Kamerdebat over salaris bestuursvoorzitter AFM
toespraak | 13-06-2007 | Tweede Kamer, Minister
Minister Bos:
: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun bijdragen aan dit debat. Hoe
moeilijk en gecompliceerd het onderwerp ook is, ik sta hier graag,
omdat wij ons immers dienen te verantwoorden, ook tegenover de Kamer,
voor dit type benoemingen en de daarbij horende salarissen. Vooraf wil
ik proberen om op een drietal punten eenzelfde blik op de feiten te
bereiken om misverstanden te voorkomen.
Voor zover ik weet, is dit de eerste keer dat bij de aanstelling van
een nieuwe bestuurder in de publieke sector het salaris omlaag gaat.
Dat is regelrechte breuk met de trend van de afgelopen jaren toen de
salarissen alleen maar omhoog gingen.
Ten tweede: de nieuwe voorzitter van de raad van bestuur van de AFM
verdient EUR120.000 minder dan hij zou kunnen verdienen in een
vergelijkbare baan in het bedrijfsleven.
Ten derde: door de salarisstijgingen van de bestuurders van de AFM te
verbinden aan de salarisstijging in de cao voor het bankpersoneel
garanderen wij dat als de man of de vrouw in de postkamer er jaar op
jaar 2% vooruitgaat hetzelfde geldt voor de hoogste baas in de
organisatie. Ik vind dit drie resultaten waar wij toch met enige
voldoening naar zouden moeten kunnen kijken en die ook voor een
voorbeeldwerking voor de rest van de publieke sector significant
zouden kunnen zijn.
Ik wil nog een andere opmerking maken in de sfeer van feiten en
mogelijke misverstanden. Gisteren of vandaag nog las ik in de kranten
een citaat van de heer Irrgang. Hij zei zoiets van "die Hoogervorst is
een ambtenaar" en "Bos zakt voor zijn eerste test en geeft hem gelijk
EUR274.000". In dat citaat zitten een paar op elkaar gestapelde
misverstanden. Het gaat hier niet om een ambtenaar, maar om een
bestuurder van een privaatrechtelijke zelfstandige
bestuursorganisatie. Ik bepaal het salaris ook niet; het
beloningsbeleid en dus het salaris worden bepaald door de raad van
toezicht. Op een gegeven moment word ik wel gevraagd om dat
bezoldigingsbeleid goed te keuren. Hoe graag ik dat ook had gewild,
zeg ik in de richting van de heer Vendrik, ik ga ook niet over
wervingsadvertenties, over de manier waarop mensen gerekruteerd worden
voor zo'n functie. Dat zijn alle verantwoordelijkheden van de raad van
toezicht van de desbetreffende organisatie. Het enige moment waarop ik
ermee te maken krijg, is als ik een bepaalde benoeming moet
goedkeuren. Dan kan ik mijn voet tussen de deur zetten en proberen tot
een dialoog, een discussie daarover te komen en dat heb ik ook gedaan.
De heer Irrgang (SP):
Voorzitter. De AFM wordt volgens mij toch voor 100% of nagenoeg 100%
door de overheid gefinancierd. Er kan dus geen twijfel over bestaan
dat het hier gaat om de semi-publieke sector. De minister moet het
goedkeuren, maar had dat dus ook niet kunnen doen. Hij had er kunnen
staan en kunnen zeggen dat hij vanaf dit moment die norm wil
handhaven.
Minister Bos:
Ik zal er graag iets meer over zeggen, maar uw veronderstelling klopt
niet: het salaris van de voorzitter van de raad van bestuur van de AFM
is slechts voor ongeveer een kwart gefinancierd uit belastingmiddelen
en wordt voor 75% opgebracht door het bedrijfsleven. De kosten voor de
Nederlandse belastingbetaler voor een excellente voorzitter van het
bestuur van de Autoriteit Financiële Markten bedraagt ongeveer
EUR75.000 en dat is ongeveer een ton minder dan het nieuwe normsalaris
van de minister-president.
De heer Irrgang (SP):
Voor alle duidelijkheid: zegt u nu dat de AFM niet behoort tot de
semi-publieke sector?
Minister Bos:
Neen, ik heb gedaan wat ik heb gedaan, omdat ik vind dat wij ons in de
geest van het coalitieakkoord iets moeten aantrekken van wat daar aan
normen en maxima in staat. Verderop in mijn betoog wil ik nog wel
wijzen op enkele complicaties waarvoor wij nog wel komen te staan in
de debatten die wij ongetwijfeld nog zullen gaan voeren over de marges
die wij op dit punt willen hanteren. Ik ben in ieder geval van mening
-- of het nu wel of niet precies valt onder de definities van publieke
of semi-publieke sector -- dat het zich in ieder geval in de publieke
sfeer afspeelt en ik dientengevolge gehouden ben om te proberen om een
gematigd salaris na te streven daar waar ik dat kan.
Misschien mag ik direct een mogelijk derde misverstand uit de weg
ruimen en dat gaat over dit concrete geval. Vlak na mijn aantreden als
minister van Financiën kreeg ik te horen dat de werving- en
selectieprocedure voor deze functie in gang was gezet en had geleid
tot een uiteindelijke selectie van drie kandidaten. De heer
Hoogervorst kwam hier als voorkeurskandidaat van de raad van toezicht
uit. In die selectieprocedure behoorde het salaris zoals dat tot dan
toe bij de heer Docters van Leeuwen aan de orde was geweest, tot de
beschikbare informatie. Ik moest dus op een buitengewoon laat moment
in de procedure, namelijk toen de hele werving- en selectie achter de
rug was en er al een voorkeurskandidaat was van de raad van toezicht,
beslissen of ik nog wilde debatteren of discussiëren over het salaris.
