragen worden gehecht:
"Protocol betreffende diensten van algemeen belang
De Hoge Verdragsluitende Partijen,
Wensend het belang van diensten van algemeen belang te benadrukken;
Hebben overeenstemming bereikt over de volgende interpretatieve
bepalingen, die aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zullen worden
gehecht:
Artikel 1
De gedeelde waarden van de Unie met betrekking tot diensten van
algemeen economisch belang in de zin van artikel 16 van het EG-Verdrag
omvatten met name:
- de essentiële rol en de ruime bevoegdheid van de nationale,
regionale en locale autoriteiten om diensten van algemeen economisch
belang te verrichten, te machtigen en te organiseren op een manier die
zoveel mogelijk in overeenstemming is met de behoeften van de
gebruikers;
- de diversiteit tussen verschillende diensten van algemeen economisch
belang en de verschillen in de behoeften en voorkeuren van de
gebruikers die kunnen voortvloeien uit verschillende geografische,
sociale of culturele omstandigheden;
- een hoog niveau van kwaliteit, veiligheid en betaalbaarheid, gelijke
behandeling en de bevordering van de algemene toegang en van de
rechten van de gebruiker;
Artikel 2
De bepalingen van de Verdragen doen op generlei wijze afbreuk aan de
bevoegdheid van de lidstaten om niet-economische diensten van algemeen
belang te verrichten, te machtigen en te organiseren.".
De IGC zal tevens twee verklaringen met betrekking tot dit
artikel goedkeuren:
1) "De Conferentie verklaart dat de verwijzing naar de doelstellingen
van de Unie in artikel 308 een verwijzing is naar de doelstellingen
bedoeld in artikel en naar de doelstellingen van
artikel met betrekking tot het externe optreden op basis
van deel III, titel V, van het Verdrag. Het is derhalve uitgesloten
dat met een optreden op basis van artikel 308 alleen de doelstellingen
bedoeld in artikel worden nagestreefd.
De Conferentie wijst er in dit verband op dat, overeenkomstig artikel
, geen wetgevingshandelingen kunnen worden aangenomen op
het gebied van het Gemeenschappelijk buitenlands en
veiligheidsbeleid."
2) "De Conferentie benadrukt dat, volgens de vaste rechtspraak van het
Hof van Justitie van de Europese Unie, artikel 308, als bestanddeel
van een op het beginsel van bevoegdheidstoedeling berustend
institutioneel bestel, geen grondslag kan zijn voor een uitbreiding
van het competentiegebied van de Unie tot buiten het algemene kader
dat gevormd wordt door het geheel van de bepalingen van de Verdragen,
en in het bijzonder die waarin de taken en het optreden van de Unie
worden omschreven. In geen geval kan artikel 308 als grondslag dienen
voor de vaststelling van bepalingen die, wat hun gevolgen betreft, in
wezen neerkomen op een wijziging van de Verdragen buiten de daartoe in
de Verdragen voorziene procedure om.".
Sommige van deze protocollen zijn niet nodig omdat de bestaande
verdragen niet worden ingetrokken en worden derhalve niet vermeld.
Benadrukt zij dat alle bestaande verdragen, ook de toetredingsakten,
van kracht blijven.
De asterisk (*) in deze bijlage geeft aan dat de in te voegen
innovaties overeenstemmen met die welke door de IGC van 2004 zijn
goedgekeurd.
Het volgende protocol zal aan de Verdragen worden gehecht:
"Protocol betreffende de interne markt en de mededinging
De Hoge Verdragsluitende Partijen, overwegende dat de interne markt
als omschreven in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese
Unie een regime omvat dat verzekert dat de mededinging niet wordt
verstoord
Zijn overeengekomen dat,
de Unie daartoe indien nodig actie zal ondernemen overeenkomstig de
bepalingen van de Verdragen, met inbegrip van artikel 308 van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.".
Het IGC zal overeenstemming bereiken over de volgende verklaring:
"De Conferentie verklaart het volgende:
1. Het Handvest van de grondrechten, dat juridisch bindend is,
bevestigt de grondrechten die gewaarborgd zijn door het Europees
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden en de grondrechten die voortvloeien uit de grondwettelijke
tradities die de lidstaten gemeen hebben.
2. Het Handvest breidt het toepassingsgebied van het recht van de Unie
niet uit tot buiten de bevoegdheden van de Unie en schept voor de Unie
geen nieuwe bevoegdheden of taken, noch brengt het wijziging in de
bevoegdheden en taken als omschreven in de Verdragen."
Unilaterale verklaring van Polen:
"Het Handvest heeft in geen enkel opzicht gevolgen voor het recht van
de lidstaten om wetgeving vast te stellen op het gebied van de
openbare zeden, het familierecht en de bescherming van de menselijke
waardigheid alsmede de eerbiediging van de lichamelijke en morele
integriteit van de mens."
