Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Advies Sectorstartniveau

Raad voor Werk en Inkomen
juli 2006


1. Inleiding

In april 2005 heeft de Tweede Kamer via de motie Verhagen c.s. aan het kabinet gevraagd een leerwerkplicht in te voeren voor jongeren tot 23 jaar. Naar aanleiding van die motie heeft het kabinet de RWI gevraagd te adviseren over de wenselijkheid van invoering van een leerwerkplicht. Dat heeft de RWI gedaan: Startklaar. Voorstellen voor sluitende aanpak jongeren zonder diploma (september 2005).
Vervolgens heeft het kabinet op verzoek van de Werktop van 1 december 2005 over de 'tripartiete beleidsinzet van werk en scholing', de Raad advies gevraagd om na samenspraak met de Bve-Raad en met betrokkenheid van Colo een nader voorstel uit te brengen over de wenselijkheid om naast het niveau van startkwalificatie specifieke startniveaus van sectoren te definiëren.

In dit advies onderbouwt de Raad de wenselijkheid te komen tot een sectorstartniveau. Hij gaat niet in op de vraag hoe dat moet gebeuren, omdat de vraag of en hoe invulling moet worden gegeven aan een sectorstartniveau tot de verantwoordelijkheid van sociale partners behoort, die bovendien dichter op de problematiek zitten van de aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt.
De RWI zal sociale partners in sectoren in dit advies wel enkele suggesties aan de hand doen die behulpzaam kunnen zijn bij het bepalen van het sectorstartniveau. Desgewenst is de RWI bereid om enkele sectoren die met het sectorstartniveau aan de slag willen, daarbij met RWI- expertise behulpzaam te zijn.

De Raad ziet de invoering van een sectorstartniveau met name ook als een nuttige bijdrage om sectoraal beleid verder te ontwikkelen. De invoering van een sectorstartniveau heeft naar de mening van de Raad vooral ook beleidsmatige betekenis voor sectoren om tot aanvullend sectoraal loopbaan- en arbeidsmarktbeleid te komen.


2. Leeswijzer

Het RWI-advies Startklaar vermeldt voor het advies over sectorstartniveau twee relevante punten:

1. Jongeren die het voortgezet onderwijs verlaten met een diploma, lager dan niveau 2 moeten niet meer als voortijdig schoolverlater worden geregistreerd.
2. De praktijk van een mogelijk verschil tussen sectorstartniveau en startkwalificatieniveau in sommige sectoren moet als een gegeven worden beschouwd. Sociale partners wordt opgeroepen het sectorstartniveau voor hun sector te bepalen.

In het onderstaande wordt een (cijfermatige) onderbouwing gegeven van de bovenstaande twee punten. Daaraan ten grondslag ligt een korte analyse op basis van door ROA 1 opgeleverde cijfers over de werkende, gediplomeerde schoolverlaters naar opleidingsniveau .

Paragraaf 3 gaat in op de ROA cijfers.
Paragraaf 4 gaat over de arbeidsmarktperspectieven voor jongeren zonder startkwalificatie. In paragraaf 5 wordt aangegeven wat de toegevoegde waarde is voor sectoren om een eigen sectorstartniveau te definiëren.
In paragraaf 6, tenslotte, benoemt de RWI de relevante punten bij het bepalen van het sectorstartniveau.


1 F. Cörvers en E. Lintjens, Het instroomniveau voor schoolverlaters op de arbeidsmarkt, ROA, Maastricht, juni 2006.
---


3. Het instroomniveau voor schoolverlaters op de arbeidsmarkt

Ter voorbereiding van het onderhavige advies heeft de Raad aan ROA opdracht gegeven te onderzoeken met welk opleidingsniveau schoolverlaters de arbeidsmarkt instromen.

In bijlage 1 zijn de cijfers samengevat in een tabel.

In deze paragraaf wordt bezien hoe de instroom van gediplomeerde schoolverlaters in sectoren, zich verhoudt tot het startkwalificatieniveau.
Eerst wordt ingegaan op de schoolverlaters zónder startkwalificatie, en de sectoren waarin zij aan de slag gaan.
Vervolgens wordt bezien op welke kwalificatieniveaus schoolverlaters in de verschillende sectoren instromen op de arbeidsmarkt. Zichtbaar wordt dat de meeste jongeren met een hoger opleidingsniveau instromen dan het startkwalificatieniveau (WEB-2).