Ik heb dat gedaan, maar ik zeg erbij dat ik dat zelf op het randje
vind. Iemand is een selectieprocedure in gegaan op basis van allerlei
veronderstellingen over het salaris dat met de betreffende functie
gemoeid is. Er was in ieder geval kennis aanwezig over het oude
salaris. Aan het einde van de procedure ben ik nog een keer begonnen
met vragen of het niet wat minder zou mogen. Ik wil dat hier wel
helder hebben. Ik sta ervoor dat ik het zo heb gedaan, maar dat
betekent wel dat wij bij volgende benoemingen in een heel andere
situatie kunnen zitten en het debat hier ook op een andere manier zal
plaatsvinden. Bij volgende benoemingen kun je namelijk afspraken maken
met de raad van toezicht op basis van welke arbeidsvoorwaarden in de
markt wordt gekeken voordat een werving- en selectieprocedure
plaatsvindt. Dat was nu niet mogelijk.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik wil nog even terug naar de misverstanden die de minister van
Financiën meende te moeten wegruimen. Om alle misverstanden te
vermijden: de minister van Financiën keurt het beloningsbeleid van de
AFM goed. De minister van Financiën keurt de begroting van de AFM
goed. Alle uitgaven van de AFM, of ze lopen via de rijksbegroting van
Financiën danwel via verplichte heffingen die door het financiële
bedrijfsleven worden opgebracht, worden gefinancierd uit specifieke
belastingen. Daarmee hoort de AFM volwaardig tot de publieke sector en
keurt de minister alles goed wat hier aan de hand is: het geld en het
beloningsbeleid. Daarmee is zijn machtspositie volledig zou ik denken.
Toch?
Minister Bos:
Ik keur de benoeming goed zoals het voorstel aan mij wordt gedaan door
de raad van toezicht, maar ik kan bijvoorbeeld niet zelf een bepaalde
salarishoogte afdwingen. Ik kan niet verordonneren dat een bepaald
salaris wordt betaald. De raad van toezicht komt met een voorstel naar
mij toe en daarop kan ik "nee" zeggen. De raad kan tien keer met
hetzelfde salaris naar mij toe komen en dan kan ik tien keer "nee"
zeggen. Daarmee ben ik dus nog niet op een lager salaris uitgekomen.
Ik zal het dus moeten hebben van een zodanige dialoog met de raad van
toezicht dat ik de raad er op grond van allerlei inhoudelijke
argumenten van kan overtuigen dat het voorstel dat in eerste instantie
is gedaan, te hoog is en dat het misschien een slag lager moet. Dat
heb ik geprobeerd. Verdere instrumenten heb ik niet. Daarbij waren wij
al heel ver in de procedure en dat beperkte ook de mogelijkheden.
Als wij concreet kijken naar de cijfers van 2006 werden de kosten van
de AFM voor 72% opgebracht door het bedrijfsleven zelf en niet door de
Nederlandse belastingbetaler.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik kom in mijn tweede termijn nog wel even terug op dit punt, want ik
heb nog twee vragen over het laatste feit dat de minister naar voren
brengt. Begrijp ik goed dat de AFM een procedure is gestart waarvan
men wist dat zowel de beloning als de benoeming uiteindelijk
geaccordeerd moest worden door de nieuwe minister van Financiën? Men
is de procedure vast gestart terwijl er sprake was van een politiek
interbellum. Heeft dat bij de AFM of het demissionaire kabinet niet
tot enige terughoudendheid geleid, ook gelet op de publieke discussie
hierover?
Ik kom nu op mijn tweede vraag. De minister wordt in een heel laat
stadium geconfronteerd met dit niet helemaal aangename feit. Ik neem
hem dat niet kwalijk, want zo gaat dat dan. Wat was er gebeurd als de
minister had gezegd dat hij dit niet voor zijn rekening zou nemen? Dit
gelet op het belang van de zaak, de belofte die hij had gedaan en de
afspraak in het coalitieakkoord.
Minister Bos:
Ik weet niet wat er dan was gebeurd. Het enige dat ik weet, is dat de
raad van toezicht heeft geworven op basis van het bestaande
beloningsbeleid dat ook was goedgekeurd door de minister van
Financiën. In principe loopt dat beleid tot 1 januari 2008.
Men bewoog zich dus volstrekt binnen de kaders die met de politiek
waren afgesproken in de afgelopen jaren. Ik heb van de gelegenheid
gebruik gemaakt om te proberen om een discussie te entameren, ook met
het oog op het feit dat wij sowieso per 1 januari 2008 nieuwe
afspraken moeten maken over het bezoldigingsbeleid voor bestuurders
bij de AFM. Het moment waarop de benoeming moest worden goedgekeurd,
leek mij een goed moment om die discussie aan te zwengelen. Ik weet
niet hoe het verder zou zijn gegaan.
Ik heb als minister van Financiën de verantwoordelijkheid, wetende dat
de heer Docters van Leeuwen later dit jaar vertrekt, om ervoor te
zorgen dat er op tijd een goed ingewerkte opvolger is. Het is in het
belang van Nederlandse spaarders en beleggers dat er een goed
functionerend bestuur is. Bij alle afwegingen die ik moet maken, hoort
ook een afweging met betrekking tot de vraag wat de gevolgen zouden
zijn als ik nog langer dwars was blijven liggen, zowel wat betreft
vertraging als voor het bestuur dat de sector hard nodig heeft. Een
andere afweging heeft te maken met de redelijkheid van de uitkomst.
Die vond ik redelijk, dus ben ik uiteindelijk in een buitengewoon
constructieve dialoog met de Raad van Toezicht hierop uitgekomen.
De heer Van der Vlies (SGP):
Dat deze minister in deze procedure vrij laat aan tafel aanschoof,
valt hem niet te verwijten. In de Kamer en het kabinet klinkt echter
al een jaar of vijf een moreel appel. Dat heeft kennelijk onvoldoende
gewerkt in het perspectief dat de Raad van Toezicht bood aan de nieuw
te benoemen kandidaat.
Minister Bos:
Dat vind ik een te sterke conclusie, met name omdat de Raad van
Toezicht zich bewoog binnen grenzen die al waren geautoriseerd door de
politiek, ook na de golf van discussies over hoge inkomens en
dergelijke in 2005. Wat betreft het beloningsbeleid is er al een
geschiedenis bij de AFM en De Nederlandsche Bank. Bij DNB zijn
salarissen al sinds 2002 bevroren en bij de AFM sinds 2005. Daarnaast
zijn vertrekregelingen, pensioenvergoedingen en onkostenvergoedingen
aangepast. Binnen die kaders heeft de Raad van Toezicht dus al
buitengewoon veel gedaan en zij bleven er ook echt binnen. Die kaders
lagen overigens, ook al in de vorige periode, zwaar onder het
marktgemiddelde. Om nu te zeggen dat men zich niets heeft aangetrokken
van discussies, moreel of anderszins, rondom topinkomens, gaat mij te
ver. Er is in de afgelopen jaren al ontzaglijk veel gebeurd, juist in
die sfeer. Ik vond alleen dat het nog net een stapje verder kon gaan.
De mogelijkheid die ik daartoe had, heb ik benut.
