Speech Civil Society Congres: "Wie trekt hier eigenlijk aan de touwtjes?"
toespraak | 20-06-2007 | Utrecht, Jaarbeurs, Staatssecretaris
Dames en heren,
Allereerst wil ik de organisatie van het Civil Society Congres
hartelijk bedanken voor de eervolle uitnodiging om u toe te spreken
tijdens de afsluitende plenaire sessie. Op uw website trok vooral mijn
aandacht dat het goede doelendossier een "roerige boedel" wordt
genoemd. Dat is nogal wat! Iets is roerig als het wanordelijk is of de
orde verstoort. Maar iets is ook roerig als het beweeglijk is, druk of
levendig. Ik wil deze gelegenheid gebruiken om u iets te vertellen
over die roerige sector. Ik wil dan eerst iets zeggen over het belang
van de "Civil Society" voor Nederland. Uiteraard zal ik ook ingaan op
de recent gepubliceerde ministeriële regeling voor algemeen nut
beogende instellingen (ANBI's).
Het belang van Civil Society voor Nederland
Het is goed wanneer men zich realiseert dat de overheid beperkt is in
haar mogelijkheden om allerhande publieke belangen te behartigen. Die
beperking bestaat ook voor het oplossen van allerlei maatschappelijke
vraagstukken. De overheid kan niet de verantwoordelijkheid nemen voor
al datgene wat zich in het publieke domein afspeelt. Burgers en
maatschappelijke organisaties hebben ook een eigen
verantwoordelijkheid. Waar burgers en instellingen die
verantwoordelijkheid ook feitelijk oppakken, daar hebben wij te maken
met de `Civil Society'. Het is duidelijk dat particulier initiatief
ten gunste van het publieke domein belangwekkend is voor Nederland.
Een maatschappij is pas een samenleving wanneer burgers, organisaties
en verbanden - naast de overheid - ook die verantwoordelijkheid tonen!
Wanneer je het belang van Civil Society onderkent, dan heeft dat ook
een ander gevolg. Waar sprake is van Civil Society, daar moet de
overheid terughoudend zijn. Dat is daarom ook uitgangspunt van het
overheidsbeleid. De filantropische sector is onderdeel van de Civil
Society. Daarom moet de overheid ook binnen die sector terughoudend
zijn als het gaat om inmenging. De burger is daarom in eers te
instantie ook de aangewezen persoon voor controle en toezicht op de
sector. De overheid zet in op zelfregulering!
Met zelfregulering in de filantropische sector zijn goede resultaten
te bereiken. Dat gebeurt vooral wanneer "stakeholders" aan touwtjes
trekken die waarde hechten aan een betrouwbare sector. Dat is
kennelijk aan de orde binnen de sector. De sector was afgelopen jaren
namelijk volop in in beweging. Door initiatieven vanuit de
verschillende brancheorganisaties was sprake van verdergaande
zelfregulering én ook een toename van transparantie. Ik denk
bijvoorbeeld aan de Code Wijffels, die zich richt op Goed Bestuur voor
Goede Doelen, en aan de Richtlijn Reserves voor Goede Doelen. En wat
te denken van de gedragscodes van de verschillende
brancheorganisaties. Filantropie is een roerige sector!
Dit soort particuliere initiatieven bevestigen dat zelfregulering
goede vruchten afwerpt. Het draagt bij aan de kwaliteit van de sector
als geheel. Het is daarom ook wenselijk dat organisaties zich voegen
naar dit soort initiatieven. Het aanzien van de instelling kan er door
vergroten; alleen al om die reden is het wenselijk.
Zelfregulering kan daarnaast ook nog een ander voordeel opleveren. Ik
heb het dan over de wijze waarop de overheid invulling geeft aan haar
toezichtstaak op de sector. Aan het einde van mijn verhaal wil ik u
daar nog een voorbeeld van geven. Ik heb het dan over het toezicht op
de ANBI-regeling.
ANBI-regeling
Dames en heren, het A-woord is gevallen! Gelet op mijn
verantwoordelijkheid in het kabinet, zal het u niet verwonderen dat ik
vandaag ook iets wil zeggen over de fiscaliteit. Ik wil deze
gelegenheid gebruiken u iets te vertellen over de roerige boedel die
algemeen nut heet. Ik zal u niet vermoeien met de fiscale techniek
rondom de nieuwe ANBI-regeling. Daarvoor verwijs ik u graag door naar
de deskundige medewerkers van de Belastingdienst die ook op deze beurs
aanwezig zijn. Wel wil ik iets kwijt over de verhouding tussen
zelfregulering en de ANBI-regeling.