Instroom schoolverlaters onder startkwalificatieniveau
Van 1999 t/m 2004 vond van alle schoolverlaters die met succes het onderwijs hebben verlaten ca. 15% werk met een afgeronde VMBO- en BBL/BOL-niveau-1-opleiding. Per jaar zijn dat gemiddeld 20.000 jongeren. Het aandeel van schoolverlaters die zonder startkwalificatie instromen op de arbeidsmarkt is dus niet onaanzienlijk.

De meest relevante sectoren voor deze schoolverlaters zijn genoemd in Tabel 1. De aanname van laaggekwalificeerde jongeren beperkt zich overigens niet tot de genoemde sectoren.

Tabel 1. Relevante sectoren voor gediplomeerde schoolverlaters met een opleidingsniveau beneden startkwalificatie
Sector Instroom schoolverlaters Handel en reparatie 5400 Bouw 4250 Gezondheidszorg 1800 Overige commerciële dienstverlening 1200 Horeca 1500 Zakelijke dienstverlening 1000 Metaalproducten- en machinebouw 750 Agrarische sector 700 Weg- en railvervoer 650

Uit het feit dat deze sectoren jongeren met dit kwalificatieniveau aannamen, mag worden geconcludeerd dat er dus een redelijke vraag is naar medewerkers met dat niveau. Het is daarom onterecht deze jongeren als voortijdig schoolverlater te bestempelen. Deze conclusie behoeft wel nuance. De genoemde sectoren bestaan uit vele bedrijven die behoorlijk van elkaar kunnen verschillen. Zo neemt de bouw weliswaar veel VMBO'ers op, maar ook veel jongeren met niveau 2 en 3. Dat een sector niet alles zegt, kan ook worden geconcludeerd uit het feit dat binnen de overheidssector vooral veel HBO'ers en WO'ers emplooi vinden en lager opgeleiden vaak in speciaal voor hen gecreëerd werk tijdelijk worden aangenomen in het kader van werkloosheidsbestrijding.


---

Niet alleen de sector is relevant, maar ook het beroep, de bestendigheid van de baan en in sommige gevallen regionale verschillen. Kijken we daarnaar, dan moet helaas worden geconstateerd dat er weliswaar door de KBB's gegevens beschikbaar komen over de kans op werk per beroep en per sector, maar dat er weinig bekend is over de duurzaamheid van de baan.

Instroom schoolverlaters in sectoren
De ROA-cijfers laten zien met welk opleidingsniveau schoolverlaters feitelijk de arbeidsmarkt instromen: die cijfers staan in bijlage 1. In onderstaande tabel 2 wordt een deel van de cijfers uit de tabel in bijlage 1 samengevat. Deze gegevens betreffen de instroom van gediplomeerde schoolverlaters (vanaf VMBO) en dus niet de schoolverlaters die zonder diploma de arbeidsmarkt instromen.

Tabel 2 laat zien het meest voorkomende instroomniveau per sector.
Bijvoorbeeld: de grootste instroom van gediplomeerde schoolverlaters in de agrarische sector heeft een kwalificatie op VMBO/MBO-1-niveau. En: in de gezondheidszorg hebben de meeste instromende schoolverlaters een HBO-opleiding.

Hieruit mag nog niet de conclusie worden getrokken dat deze niveaus voor de betreffende sectoren de sectorstartniveaus zijn. Om daartoe te komen dient nader te worden gekeken naar de samenstelling van sectoren, naar de diverse beroepen (w.o de duurzaamheid en het perspectief ervan), naar de kansen van doorstroom naar een hoger opleidingsniveau, naar de onderbenutting en naar opleidingen die speciaal voor een sector worden opgesteld. De gezondheidszorg is een goed voorbeeld: hoewel de meeste schoolverlaters die in de gezondheidszorg aan de slag gaan een HBO-opleiding hebben, zijn er in die sector ook goede startkansen voor schoolverlaters met een opleiding tot zorghulp op MBO-niveau 1.