De heer Van der Vlies (SGP):
Heb ik goed begrepen dat het perspectief dat werd geboden aan de nieuw
te benoemen kandidaat wat betreft het salarisniveau lag op het niveau
van de zittende voorzitter, dus ongeveer EUR320.000?
Minister Bos:
De solliciterende kandidaten hadden allemaal kennis van het
salarisniveau van de vorige voorzitter. De Raad van Toezicht is er in
de procedure altijd duidelijk over geweest dat er over de
uiteindelijke arbeidsvoorwaarden overleg met en toestemming van de
minister van Financiën nodig zou zijn. Ik vind dus echt dat men wat
dat betreft buitengewoon keurig en fatsoenlijk heeft gehandeld.
De heer Irrgang (SP):
De minister zei dat hij zich beperkt voelde doordat de procedure al in
gang was gezet en dat er al verwachtingen waren gewekt. Betekent dit
dat hij eigenlijk verder had willen gaan? Had hij eigenlijk, als hij
de ruimte had gehad naar zijn gevoel, het salaris van de
minister-president wel als maximumnorm willen hanteren?
Minister Bos:
De kandidaten hebben kandidaten gesolliciteerd op een functie waarvan
zij wisten dat die betaald werd op een niveau van ruim boven de drie
ton. Ik vond en vind dat dan niet als de hele sollicitatieprocedure is
doorlopen, alle gesprekken achter de rug zijn en een
voorkeurskandidaat wordt voorgedragen, kan worden gezegd dat de
kandidaat in kwestie geen ruim drie ton krijgt, maar dat het bedrag
wordt gehalveerd en op het salarisniveau van de minister-president
wordt gebracht. Dat vind ik gewoon niet fatsoenlijk. Ik vind wel dat
wij bij nieuwe gevallen waarbij wij wel aan het begin van een
procedure invloed kunnen hebben op het perspectief dat op het gebied
van arbeidsvoorwaarden wordt geboden aan sollicitanten moeten kijken
op welke wijze wij die norm van het ministerssalaris een rol kunnen
laten spelen.
Dat kader bestaat nog niet. Er zijn nog geen afspraken over gemaakt.
Ik heb vandaag goed naar mevrouw De Pater geluisterd, die heeft gezegd
dit als een groot gemis te ervaren. Ik heb het ook als een groot gemis
ervaren. Ik zal aan mijn collega van Binnenlandse Zaken vragen om de
Kamer zo snel mogelijk te informeren wanneer dit kader beschikbaar
komt. In dit concrete geval betekende het niet alleen dat ik pas op
een heel laat moment in de procedure moest doen wat ik kon doen - en
ik ben van mening dat ik dat naar redelijkheid heb gedaan - maar ook
dat wij ons een eigen interpretatie moesten vormen van de uitleg van
de teksten in het coalitieakkoord voor dit specifieke geval. In eerste
instantie heb ik dat zelf moeten doen. Ik heb dit later gedeeld met
mijn collega's in het kabinet. Daarover wil ik graag nog iets zeggen.
De voorzitter:
Met alle respect voor de vragensteller, stel ik voor dat de minister
eerst zijn betoog vervolgt. Anders is het beeld niet compleet.
Minister Bos:
Voorzitter. In de tekst van het coalitieakkoord met betrekking tot dit
soort salarissen staan drie elementen centraal. In de eerste plaats
wordt gesproken over de publieke en semipublieke sector. In de tweede
plaats wordt gerefereerd aan de adviezen van de commissie-Dijkstal. In
de derde plaats wordt gesproken over normering en maximering. Dat zijn
de drie samenstellende delen.
Vervolgens speelt een aantal punten een rol. Ten eerste speelt de
vraag welke precies de afbakening is van de sectoren, bedrijven,
organisaties en sferen waarover het gaat. Speelt de norm op elke plek
binnen deze groep instellingen, bedrijven een even grote rol?
Bij het Rijk en het openbaar bestuur is het duidelijk dat de
ambtenaren op departementen, burgemeesters en commissarissen van de
Koningin volledig uit belastinggeld worden betaald. Wij gaan er zelf
helemaal over hoeveel zij krijgen betaald. Wanneer wij het kader gaan
uitwerken, kan ik mij dus goed voorstellen dat voor deze sfeer wordt
vastgesteld dat de norm maximaal moet gelden. Er is hier niet of
nauwelijks ruimte om van de norm af te wijken.
Op iets grotere afstand komen wij bij de publiekrechtelijke zbo's en
privaatrechtelijke zbo's. Er zit dan bijvoorbeeld vaak een raad van
toezicht tussen die bepaalt hoeveel wordt betaald. Wij bevinden ons
dan slechts in een rol om het salaris al of niet te accepteren, maar
kunnen het niet vaststellen.
Nog een stapje verder komen wij bijvoorbeeld bij staatsdeelnemingen.
Dat betreft private bedrijven met publieke aandeelhouders, die op
private markten opereren. Gaan wij dat bereik al dan niet onder de
publiek en semipublieke sfeer rekenen? Op welke manier gaan wij hier
de norm hanteren?
Tenslotte is er de echte semipublieke sector in de zin van
ziekenhuizen, universiteiten, en woningbouwcorporaties. Deze zijn in
zo'n hoge mate verzelfstandigd dat wij ons moeten afvragen op welke
manier wij de controle kunnen gaan houden op de salarisstelling.
Deze discussie zal moeten worden beslecht bij de bespreking van de
kaderstelling en de daaruit voortvloeiende wet- en regelgeving die
minister Ter Horst aan de Kamer zal voorstellen. De afgelopen maanden
heb ik voor mijzelf besloten dat ik een verantwoordelijkheid heb om te
proberen bij te dragen aan een gemachtigde salarisontwikkeling, ook al
is de AFM een privaatrechtelijke organisatie en geen
publiekrechtelijke organisatie en ook al ben ikzelf niet degene die
het salaris vaststelt maar kan ik er op zijn best in bewilligen. Dat
is dus mijn interpretatie van het coalitieakkoord geweest. De tweede
interpretatie daarvan was, dat de normstelling uit het coalitieakkoord
is essentie een "comply or explain"-karakter heeft. Dat is vooral een
antwoord aan de heer Cramer.
Ik meen dat dit de geest van de debatten is geweest die de Kamer over
salarissen in de publieke en semipublieke sector heeft gevoerd. Je
moet een norm hanteren. Wij mogen niet uitsluiten dat zich situaties
voordoen waarin je er met deze norm niet uitkomt. Die moeten dan
gemotiveerd worden verantwoord, in eerste instantie in de ministerraad
en vervolgens wellicht ook in de Kamer. Ik heb er dan ook totaal geen
probleem mee dat ik hier nu sta.