Zoals ik opmerkte, vormt zelfregulering door de sector het
uitgangspunt van overheidsbeleid. De overheid schittert in de
filantropische sector echter niet door afwezigheid. Zeker fiscaal
niet! Er bestaan tal van fiscale faciliteiten voor goede doelen. Ik
noem er hier slechts drie. Ik wil mij namelijk beperken tot de
faciliteiten die met de ANBI-regeling verband houden. Het gaat dan
over de giftenaftrekregeling in de inkomsten- en
vennootschapsbelasting. De vrijstelling in de successiewet voor dat
wat ANBI's aan schenkingen en erfrechtelijke verkrijgingen ontvangen.
En als derde de vrijstelling in de successiewet voor degenen die van
een ANBI een schenking ontvangen waarmee het algemeen belang wordt
gediend.
Deze fiscale faciliteiten worden ook wel belastinguitgaven genoemd. De
overheid laat zich immers bepaalde belastinginkomsten ontgaan. Qua
budgettair beslag zijn deze belastinguitgaven aanzienlijk. Zo is het
budgettaire belang van de giftenaftrekregeling voor 2007 geraamd op
EUR 250 miljoen en voor de genoemde successie- en
schenkingsfaciliteiten op EUR 215 miljoen. Hoewel zelfregulering
uitgangspunt is, rechtvaardigen belastinguitgaven van deze omvang dat
de overheid daarop ook enigerlei vorm van toezicht houdt. Het gaat
hier om bijna een half miljard euro aan gemeenschapsgeld! De
Belastingdienst moet daarom ook aan bepaalde touwtjes trekken. De
vraag is op welke manier.
U zult er denk ik allen mee bekend zijn dat voor ANBI's op 1 januari
2008 een beschikkingenstelsel wordt ingevoerd. Vanaf dat tijdstip
wordt een instelling uitsluitend nog fiscaal gefaciliteerd als zij
door een beschikking van de belastinginspecteur als ANBI is
aangemerkt. Dat is nogal een wijziging ten opzichte van de huidige
systematiek! U zult zich wellicht afvragen: was dat nodig? Door de
overheid wordt immers een "bureaucratische last" in het leven
geroepen, een toetsing vooraf van het karakter van een instelling. Het
vorige kabinet heeft hier reeds toe besloten.
Ik kan u meedelen dat er goede argumenten waren om dit stelsel in het
leven te roepen. Het fiscale risicoprofiel van het ANBI-regime, zoals
wij dat noemen, is de afgelopen jaren namelijk aanzienlijk groter
geworden. Laat ik het zo zeggen: het was in ANBI-land nogal roerig! Ik
heb het over de invoering van een volledige fiscale vrijstelling in de
successiewet, maar natuurlijk vooral over het openstellen van het
ANBI-regime voor elders in de EU gevestigde instellingen. Met deze
laatste verruiming - waartoe het EG-verdrag noopt - is Nederland in de
EU één van de eersten. Dat creëert enerzijds uitdagingen voor de goede
doelensector, maar anderzijds vraagt het ook om een verdergaande vorm
van overheidstoezicht dan voorheen. Iedere instelling die door de
overheid wordt gefaciliteerd, moet ten minste ook zijn
geïdentificeerd!
Dames en heren, bij de vormgeving van de ANBI-regeling stond Financiën
voor een grote uitdaging. Er moest één regeling komen die gelijke
voorwaarden stelt aan bijvoorbeeld fondswervende instellingen, aan
vermogensfondsen en aan fondsen met een meer gemengd karakter, aan
internationaal opererende instellingen en aan instellingen die vooral
regionaal of lokaal opereren en natuurlijk ook aan de verschillende
kerkelijke instellingen. Omdat de goede doelensector zich kenmerkt
door verscheidenheid, was de uitdaging om een fiscale behandeling in
die verscheidenheid vorm te geven. Tegelijkertijd mochten de
voorwaarden in de ANBI-regeling geen grote administratieve
lastenverzwaring in de sector veroorzaken. Het was immers niet de
bedoeling de flexibiliteit van de sector onnodig aan te tasten. We
hebben het hier immers over een roerige sector! Wel moest bij
instellingen bepaald kunnen worden of geworven en beheerde fondsen ook
daadwerkelijk en controleerbaar aan het goede doel worden besteed. Dat
is immers de reden waarom de overheid faciliteert!