Figuur 1 Instroom gediplomeerde schoolverlaters in de sector gezondheidszorg

Bron: F. Cörvers en E. Lintjens, Het instroomniveau voor schoolverlaters op de arbeidsmarkt, ROA, Maastricht, juni 2006, p. 26.
---

Tabel 2 laat verder zien dat er grote verschillen zijn in het aannamebeleid van werkgevers in hun sector. Van de 32 genoemde sectoren, zijn er 20 waarbij de grootste instroom betrekking heeft op HBO-niveau, bij 6 sectoren is de grootste instroom op niveau 2 en bij 6 sectoren op VMBO/WEB 1-niveau. In geen enkele sector is bij instroom het meest voorkomende kwalificatieniveau MBO-3 of -4. Dat wil niet zeggen dat er helemaal geen schoolverlaters met dat opleidingsniveau instromen op de arbeidsmarkt, in tegendeel, maar dat er altijd méér instromende schoolverlaters een hoger dan wel lager opleidingsniveau hebben.

Tabel 2. Meest voorkomende instroomniveau van gediplomeerde schoolverlaters in sectoren
Sector Instroomniveau
Agrarische sector2 VMBO/WEB 1
Metaalproducten
Transportmiddelen
Bouw
Handel en reparatie
Overige commerciële dienstverlening
Overige voedingsproducten WEB 2
Kunststofverwerking
Textiel
Hout- en bouwmaterialen
Weg- en railvervoer
Horeca
Vlees- en visverwerking HBO
Drank en tabaksproducten
Basischemie
Eindproducten chemie
Basismetaal
Machine-industrie
Elektrotechniek
Papier
Grafische industrie
Energie
Exploitatie onroerend goed
Scheep- en luchtvaart
Communicatie
Bankwezen
Verzekeringswezen
Zakelijke dienstverlening
Gezondheidszorg
Overige kwartaire diensten
Onderwijs
Overheid

Dat het beeld voor de gehele arbeidsmarkt zeer divers is, blijkt ook uit verdeling naar instroomniveau voor alle sectoren (zie Tabel 3).

2 Tuinbouw, veehouderij en akkerbouw enz. zijn samengevoegd tot agrarische sector.
---

Tabel 3. Verdeling instroom gediplomeerde schoolverlaters arbeidsmarkt naar opleidingsniveau
Opleidingsniveau %
VMBO 13,1
WEB 1 2,0
WEB 2 14,7
WEB 3 10,9
WEB 4 15,2
HBO 30,9
WO 13,2

WEB-3 en -4 komen weliswaar niet voor in tabel 2, maar scoren toch hoog, zoals blijkt uit tabel 3; WEB-4 zelfs hoger dan de daarvoor liggende niveaus. Uit de tabellen 2 en 3 blijkt dat niveau 2 (startkwalificatie) voor de meeste sectoren niet het sectorstartniveau is en dat er veel sectoren zijn waar dit niveau te laag is voor een baan met perspectief. Er is vooral een hoge instroom vanaf niveau 4 (bijna 60%). Dit sluit dus aan bij het recente rapport van 18 mei 2006 van HB0-raad en RWI, Een kennistekort in Nederland?!, waarin wordt gewezen op de
---
grote behoefte aan personele met een hoog gekwalificeerd opleidingsniveau .

De cijfers bieden, kortom, een onderbouwing voor de veronderstelling in het RWI-advies Startklaar, dat de praktische betekenis van het begrip startkwalificatie voor de arbeidsmarkt beperkt is en dat sectoren veelal hun eigen startniveau definiëren dat afwijkt ­ zowel in positieve als negatieve zin ­ van het startkwalificatieniveau.

4. Arbeidsmarktperspectieven voor jongeren zonder startkwalificatie

Uit bovenstaande cijfers blijkt dat veel jongeren met alleen een afgeronde VMBO of MBO-1 opleiding, de weg naar de arbeidsmarkt weten te vinden. Zoals ook in tabel 1 zichtbaar is, komen deze jongeren met name in de volgende sectoren aan de slag: handel en reparatie; bouw; gezondheidszorg; overige commerciële dienstverlening; horeca; zakelijke dienstverlening; metaal- en machinebouw; de agrarische sector; en het weg- en railvervoer.