Dit is vervolgens het onderwerp van het debat tussen mij en de raad
van toezicht geweest: kunnen wij beargumenteren dat in dit geval een
salaris moet worden betaald dat hoger is dan dat van de
minister-president? Is dat, voor mij als minister van Financiën en
vervolgens voor het kabinet, acceptabel? Daarbij heeft een aantal
zaken een rol gespeeld. Net zoals wij dat doen bij staatsdeelnemingen,
is gekeken naar vergelijkbare functies in de markt. Vervolgens kan de
keuze worden gemaakt of je in de bovenste 25% of de tweede of derde
25% gaat zitten. Bij staatsdeelnemingen kijken wij meestal maar die
mediaan. Dat zou in dit geval een bedrag van EUR390.000 zijn geweest.
Dat is het salaris dat in de markt betaald wordt voor een functie van
vergelijkbare zwaarte. Daartegenover staat dat het genormeerde
ministersalaris in de nieuwe situatie zich rond de EUR170.000 en
EUR180.000 bevindt. Dat zijn dan de twee ijkpunten: de maximale norm
uit hoofde van het coalitieakkoord van EUR170.000/EUR 180.000 en de
marktnorm van EUR390.000. De vraag is dan hoe daartussen een
verstandig evenwicht vindt.
Daarbij hielp het feit dat er al twee andere bestuurders zitting
hebben in het bestuur van de AFM en dat wij een aantal jaren geleden
al gemerkt hebben dat het problematisch is om goede mensen te vinden
voor het salaris wat zij thans verdienen. Het leek dus niet redelijk
om te veronderstellen dat het salaris van de andere bestuurders nog
verder omlaag zou kunnen. Als je dat salaris omlaag zou brengen, zou
in de organisatie AFM een flink aantal mensen meer gaan verdienen dan
hun bestuur. Daarmee moet je ook rekening houden. Wij hebben op een
gegeven moment gezegd: het salaris van de bestuurders laten wij voor
wat het is. De voorzitter van het bestuur zat er 25% boven. Dat gaan
wij verlagen. Die gaat er 10% boven zitten, net zoals in het nieuwe
systeem de minister-president 10% meer gaat verdienen dan de
ministers. Dan kom je dus uit op een verlaging van 12% met het daarbij
behorende salaris van EUR274.000.
Een van de redenen waarom het allemaal zo lang heeft geduurd, is dat
wij dit soort gesprekken hebben gehad met de raad van toezicht. Is het
redelijk om het salaris van de bestuurders omlaag te brengen? Hoe is
dat vorige keren gegaan als je mensen uit de arbeidsmarkt probeerde te
trekken? Lukt het voor dat salaris? Zat dat aan de bovenkant of aan de
onderkant? De tweede complicatie was dat in het verleden een verband
is aangebracht tussen de salarissen van de AFM enerzijds en de
salarissen van de Nederlandsche Bank anderzijds. Als wij dat verband
handhaven, betekent dit dat er bij nieuwe aanstellingen bij de
Nederlandsche Bank forse salarisverlagingen zullen plaatsvinden. Dat
is natuurlijk ook onderwerp van discussie geweest met de raad van
commissarissen van de Nederlandsche Bank en daarin is ook wat tijd
gaan zitten. Dat is de reden dat het allemaal iets langer geduurd
heeft dan in eerste instantie mogelijk leek.
De voorzitter:
De minister stopt, maar dat is nog geen reden om allemaal vragen te
gaan stellen. Is er straks behoefte aan een tweede termijn?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Misschien ook wel aan een derde.
De voorzitter:
Dan stel ik u in de gelegenheid één vraag te stellen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Is in de afgelopen tijd door de minister, de raad van toezicht of door
wie ook maar bij deze wervingsprocedure voor de nieuwe voorzitter van
de AFM betrokken is geweest, aan kandidaat nummer één gevraagd of hij
het doet voor EUR 170.000?
Minister Bos:
Ik ben daarbij zelf niet betrokken geweest en ik weet het antwoord
niet. Ik denk het niet.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Over dit soort bijna onbenulligheden gaat het. Hoe serieus ben je om
een zeer gevoelige politieke norm ook daadwerkelijk te effectueren?
Minister Bos:
U moet even zorgvuldig zijn, mijnheer Vendrik. U stelt een vraag over
iets wat zich heeft afgespeeld voor het aantreden van dit kabinet. De
wervingsprocedure is toen gestart.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Nee, ik ga de minister niet lastig vallen over wat voor zijn aantreden
is gebeurd, Dat gun ik hem. Het gaat over de periode vanaf zijn
aantreden tot aan het schrijven van de brief aan de Kamer, waarin de
minister vanuit zijn v erantwoordelijkheid heeft aangedrongen op
verlaging van het oorspronkelijk beoogde salaris. Is in die periode de
hamvraag gesteld of de best geschikte kandidaat bereid is het te doen
voor de norm die in het coalitieakkoord staat?
Minister Bos:
Nee, die vraag is niet gesteld. Dat heeft een aantal redenen. De
praktische reden dat ik het niet fatsoenlijk zou hebben gevonden om
aan een kandidaat die al een hele procedure had doorlopen op grond van
andere informatie over de arbeidsvoorwaarden helemaal aan het eind van
de rit te vragen of hij het ook voor de helft minder zou willen doen.
Dat vind ik echt op gespannen voet staan met fatsoensnormen.
De principiële reden is dat wij te maken hebben met
salarisverhoudingen binnen een bestuur. Als ik dat had gedaan, zouden
de salarisverhoudingen binnen de organisatie van de AFM totaal op hun
kop hebben gestaan, wat het de AFM onmogelijk zou hebben gemaakt om in
de toekomst de vereiste medewerkers aan te trekken. Als ik van de
nieuwe voorzitter in dat late stadium had gevraagd om EUR 170.000 te
verdienen, zou de voorzitter EUR70.000 minder gaan verdienen dan zijn
bestuurders. Dat komt het gezag van zo'n voorzitter niet ten goede. Ik
vind dat je in redelijkheid -- dat is het uitgangspunt geweest van het
beleid -- rekening mag houden met twee dingen. Ten eerste gaat het om
een functie in de publieke sfeer, dus het salaris hoort gematigd te
zijn. Ten tweede zijn dit mensen die ook in de marktsector voor veel
meer geld aan de bak kunnen komen. Tussen die twee moet je een
verstandig midden zien te vinden. Dat heb ik gedaan.