Financiën heeft bij het vormgeven van de regeling veelvuldig contact
gehad met vertegenwoordigers uit de filantropische sector. Daar waren
ook de organisaties bij betrokken die in de Stichting Civil Society
zijn vertegenwoordigd. Dit contact met organisaties als VFI, FIN, ISF
en NGF heeft Financiën zeker als positief ervaren. De inbreng door
deze organisaties was constructief en ook van betekenis voor de
uiteindelijke regeling.
Dat neemt niet weg dat ik voor de brancheorganisaties nog een grote
uitdaging en maatschappelijke verantwoordelijkheid zie. Het werk is
nog niet gedaan! De bij brancheorganisaties aangesloten instellingen
zijn - terecht - veelal onderworpen aan strengere voorwaarden dan de
voorwaarden die de ANBI-regeling stelt. De kwaliteitsvoorwaarden van
de branche zelf gaan verder dan de regels die de ANBI-regeling stelt.
Allereerst omdat de in de ANBI-regeling opgenomen voorwaarden
uitsluitend om fiscale redenen worden gesteld; de branche heeft ook
andere dan fiscale doelstellingen. Daarnaast moest Financiën ook
rekening houden met de belangen van kleinere instellingen in de
sector; het gaat dan om zogenoemde "doe-het-zelvers" en
"studeerkamer-stichtingen". Om u een indruk te geven: Financiën heeft
gesproken met vertegenwoordigers van 21.000 tot 22.000 instellingen,
maar de Belastingdienst verwacht komend half jaar 70.000 aanvragen
voor een beschikking. Voor de brancheorganisaties is hier dus nog een
wereld te winnen voor meer transparantie en zelfregulering binnen de
sector.
Dat aantal van 70.000 verwachte aanvragen voor een beschikking
betekent overigens ook voor de Belastingdienst dat het werk nog niet
is gedaan. De Belastingdienst staat voor een grote operatie. Ik kan u
verzekeren dat de medewerkers van de Belastingdienst er alles aan doen
om alle instellingen tijdig van een beschikking te voorzien. Het
voorbereidende werk daarvoor is inmiddels ruim een jaar aan de gang.
Uiteindelijk zijn de in de ANBI-regeling opgenomen voorwaarden deels
gebaseerd op de bestaande praktijk bij de Belastingdienst bij de
fiscale behandeling van ANBI's en deels ontleend aan jurisprudentie
van de Hoge Raad. Elementen zijn verder ontleend aan bepaalde
CBF-criteria en aan de Code Wijffels. Ik benadruk dat de gestelde
voorwaarden uitsluitend om fiscale redenen worden gesteld. Mocht nu in
de praktijk blijken dat deze regels onredelijk bezwarend zijn, zullen
we daar uiteraard weer met u over spreken om ze te vereenvoudigen. Het
gaat om het te bereiken doel. De regels zijn alleen een poging om dat
vast te leggen.
Dames en heren, ik kom tot een afronding. De ANBI-regeling dient een
evenwichtige balans te vormen tussen zelfregulering door de sector en
toezicht door de overheid op belastinguitgaven. Hierbij denk ik ook
aan de wijze waarop de Belastingdienst toezicht zal houden op de
regeling. Dit zal uiteraard plaatsvinden op basis van een zorgvuldige
risico-afweging en informatieuitwisseling met de sector. Gesteld kan
worden dat wanneer de sector zelf de kwaliteit van de goede
doelensector zorgvuldiger gaan bewaken, de noodzaak voor
overheidstoezicht zal afnemen.
Ik gaf eerder aan nog een voorbeeld te willen geven van de betekenis
van zelfregulering voor overheidstoezicht. Mijn gedachten gingen
hierbij uit naar de Vervlechtingscommissie Pont. Deze commissie heeft
zich afgelopen periode ingezet voor het vervlechten van de Code
Wijffels en het CBF-Keurmerk. Ik heb begrepen dat deze operatie
afgelopen week met succes is afgerond in de vorm van een
vervlechtingsadvies. Ik hoop van harte dat het advies kan worden
overgenomen door CBF en VFI. Duidelijk zal zijn dat een dergelijk
keurmerk voor de Belastingdienst ook een zwaarwegend advies is bij de
beoordeling of zo'n gekeurde instelling het predicaat ANBI verdient.
Een roerig dossier, een roerige branche! Ons land mag blij zijn met
een beweeglijke, drukke en levendige goede doelenbranche. Ik wens u
allen veel succes bij uw nuttige werk.
* Laatst aangepast: 22-06-2007
Ministerie van Financiën