Voorstel 1
De Raad herhaalt dan ook het advies in Startklaar, om jongeren die het voortgezet onderwijs met een diploma verlaten, niet meer als voortijdig schoolverlater te registreren.

De Raad blijft ook benadrukken dat voor jongeren die over de benodigde capaciteiten beschikken, het behalen van minimaal het startkwalificatieniveau wel degelijk nagestreefd moet blijven worden. Zowel in het belang van de jongere zelf, als in het belang van een goed opgeleide beroepsbevolking voor de Nederlandse arbeidsmarkt.

Een VMBO of MBO-1 opleiding kán een passend eindniveau zijn, indien dit past bij de capaciteiten van de leerling, overeenkomt met het sectorstartniveau van de betreffende sector en er kansen zijn op de arbeidsmarkt. Indien de leerling het in zich heeft om op school of op de werkplek zich verder te ontwikkelen tot startkwalificatieniveau of hoger, dan

3 De tabellen 1, 2 en 3 wijken van elkaar af omdat in tabel 1 de absolute instroomaantallen staan ­ dit is relevant voor het vinden van een baan voor de grote aantallen jongeren met een geringe of afgebroken opleiding ­ en omdat in de tabellen 2 en 3 de instroompercentages staan. Uit alle 3 kan de conclusie worden getrokken dat aangenomen mag worden dat er sectoren zijn waar het sectorstartniveau op niveau WEB-1 zal liggen.

---

dient dat nagestreefd te worden. De schoolverlater met diploma moet "beloond" worden, maar wanneer het diploma beneden startkwalificatieniveau is, moeten overheid en werkgevers/ werknemers gericht blijven op opscholing en het verhogen van de employability van de jongere. De regelingen en faciliteiten tot opscholing naar startkwalificatie moeten actief worden aangesproken.

In de vorige paragraaf is ­ op basis van ROA cijfers ­ gekeken naar de feitelijke instroom van gediplomeerde schoolverlaters op de arbeidsmarkt.
Op basis van cijfers van de Bve-Raad en de KBB's kijken we in deze paragraaf naar de arbeidsmarktperspectieven van populaire opleidingen op niveau 1; dit zijn dus prognoses. NB: de sectorindeling van de KBB's is een andere dan die van het CBS die in de ROA-cijfers wordt gehanteerd.

Kijken we naar de 6 grootste beroepsgerichte opleidingen op niveau 1, dan kunnen op basis van de macrodoelmatigheidsanalyses van de KBB's de volgende conclusies m.b.t. het 4
arbeidsmarktperspectief worden getrokken :

1. zorghulp: veel kans op werk;

2. winkelassistent: veel kans;

3. horeca-assistent: in evenwicht;

4. assistent orde en veiligheid: in evenwicht;

5. assistent mobiliteitsbranche: zeer weinig kans;

6. administratief medewerker: zeer weinig kans.

Uit deze opsomming blijkt dat er populaire beroepsgerichte opleidingen op niveau 1 zijn met zowel uitstekende kansen op werk (in de zorg en handel) als met zeer weinig kans op werk (administratie, mobiliteitsbranche).

Uit de tabel in bijlage 1 blijkt dat het totale aandeel werkende schoolverlaters met een beroepsgerichte opleiding op niveau-1 zeer beperkt is (2%). Ook in sectoren waar wel degelijk kansen zijn om in te stromen op VMBO- niveau. In die sectoren bestaat vaak niet eens een beroepsgerichte niveau-1-opleiding.

Van alle jongeren die zonder startkwalificatie de school hebben verlaten, heeft 68% werk. Van hen heeft 33% een VMBO- of MBO-1 opleiding, en 35% heeft de school ongediplomeerd verlaten. 32% van de jongeren zonder startkwalificatie is niet werkzaam.