De heer Cramer (ChristenUnie):
De minister geeft een duidelijke toelichting op zijn overwegingen. Hij
zegt zelf dat hij het ontbreken van een kader als een gemis heeft
ervaren. Waarom is er niet eerst gewerkt aan dat kader, zodat er een
heldere afweging kan worden gemaakt? Wanneer kunnen wij dat kader wel
verwachten?
Minister Bos:
Ik heb in de richting van mevrouw De Pater al toegezegd dat ik collega
Ter Horst zal vragen om de Kamer zo snel mogelijk daarover te
informeren. Ik weet dat men er uitdrukkelijk mee bezig is. Ik ken uit
mijn hoofd niet het precieze tijdpad. Zelf heb ik de inschatting
gemaakt dat ik er niet op kon wachten, omdat het vertrek van de
huidige voorzitter bij de AFM al was aangekondigd. Ik vind het mijn
verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat er tijdig een opvolger
is. Overigens is dit belangrijke en urgente materie, maar ik heb
gewezen op de vari ëteit van organisaties in de publieke sfeer, op de
heel grote verschillen tussen salarissen waar je wel iets aan kunt
doen en salarissen waar je veel minder direct iets aan kunt doen, op
de heel verschillende arbeidsmarkten die daarbij een rol spelen en ook
op de vraag onder welke omstandigheden je de norm strak moet hanteren
en onder welke omstandigheden je misschien daarvan mag afwijken. Het
zijn allemaal vragen die wij bij de totstandkoming van het kader
zullen moeten beantwoorden. Daar werk ik graag aan mee, maar dat was
inderdaad nog niet klaar.
De heer Tang (PvdA):
U noemt de relatie met de beloningen bij de Nederlandsche Bank. Hoe
zit dat precies? Gaan de directeuren bij de Nederlandsche Bank ook 12%
minder verdienen? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor het inkomen van
de nieuwe Nout Wellink?
Minister Bos:
In de oude systematiek verdiende de voorzitter van de raad van bestuur
van de AFM evenveel als een directeur bij de Nederlandsche Bank. De
verlaging met 12% voor de voorzitter van de AFM zou betekenen dat bij
een nieuwe aanstelling ook een directeur van de Nederlandsche Bank
minder zou verdienen dan zijn voorganger. Als wij ook het principe
zouden hanteren dat de president van de Nederlandse Bank niet 25% meer
verdient dan zijn directeuren, maar slechts 10% zoals bij de AFM, zou
het salaris van de nieuwe president van de Nederlandsche Bank 23%
lager liggen dan thans en zich ongeveer op het niveau van 1995
bevinden. Dat is heel fors. Daarover moet goed nagedacht worden. Over
dergelijke zaken ben ik in gesprek met de raad van commissarissen.
De heer Irrgang (SP):
Er komt nu een voorzitter die niet uit de financiële sector komt, maar
uit de semi-publieke sector, in ieder geval in de afgelopen 21 jaar.
Is dat een goede kandidaat? Valt er nog iets te doen aan dat salaris?
Minister Bos:
Aan dat salaris valt niets te doen. De benoeming vindt plaats door de
raad van toezicht, die ook een voorstel doet over het salaris.
Uiteindelijk bewillig ik daarin. Ik heb erin bewilligd en dat verdedig
ik hier ook. Ik denk dat er een uitstekende kandidaat is benoemd. De
heer Van Dijck vroeg of er sprake was van een politieke benoeming.
Daarvan was geen sprake. De procedure is door de raad van toezicht bij
de AFM opgesteld met een keurig functieprofiel. Er zijn headhunters
ingeschakeld en er is gezocht naar de persoon met de beste
kwaliteiten. De heer Hoogervorst heeft in laatste instantie gewonnen
van mensen die allemaal buitengewoon gekwalificeerd en ook zeer
gespecialiseerd waren.
Dus hij heeft op geen enkele andere kwaliteit dan de voor deze functie
noodzakelijke kwaliteiten uiteindelijk de voorkeur gekregen van de
raad van toezicht.
De heer Van Dijck (PVV):
Als ik de minister zo beluister, houd ik mijn hart vast of hij zijn
belofte zal nakomen om in de publieke sector die maximumnorm te
hanteren. Op het moment dat er een vacature is en je daarbij wilt
insteken op die maximumnorm, krijg je te maken met het feit dat de
adjuncten of andere bestuurders daardoor meer gaan verdienen dan de
topbestuurders. Ik vraag mij dan ook af hoe de minister ü berhaupt de
norm die in het coalitieakkoord wordt voorgesteld, wil
bewerkstelligen.
Minister Bos:
Ik had ook in overleg kunnen treden met de raad van toezicht van de
AFM om het salarisniveau van de twee andere bestuurders ook ter
discussie te stellen. Ik had de bodem die nu in dat gebouw zit, kunnen
verlagen. Als ik dat gedaan had, was dit soort problemen niet aan de
orde geweest. Ik heb dat echter niet gedaan, omdat een aantal zeer
gespecialiseerde medewerkers in die organisatie, die nu al tegen hoge
salarissen werken, dan meer zouden zijn gaan verdienen dan hun bazen.
Dat zou het daar bestaande salarisgebouw totaal verstoord hebben. Ten
tweede is in 2005 bij de laatste werving van een bestuurder voor de
AFM al gebleken dat het salaris dat op dat moment gehanteerd werd,
niet bepaald gemakkelijk in de markt lag en dat het dus moeite kostte
om iemand met de vereiste expertise te pakken te krijgen.
Ik ben het helemaal eens met de heer Vendrik dat wij niet te
gemakkelijk moeten meegaan met de redenering dat mensen alleen maar
met heel veel geld gelokt kunnen worden en dat zij in de publieke
sector minstens evenveel moeten verdienen als in de marktsector. Er is
geen enkele reden om dit automatisme te veronderstellen. Dat hebben
wij ook niet gedaan. Wij hebben een salaris geaccordeerd dat
EUR120.000 lager is dan in de markt voor zo'n functie gewoon is. Het
zal ons echter nog heel wat hoofdbrekens kosten om te bepalen hoe wij
in de toekomst, als wij er vanaf het begin van de wervingsprocedure
bij kunnen zijn, ervoor kunnen zorgen dat dit soort automatismen niet
optreedt, hoe wij maximaal druk kunnen zetten op het proces en hoe wij
de nieuwe norm zo lang mogelijk levend kunnen houden. Ik ben echter
vastberaden om het wel te proberen.