Het volgende protocol zal aan de Verdragen worden gehecht:
"De Hoge Verdragsluitende Partijen
Overwegende dat de Unie in artikel van het Verdrag betreffende de
Europese Unie de in het Handvest van de grondrechten vervatte rechten,
vrijheden en beginselen erkent;
Overwegende dat het Handvest moet worden toegepast in strikte
overeenstemming met de bepaling van voornoemd artikel en titel
VII van het Handvest zelf;
Overwegende dat het voornoemd artikel vereist dat het Handvest
door de rechtbanken van het Verenigd Koninkrijk wordt toegepast en
uitgelegd in strikte overeenstemming met de in dat artikel bedoelde
verduidelijkingen;
Overwegende dat het Handvest zowel in rechten als in beginselen
voorziet;
Overwegende dat het Handvest zowel bepalingen van civiele als van
politieke aard bevat alsmede bepalingen van economische en sociale
aard;
Overwegende dat in het Handvest de in de Unie erkende rechten,
vrijheden en beginselen opnieuw worden bevestigd en deze rechten
zichtbaarder worden gemaakt, maar dat het Handvest geen nieuwe rechten
of beginselen schept;
Herinnerend aan de verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk uit
hoofde van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie en het recht van de Unie
in het algemeen;
Nota nemend van de wens van het Verenigd Koninkrijk dat meer
duidelijkheid wordt gebracht in bepaalde aspecten van de toepassing
van het Handvest;
Derhalve wensend de toepassing van het Handvest met betrekking tot de
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van het Verenigd
Koninkrijk te verduidelijken evenals de wijze waarop rechtzoekenden
dit Handvest in rechte moeten kunnen inroepen in het Verenigd
Koninkrijk;
Opnieuw bevestigend dat verwijzingen in dit protocol naar de werking
van specifieke bepalingen van het Handvest de werking van andere
bepalingen van het Handvest strikt onverlet laten;
Opnieuw bevestigend dat dit protocol de toepassing van het Handvest op
andere lidstaten overlet laat;
Opnieuw bevestigend dat dit protocol andere verplichtingen van het
Verenigd Koninkrijk uit hoofde van het Verdrag betreffende de Europese
Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het
recht van de Unie in het algemeen onverlet laat;
Hebben overeenstemming bereikt over de volgende bepalingen die gehecht
zullen worden aan het Verdrag betreffende de Europese Unie:
Artikel 1
1. Het Handvest verleent het Hof van Justitie noch enig hof of
rechtbank van het Verenigd Koninkrijk de bevoegdheid te bepalen dat de
wetten, verordeningen of administratieve bepalingen, praktijken of
maatregelen van het Verenigd Koninkrijk in strijd zijn met de
grondrechten, vrijheden en beginselen die het Handvest zijn
vastgelegd.
2. Met name, en om twijfel te voorkomen, voorziet van het
Handvest niet in rechten voor de justitiabele die op het Verenigd
Koninkrijk van toepassing zijn, behalve voorzover de nationale
wetgeving van het Verenigd Koninkrijk in dergelijke rechten voorziet.
Artikel 2
Voorzover een bepaling van het Handvest verwijst naar nationale wetten
en praktijken, is zij in het Verenigd Koninkrijk alleen van toepassing
voorzover de daarin vervatte rechten of beginselen erkend zijn in de
wetten of praktijken van het Verenigd Koninkrijk."
Twee delegaties behielden zich het recht voor om toe te treden
tot dit protocol.
De door de IGC van 2004 overeengekomen versie van het Handvest,
die in door de drie instellingen opnieuw zal worden
vastgesteld. Zij zal in het Publicatieblad van de Europese Unie worden
bekendgemaakt.
De IGC zal overeenstemming bereiken over de volgende verklaring:
"Naast de specifieke procedures vermeld in
onderstreept de Conferentie dat de bepalingen betreffende het GBVB,
mede met betrekking tot de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor
Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid en de Dienst voor extern
optreden, de huidige rechtsgrondslag, verantwoordelijkheden en
bevoegdheden van elke afzonderlijke lidstaat onverlet laten wat
betreft het bepalen en voeren van zijn buitenlands beleid, zijn
nationale diplomatieke dienst, zijn betrekkingen met derde landen en
aan deelname aan internationale organisaties, waaronder het
lidmaatschap van een lidstaat van de Veiligheidsraad van de VN.
Tevens merkt de Conferentie op dat de bepalingen betreffende het GBVB
geen nieuwe bevoegdheden aan de Commissie verlenen om besluiten te
initiëren of de rol van het Europees Parlement te vergroten.
Ook memoreert de Conferentie dat de bepalingen betreffende het
gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid het specifieke
karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van de lidstaten
onverlet laten."
De asterisk (*) in deze bijlage geeft aan dat de in te voegen
innovaties overeenstemmen met die welke door de IGC van 2004 zijn
goedgekeurd.
European Union