Om laaggekwalificeerde schoolverlaters zoveel mogelijk perspectief te bieden op duurzame banen, moet bevorderd worden dat deze jongeren de genoten opleiding (VMBO en WEB-1) als opstap kunnen beschouwen voor vervolgopleidingen, al dan niet in een latere levensfase. Jongeren die (nog) niet in staat zijn op school het startkwalificatieniveau te halen, kunnen hun onderwijscarrière afronden met een diploma. Dit is in elk geval motiverender dan als voortijdig schoolverlater te worden "afgeschreven". Deze jongeren kunnen aan het werk, en eventueel later (via maatwerk scholing en leren op de werkplek), alsnog het startkwalificatieniveau ­ of hoger ­ behalen. Dit biedt perspectief voor jongeren waarvoor er

4 Bron:

- Bve-Raad: deelname aan opleidingen op niveau 1. De Bve-Raad beschikt niet over de gegevens over agrarische opleidingen. Over de kansen op werk in de bouw (bouwplaatsassistent) zijn via KBB Fundeon geen cijfers beschikbaar.
- Macrodoelmatigheidsanalyses KBB's: zie de websites www.kansopwerk.nl en www.kansopstage.nl. De kenniscentra geven op deze websites regionale prognoses van het arbeidsmarktperspectief van beroepen.
---

­ gegeven hun sociale situatie en leermotivatie ­ op dat moment op school gewoon niet meer inzit.

Voorstel 2 5 Scholen en KBB's zullen bevorderen dat jongeren die een beroepsgerichte opleiding op niveau 1 starten:

· aansluitend een reële kans op werk hebben;

· dan wel doorstromen naar een opleiding op niveau 2.
6
De paritaire adviescommissies , verbonden aan de KBB's, zullen daartoe nagaan waar, gezien de arbeidsmarktbehoefte van leerlingen en bedrijfsleven:

· nieuw beroepsgericht scholings- en onderwijsaanbod op niveau-1 kan worden gerealiseerd;

· dan wel opleidingen zonder reëel arbeidsmarktperspectief kunnen worden geschrapt (dit onverlet de bevoegdheid van OCW terzake)

5. Sectorstartniveau

In 1990 introduceerde de Tijdelijke Adviescommissie Onderwijs en Arbeidsmarkt, de zgn. 7 Commissie Rauwenhoff het begrip startkwalificatie: Startkwalificatie is het levenslange recht voor alle werkenden en werkzoekenden om een beroepskwalificatie te behalen op tenminste het niveau van aankomend vakman/vakvrouw (primair leerlingwezen). De Commissie beoogde daarmee aan te geven het minimale opleidingsniveau voor een succesvolle start van een min of meer stabiele arbeidsloopbaan.

Sindsdien is startkwalificatie een gangbaar begrip geworden dat minimaal door iedere schoolverlater moet zijn behaald om op de arbeidsmarkt met succes te kunnen starten. Onderwijskundig is ze vertaald als het behalen van minimaal een opleiding op WEB-2- niveau, havo of vwo. Schoolverlaters die dat niet halen worden gedefinieerd als voortijdig schoolverlaters. In de visie van de RWI zouden jongeren die het voortgezet onderwijs met een diploma verlaten, dus niet meer als voortijdig schoolverlater moeten worden aangemerkt.

In zijn advies Startklaar introduceerde de Raad het begrip sectorstartniveau. Sectorstartniveau moet worden gezien als een perspectiefvol instapniveau per sector. Het kan overeenstemmen met startkwalificatie (WEB-2 niveau), het kan daarvan ook afwijken