Voorzitter. Ik vat het nog even samen. Ik meen ten aanzien van deze
concrete benoeming in redelijkheid gedaan te hebben wat ik kon, zowel
ten opzichte van de specifieke persoon als ten opzichte van de raad
van toezicht. Gezien het feit dat het kabinet met genoemde
normstelling voor salarissen is aangetreden terwijl de procedure al
gaande was, en gezien de vraag wat je in redelijkheid mag bieden aan
iemand die bereid is om in deze sector te gaan werken, meen ik dat wij
in alle opzichten een redelijk evenwicht gevonden hebben.
Ik ben onverminderd van plan om in nieuwe gevallen de normstelling uit
het coalitieakkoord tot uitgangspunt te nemen. Zolang dat kader nog
niet helemaal bediscussieerd is, zullen wij moeten uitgaan van
veronderstellingen en dingen moeten proberen. Daar kunnen wij echter
ook weer van leren. Dat hoort er ook bij. Ik vind dat niet erg, want
ik constateer ook dat er, hoe bescheiden deze eerste stap ook is, wel
sprake is van een trendbreuk. Wij zijn erin geslaagd om in de publieke
sector de trend van steeds maar weer stijgende salarissen om te buigen
in een bescheiden daling. De jaarlijkse stijging van de salarissen van
de topbestuurders is niet meer dan de jaarlijkse stijging van de
salarissen van de werknemers in veel lagere salariscategorieën. Ik
vind het ook een goede zaak dat wij iemand die veel meer verdiend zou
hebben als hij in het bedrijfsleven zou zijn gaan werken, bereid
hebben gevonden om voor een veel lager salaris de publieke zaak te
dienen.
Tweede termijn
Minister Bos:
: Mijnheer de voorzitter. De heer Irrgang heeft gezegd dat de norm
moest worden gehandhaafd. In reactie daarop zeg ik dat dat is gebeurd.
Wij hebben de norm van het ministersalaris gehanteerd. Tevens hebben
wij op basis van het " comply or explain"- principe aandacht besteed
aan andere relevante ijkpunten. Datgene wat in de sector en in de
betreffende organisatie vereist is, is ook als norm gebruikt. Wij
hebben geprobeerd om daartussen op verstandige wijze het midden te
vinden. Ik herhaal dat het salaris dat de heer Hoogervorst is
aangeboden veel lager is dan dat wat in de markt gebruikelijk is.
Ik ben gelukkig met de interruptie van mevrouw De Pater naar
aanleiding van de vraag van de heer Irrgang waarom betrokkene een
dermate hoog salaris krijgt terwijl hij jarenlang voor een veel lager
salaris heeft gewerkt. Ik ben geneigd om te zeggen dat wij gelukkig
moeten zijn met het feit dat betrokkene nog steeds bereid is om in de
publieke sector te werken voor een salaris dat veel lager is dan dat
wat hij in het bedrijfsleven zou kunnen verdienen.
De heer Irrgang heeft gelijk als hij zegt dat financiering van de AFM
voor driekwart niet door de belastingbetaler gebeurt maar dat deels
wettelijk verplichte afdrachten een rol spelen. Mijn argument was niet
dat de AFM niet in de publieke sfeer thuishoort. Ik voer dit debat met
de Kamer en heb die beslissing genomen omdat de AFM naar mijn idee in
de publieke sfeer zit. ik wilde slechts feitelijk constateren dat het
deel dat de belastingbetaler aan dit salaris bijdraagt betrekkelijk
gering is. Dat is het onderscheid met bijvoorbeeld een ambtenaar op
een departement. Dat salaris wordt voor honderd procent door de
belastingbetaler betaald. Dat doet er wel degelijk toe, omdat de Kamer
voor het voeren van politieke debatten over normering van salarissen
in de publieke en de semi-publieke sector ook altijd als
rechtvaardigingsgrond heeft aangedragen dat het salarissen betreft die
door de belastingbetaler worden opgebracht. Belastingbetalers zouden
geen keuze hebben.
In de private sector is er de keuze tussen bakkerijen voor wie een
brood wil kopen of tussen autohandelaren voor wie een auto wil kopen.
De hoogte van het salaris van die mensen is dus minder erg omdat er
een keuze is. De belastingbetaler heeft die keuze niet. Dat salarissen
uit belastingen betaald worden, is een argument voor de Kamer geweest
om zich met de hoogte daarvan bezig te houden. Ik heb alleen opgemerkt
dat het salaris van de heer Hoogervorst voor 75% niet uit belasting
wordt betaald.
De heer Irrgang (SP):
De bedrijven die de AFM financieren hebben, net als de
belastingbetalers, ook geen keuze. In feite is er dus sprake van een
private vorm van belasting.
Minister Bos:
Dat verandert niets aan de feitelijke constatering wie het salaris
betaalt. Ik ben het ermee eens dat de AFM gerekend moet worden tot de
groep organisaties en instellingen waarop de normstelling uit het
coalitieakkoord moet worden toegepast. Ik heb feitelijk willen
vaststellen dat er een verschil is tussen wie het salaris van een
ambtenaar en wie het salaris van de heer Hoogervorst betaalt. In een
persbericht eerder vandaag is de heer Hoogervorst immers onterecht een
ambtenaar genoemd.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik begrijp werkelijk niet waarom dit verschil relevant is in deze
discussie. Het is immers suggestief over de mate waarin de minister
vindt dat hij betrokken moet zijn bij de salariëring. Het is vrij
simpel. In dit land kennen wij collectieve lasten in de vorm van
belastingen, premies en heffingen. Dat is allemaal verplicht.
Bedrijven en burgers kunnen die niet ontlopen. Daarom heten het
collectieve lasten. De dure plicht van de minister is om ervoor te
zorgen dat de topsalarissen die daaruit betaald worden allemaal aan de
Balkenendenorm voldoen. Wie welk deel betaalt, doet er niet toe.
Minister Bos:
De consequentie van deze redenering is dat het debat over maximering
van salarissen niet van toepassing verklaard moet worden op een fors
aantal staatsdeelnemingen, zoals Schiphol. Daar betaalt immers geen
belastingbetaler mee aan het salaris van de mensen die daar aan de
leiding staan. De heer Vendrik vindt het feit of een salaris betaald
wordt uit belastingen niet relevant voor de vraag of wij moeten
normeren. Hij verklaart daarmee elke politieke discussie over
salarissen in de marktsector en private bedrijven buiten de orde. Dat
is een verrassend standpunt.
De heer Vendrik (GroenLinks):
...