5 De RWI is op de hoogte van het feit dat op dit moment via de zogenaamde "proeftuinen" geëxperimenteerd wordt met een brede assistent-opleiding: de Arbeidsmarktgekwalifeerd Assistentopleiding (AKA). Zoals de staatssecretaris van OCW signaleert in zijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 21 november 2005, zullen veel deelnemers aan de AKA-opleiding geen arbeidsmarktkwalificatie bereiken. "Voor deze groep is het dichterbij brengen van de arbeidsmarkt het maximaal haalbare". De Raad laat de experimenten met de AKA-opleiding verder buiten beschouwing, omdat dit advies gaat over specifieke startniveaus voor sectoren, en de beschikbaarheid van beroepsgerichte opleidingen voor die sectoren. 6 Het is aan branches en KBB's om het ontstaan van nieuwe beroepen of de verandering van de inhoud van bestaande beroepen te signaleren. Dit kan aanleiding zijn voor branches om een nieuw beroepscompetentieprofiel op te stellen, dat als basis dient voor een kwalificatiedossier. Onderwijs en bedrijfsleven besluiten samen in de paritaire commissies over het kwalificatiedossier. Op basis van een kwalificatiedossier besluit de minister van OCW of er een nieuwe, door de overheid bekostigde mbo-opleiding moet komen.
7 Aanvankelijk impliceerde de definitie van Rauwenhof publieke bekostiging van het beroepsonderwijs tot en met MBO- niveau 2. In het kader van het beleid m.b.t. leven lang leren is geregeld dat onderwijs t/m MBO-niveau 4 publiek bekostigd is.

---

zowel naar beneden als naar boven. In navolging van het advies van de Commissie Rauwenhoff wordt met sectorstartniveau aangegeven:
Het minimale opleidingsniveau voor een succesvolle start van een min of meer stabiele arbeidsloopbaan, niet in het algemeen, maar binnen een sector.

In het begrip startkwalificatie zit vervat het minimale opleidingsniveau voor een succesvolle start op de arbeidsmarkt. Echter, succesvol moet genuanceerd worden opgevat om recht te doen aan de gedifferentieerde praktijk in sectoren, waar mensen zowel onder startkwalificatieniveau goed aan het werk komen als in sectoren waar een opleidingsniveau boven WEB-2 een minimale vereiste is. De ROA-cijfers in paragraaf 3 laten dat ook zien:
1. Er zijn bedrijven en sectoren waar schoolverlaters zonder startkwalificatie, maar wel met een afgeronde VMBO-opleiding, een baan met perspectief kunnen vinden.
2. Er zijn bedrijven en sectoren waar WEB-2 niveau onvoldoende is voor een start als aankomend vakman of vakvrouw. Wie het niet in zich heeft om verder te komen, loopt het gevaar binnen die sector in de val te lopen.

3. Er zijn ook bedrijven en sectoren waar je wel met een startkwalificatie binnenkomt, maar waar je voor het vinden van een loopbaan door moet scholen naar een hoger niveau: de ogenschijnlijk geruststellende gedachte van een startkwalificatie is voor startende werknemers in deze bedrijven dus geen garantie op een succesvolle loopbaan.

Sectoren wordt aangeraden een eigen sectorstartniveau te definiëren, en daarmee aan te geven welk opleidingsniveau tenminste nodig is om in de sector met perspectief aan de slag te kunnen. Het sectorstartniveau mag geen statisch begrip worden. Afhankelijk van economische, conjuncturele en technische ontwikkelingen zal regelmatig moeten worden bezien of herdefiniëring gewenst is.

De Minister van OCW heeft op 30 juni jl. een wetsvoorstel Invoering kwalificatieplicht en leerwerkplicht8 naar de Raad van State gestuurd voor advies. Volgens het persbericht van OCW wordt in dat wetsvoorstel geregeld dat jongeren onder de 18 jaar een kwalificatieplicht hebben totdat zij een diploma op startkwalificatieniveau hebben behaald. De RWI kan in dit advies niet vooruitlopen op wetgeving die nog in voorbereiding is. Op voorhand kunnen echter de volgende kanttekeningen geplaatst worden:
1. In de visie van de RWI zijn jongeren onder de 18 jaar met een diploma op vmbo of MBO-1 niveau, géén voortijdig schoolverlaters. In sommige sectoren kunnen jongeren met een diploma op dit niveau prima aan de slag.

2. De kwalificatieplicht voor jongeren onder de 18 jaar zou moeten gelden totdat jongeren een sectorstartkwalificatie hebben behaald.

3. Indien sociale partners geen afspraak terzake hebben gemaakt, geldt het huidige startkwalificatieniveau als sectorstartniveau.