De voorzitter:
Nee. De minister vervolgt zijn betoog. Wij moeten ons beperken tot het
onderwerp van het spoeddebat.
Minister Bos:
Ik maak een pacificerende opmerking. Als wij het kader bestuderen met
de daarbij horende wet- en regelgeving, moeten wij een goed debat
voeren over welke salarissen daarbij horen. Daarbij is aan de orde op
welke salarissen wij direct invloed uit kunnen oefenen en welke
salarissen uit verplichte collectieve lasten worden gefinancierd.
Sommigen in de Kamer zullen dat een relevant criterium vinden. Anderen
niet. Dat is precies het debat dat wij moeten voeren.
Ik heb de heer Irrgang horen zeggen dat de maximumnorm gehandhaafd
moet worden, ook bij de ziekenhuizen. Dat wordt een debat over de
vraag of de ziekenhuizen erbij horen en hoe wij het af kunnen dwingen.
Ik kan mij echter niet voorstellen dat als het onmogelijk blijkt om
een kwalitatief goede ziekenhuisdirecteur te rekruteren voor het
MP-salaris, de SP-fractie vervolgens zegt: neem dan maar een slechte
directeur.
Ik ga ervan uit dat ook de SP-fractie openstaat voor de redenering dat
er situaties kunnen zijn waarin de kwaliteit van de zorg vergt dat een
heel goed iemand wordt gevraagd en het niet lukt, hoe vervelend ook,
om die persoon aan te nemen tegen het salaris waarvoor wij het liefst
iemand zouden aannemen. Ik ben het helemaal met de heren Irrgang en
Vendrik eens dat de procedure zodanig moet worden ingericht dat er zo
min mogelijk ruimte is voor het ontstaan van die situatie, maar ik kan
mij niet voorstellen dat zij die situatie uitsluiten.
De heer Irrgang (SP):
Ik heb geen reden om aan te nemen dat voor een salaris van 171.000
euro geen goede ziekenhuisdirecteur te vinden is. Tot voor kort was
het ook heel gebruikelijk dat minder dan dat bedrag werd verdiend. Die
salarissen zijn juist in de laatste jaren zo gestegen. Nu zijn die
hoge salarissen opeens de normaalste zaak van de wereld. Daar komt bij
dat voor de semi-publieke sector, waartoe ik ook de ziekenhuizen
reken, naar mijn mening meer mag tellen dan alleen het salaris.
Volgens mij is dat ook een belangrijke overweging voor veel mensen,
zelfs ten aanzien van de AFM. Ook daarom zijn er goede mensen voor
dergelijke posten te krijgen. Het is dus raar dat u nu suggereert dat
voor het salaris van de minister-president geen goede
ziekenhuisdirecteur te vinden is. Dat suggereert u feitelijk en daar
is volgens mij geen reden toe.
Minister Bos:
U ontduikt mijn vraag. Ik stel een heel simpele vraag: wat zegt de
SP-fractie als de situatie zich voordoet dat voor dat salaris niet die
kwalitatief goede ziekenhuisdirecteur te vinden is? Wat zegt de
SP-fractie dan? Neem maar de slechte?
De heer Irrgang (SP):
Alles kan hypothetisch worden gesteld.
Minister Bos:
Geef gewoon antwoord op de vraag.
De heer Irrgang (SP):
Er is geen reden om dat te veronderstellen. De meeste mensen zouden
God op de blote knieën danken als zij voor 171.000 euro aan het werk
mogen. Ik denk dat voor dat bedrag een goede ziekenhuisdirecteur te
krijgen is. Ik ben daarvan overtuigd.
De voorzitter:
Ik vraag beide heren om deze discussie te betrekken bij de
normstelling die straks door het kabinet wordt aangeleverd. Ik keer
graag terug naar het onderwerp waarmee het debat begonnen is: de
bestuursvoorzitter van de AFM. Ik vraag de minister om het debat
daartoe te beperken en zijn betoog te vervolgen en af te ronden.
Minister Bos:
Voorzitter, ik begon dit debat vanwege de motie die de heer Irrgang
heeft ingediend. In die motie staan de woorden "waar mogelijk". De
SP-fractie vraagt in de motie niet om de norm ten alle tijden overal
te handhaven; zij vraagt de regering om die maximumnorm waar mogelijk
te handhaven. In dat licht heb ik totaal geen probleem met de motie.
Ik zie deze als een ondersteuning van mijn beleid.
De heer Irrgang (SP):
Ik maak graag nog een opmerking over de uitleg van de motie. Deze is
overigens niet alleen door de fractie van de SP, maar ook door de
fracties van GroenLinks en de PVV ingediend.
Minister Bos:
Daar word ik nog blijer van.
De heer Irrgang (SP):
Toen ik de motie indiende, legde ik uit aan mevrouw De Pater dat de
woorden "waar mogelijk" verwijzen naar de feitelijke situatie dat de
regering op dit moment in een aantal delen van de semi-publieke
sector, zoals bij de ziekenhuizen, niet direct de salarissen kan
vaststellen. Ik kan niet het onmogelijke van u verlangen. U suggereert
nu dat ik hiermee bedoel dat het niet mogelijk is om voor dat bedrag
een ziekenhuisdirecteur te krijgen. Zo moet die motie niet worden
uitgelegd.
Minister Bos:
Ik zal er samen met u alles aan doen om op alle plekken waarvan wij
met elkaar afspreken dat die norm moet gelden ervoor te zorgen dat die
norm wordt toegepast. Het enige wat ik u probeerde te vertellen, was
dat, net zomin als ik veronderstel dat wij er een probleem mee krijgen
en die ziekenhuisdirecteur niet zullen kunnen rekruteren, u niet kunt
veronderstellen dat dat altijd zal lukken. Conform de adviezen van de
commissie-Dijkstal zal er dan een mogelijkheid in wet- en regelgeving
moeten zijn om daarvan af te wijken. Misschien moet dat gespecificeerd
worden; laat dat debat maar gevoerd worden. Op deze manier heb ik in
elk geval de motie gelezen. Zoals gezegd, heb ik daar dan geen enkel
probleem mee.
De heer Cramer heeft in zijn betoog nog eens gevraagd om de Kamer zo
snel mogelijk te informeren over wanneer dat kader beschikbaar komt.
Ik heb al in antwoord op het betoog van mevrouw De Pater gezegd dat ik
collega Ter Horst zal vragen om dat zo spoedig mogelijk te doen. Het
is in elk geval mogelijk om op korte termijn een tijdpad te schetsen
van wat wanneer verwacht kan worden. De Kamer kan vervolgens besluiten
of dat snel genoeg is of niet.
Dan de motie van de heer Tang over de beloningen bij De Nederlandsche
Bank. In het dictum staat dat de regering wordt verzocht, het salaris
van de directeuren te verlagen en het verschil tussen de directeuren
en de president terug te brengen. Ik ga ervan uit dat dit dictum
toeziet op de situatie waarin sprake is van nieuwe directeuren en een
nieuwe president bij De Nederlandsche Bank. Ik neem aan dat niet van
mij wordt verlangd dat ik salarissen verlaag van mensen die op dit
moment deze functies vervullen. Voor het overige zie ik deze motie als
een ondersteuning van mijn inzet in de gesprekken die ik op dit moment
heb met de raad van commissarissen.
Ten slotte leek de heer Vendrik begrip te willen uitstralen voor de
dilemma's waarmee ook ik te maken heb gehad de afgelopen tijd. Hij zei
toen dat het kiezen was tussen twee soorten onfatsoen en dat
uiteindelijk voor het ene soort onfatsoen gekozen was. Dat ben ik echt
met hem oneens. Er is niets onfatsoenlijks aan datgene wat hier is
gebeurd. Er is een breuk gemaakt met de trend van stijgende salarissen
in de publieke sector. Voor het eerst gaat een salaris omlaag. Wij
hebben ervoor gezorgd dat het salaris van de topman nooit meer stijgt
dan het salaris van de man of vrouw in de postkamer. Wij hebben een
aanstelling tot stand gebracht die ruim een ton onder het
vergelijkbare salaris in het bedrijfsleven ligt. Ik ga gaarne elk
debat aan over de vraag hoe wij bij volgende gelegenheden die
normstelling nog scherper kunnen toepassen. Er zullen vast en zeker
veel van die gelegenheden zijn, maar deze uitkomst verdedig ik ten
volle. De term "onfatsoenlijk" is daarop in mijn visie op geen enkele
wijze van toepassing.
Ik herhaal graag datgene wat ik aan het einde van mijn eerste termijn
zei. Ik vind dat wij met elkaar, hoe moeilijk dit soort debatten ook
zijn en hoe scherp wij ook moeten proberen om de normen toe te passen,
altijd waardering moeten hebben voor het feit dat er mensen blijven
die veel meer zouden kunnen verdienen in het bedrijfsleven en
niettemin bereid zijn om voor een lager salaris de publieke zaak te
dienen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
De minister verdedigt de werkwijze van dit moment ook als een soort
voorbeeld voor de toekomst. Als er op vergelijkbare manieren in andere
delen van de publieke sector een benoemingsprocedure tot stand komt,
gaat hij dat weer verdedigen.
Minister Bos:
Waaruit leidt de heer Vendrik dat af?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Zo heb ik het daarnet begrepen.
Minister Bos:
Wat ik verdedig, is dat er ook in de toekomst ruimte zal zijn om van
de norm af te wijken en dat wij met elkaar in debat zullen gaan over
de vraag wat daarvoor rechtvaardige gronden zijn. Dat kan de
arbeidsmarkt zijn of vergelijkbare functies in de markt. Dat debat
zullen wij nog vaak genoeg met elkaar hebben. Wat ik verdedig, is dat
er ruimte moet zijn om van een norm af te wijken omdat wij gebaat zijn
bij een kwalitatief goede overheid. Die kwaliteit vraagt soms een
prijs. Ik heb juist nadrukkelijk deze specifieke procedure niet tot
voorbeeld gesteld voor de toekomst, omdat wij in een relatief laat
stadium in staat waren om de inbreng te leveren die wij hebben
geleverd.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Tony van Dijck.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter.
De voorzitter:
Het spijt mij, mijnheer Vendrik. Ik zal de cijfers niet geven, want ik
wil hier niet als een kruidenier zitten. U hebt echter voldoende
gelegenheid gehad om het debat met elkaar te voeren. Daarnaast heeft
de minister aangekondigd dat hij met de normen komt. De Kamer heeft
daar ook om verzocht. Wij gaan dat debat ook nog een keer aan, zoals
de minister meerdere keren heeft gezegd. De heer Tony van Dijck krijgt
het woord.
De heer Tony van Dijck (PVV):
De minister heeft een aantal keren gezegd dat wij God op onze blote
knieën mogen danken dat de heer Hoogervorst voor de AFM heeft gekozen,
omdat hij in het bedrijfsleven anderhalve ton meer had kunnen
verdienen dan bij de AFM. Wij moeten de scheiding tussen publieke en
private sector duidelijk in de gaten houden. De minister had ook veel
meer kunnen verdienen in de private sector, maar hij staat hier ook.
De voorzitter:
Ik stel voor, dat wij ons beperken tot wat er op de agenda staat,
namelijk de benoeming van de bestuursvoorzitter.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Een cruciaal punt bij de bepaling van de bezoldiging is dat je de
publieke sector niet mag vergelijken met de private sector. In de
private sector word je heel anders afgerekend. Op het moment dat je
daar niet presteert ga je naar huis. De bestuursvoorzitter van de AFM
kan twintig jaar blijven zitten en wordt niet afgerekend op winst,
winstnorm, consumptie en dat soort aspecten.
Minister Bos:
Ik kan u verzekeren dat een AFM-voorzitter die het slecht doet, ook op
enigerlei moment wordt afgerekend en daar ook de prijs voor betaalt.
Uw verhaal zou kloppen als ik hier vanavond zou hebben verdedigd dat
ik vind dat het salaris van de heer Hoogervorst één op één gelijk zou
moeten zijn aan wat er in de markt voor een vergelijkbare functie
wordt betaald. Dat sta ik hier dus niet te verdedigen. Ik verdedig dat
ik vind dat wij, omdat de functie van de heer Hoogervorst zich in de
publieke sfeer afspeelt, niet alleen moeten kijken naar wat er voor
zo'n functie in de markt wordt betaald. Wij moeten ook niet alleen
kijken naar de arbeidsmarkt en salarissen elders binnen de AFM. Maar
wij moeten ook kijken naar wat het salaris van de ministers en de
minister-president is. Als ik al die dingen bij elkaar in ogenschouw
neem, dan vind ik dat het evenwicht waarvoor door de raad van toezicht
is gekozen en dat ik geaccepteerd heb, alleszins redelijk is. Ik ben
blij dat de heer Hoogervorst bereid is om de publieke zaak te dienen.
De beraadslaging wordt gesloten.
* Laatst aangepast: 22-06-2007
Ministerie van Financiën