4. Dat laat overigens onverlet dat de Raad van mening is dat ­ indien de leerling het in zich heeft zich te ontwikkelen tot startkwalificatieniveau ­ dit ook nagestreefd dient te worden.

De toegevoegde waarde voor sectoren van het definiëren van een sectorstartniveau betreft naar de mening van de Raad de volgende punten.

8 Persbericht ministerie OCW, Jongeren moeten leren of werken, 30 juni 2006.
---

Het sectorstartniveau biedt de focus op de vereisten voor een succesvolle start op de arbeidsmarkt, in plaats van het meer voor het onderwijsbeleid relevante nastrevenswaardige opleidingsniveau (startkwalificatie). Het is vooral een arbeidsmarktinstrument voor sociale partners. Maar het fungeert ook als onderwijsinstrument indien het gebruikt wordt door instellingen om meer duidelijkheid te scheppen richting leerlingen (en ouders) waar voor hen kansen liggen om op de arbeidsmarkt in te stromen en zo de uitvalcijfers en de jeugdwerkloosheidscijfers terug te dringen. Het sectorstartniveau beoogt niet de structuur van het beroepsonderwijs te veranderen. Het sectorstartniveau maakt zichtbaar op welke sector jongeren zich ­ gegeven hun mogelijkheden en kwalificaties ­ bij beroepskeuze het beste kunnen richten.
De RWI zal in elk geval het ROA rapport met cijfers over de instroom van schoolverlaters in sectoren verspreiden onder VMBO's en ROC's t.b.v. decanen en anderen die zich bezighouden met beroepskeuzevoorlichting. Ook biedt het inzicht in de vraag & aanbod van kwalificaties in de sector, zowel voor de nieuwe instroom als voor het zittende personeel, de sector een handvat bij het ontwikkelen van sectoraal loopbaan- en arbeidsmarktbeleid.

Loopbaanbeleid
In de definitie van sectorstartniveau wordt niet voor niets gesproken over het minimale opleidingsniveau dat nodig is voor een succesvolle start van een min of meer stabiele arbeidsloopbaan.

- Biedt een start met een VMBO-diploma ook kansen op duurzaam werk in de sector? Naar welke functies kunnen deze werknemers doorgroeien? Zit er een logische opbouw in de beroepenstructuur waardoor mensen zich desgewenst vanzelfsprekend verder kunnen ontwikkelen? Of zit er in de sector een enorm gat tussen enerzijds banen op MBO-1 niveau, en anderzijds HBO-niveau, en wat betekent dat voor het loopbaanbeleid?

- Wat is de scholingsbehoefte van de sector?

- Wat zijn de mogelijkheden voor intersectorale mobiliteit?

Arbeidsmarktbeleid
Inzicht in de vraag en het aanbod van kwalificaties in de sector biedt ook aanknopingspunten voor sectoraal arbeidsmarktbeleid. Dan gaat het om zaken als:
- Is er ­ zowel kwantitatief als kwalitatief ­ voldoende nieuwe instroom vanuit het beroepsonderwijs? Zo nee, wat kan de sector ondernemen?

- Wat is er nodig om het zittende personeel te behouden en te kwalificeren? Opscholing van het personeel en vergrijzing en vervanging zijn issues die voor veel sectoren zullen spelen de komende jaren.

- Is er in de sector ruimte voor werkzoekenden? Sluit de vraag in de sector aan bij de kwalificaties van werklozen in de WW of in de bijstand? Zo ja, dan is het zinvol hiertoe contact te leggen met gemeenten en UWV om reïntegratiemiddelen en sectorale middelen te verknopen bij het toeleiden van werkzoekenden naar vacatures in de sector.

- Spoort de inzet van opleidingsbudgetten, stageplaatsen en leerwerkplekken voor werkzoekenden met het sectorstartniveau?

Om deze vragen te beantwoorden zal een sector ook gebruik moeten maken van regionale arbeidsmarktinformatie. Hierbij zij ook verwezen naar het RWI advies De Regio Centraal; Advies over afstemming en samenwerking op regionale arbeidsmarkten (juni 2006).


10

Door de sectorale arbeidsmarktgegevens paraat te hebben, kan een sector ook beter beargumenteerd ingaan (of niet ingaan) op verzoeken om mee te werken aan arbeidsmarktbeleid voor doelgroepen, of daaraan een regionale inkleuring geven.

Voorstel 3
De Raad adviseert sociale partners om in sectoren het sectorstartniveau te bepalen. De Raad zal de Stichting van de Arbeid vragen om een Aanbeveling ter zake te doen uitgaan naar werkgevers en werknemers.

6. Relevante punten voor het bepalen van een sectorstartniveau

Aspecten betreffende de vaststelling van de vraag naar en het aanbod van arbeid


1. Sociale partners bakenen de sector of branche af.

2. Idealiter zouden voor het bepalen van een sectorstartniveau de volgende gegevens per sector bekend moeten zijn.
a. De prognose van vraag naar arbeid (perspectief) van de sector, gesplitst naar beroepen en gewenste opleidingsniveaus. Het perspectief moet gebaseerd zijn op economische analyses.
b. De realisatie van deze vraag en de confrontatie daarvan met de prognose. c. Het feitelijke personeelsbestand van de sector, gesplitst naar beroepen, opleidingsniveaus en leeftijd. De leeftijd is relevant voor het bepalen van de vervangingsvraag.
d. Het verloop (in- en uitstroom) van het feitelijke personeelsbestand van de sector, gesplitst naar beroepen, opleidingsniveaus en leeftijd.
e. Omdat sectoren niet gelijkmatig over het land verdeeld zijn, kan het zinvol zijn van de bovenstaande gegevens een regionale opsplitsing te maken. Dat is vooral ook relevant voor de beschikbaarheid van stageplaatsen en leerwerkplekken. f. Voor het interpreteren van het instroomniveau per sector is het relevant te weten in welke mate er onderbenutting van competenties plaatsvindt.
3. Op basis van bovenstaande gegevens kunnen sociale partners bepalen wat het sectorstartniveau zal moeten zijn, d.w.z. het minimale opleidingsniveau voor een aankomend vakman/vakvrouw, van een min of meer stabiele arbeidsloopbaan binnen de sector.

4. Speciale aandacht behoeven jongeren met een laag opleidingsniveau (lager dan WEB-2), ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid en ter voorkoming van het voortijdig schoolverlaten. Uit bijlage 1 in dit advies blijkt dat er sectoren of delen van sectoren zijn, waarvoor het sectorstartniveau op WEB-1-niveau kan liggen. Ligt het sectorstartniveau hoger dan kan het instrument sectorstartniveau een ondersteuning zijn voor een loopbaanbeleid om deze jongeren het perspectief op een baan te bieden.
5. Bovenstaande gegevens moeten worden geconfronteerd met de te verwachten uitstroom uit het beroepsonderwijs, ter bepaling van de te verwachten tekorten en overschotten. Dit is een belangrijk gegeven voor de studie- en
beroepskeuzevoorlichting.


---

Hoe en door wie wordt het sectorstartniveau vastgesteld?


1. De vaststelling van het sectorstartniveau behoort tot de verantwoordelijkheid van sociale partners. Daartoe kunnen zij gebruik maken van de expertise van de KBB's, die thans door middel van hun macro-doelmatigheidsanalyses al veel informatie verschaffen.

2. KBB's maken thans gebruik van de informatie uit eigen analyses, en van ROA, CFI, CBS en CWI. Daarbij worden ze geconfronteerd met het gegeven dat er te weinig bruikbaar en op elkaar afgestemd statistisch materiaal is over de arbeidsmarkt. Arbeidsmarktpartijen (overheid, onderwijsinstellingen, sociale partners, onderzoeksinstituten) zouden de handen ineen moeten slaan om dit te verbeteren.
3. De KBB's stellen voor hun sectoren macro-doelmatigheidsanalyses op. Daarbij zijn ze afhankelijk van de sterk wisselende mogelijkheden die de sectoren bieden voor onderzoek. Meer uniformiteit daarbij is niettemin wenselijk. Colo heeft daarbij een coördinerende rol. Ten behoeve van het vaststellen van een sectorstartniveau zouden KBB's minimaal de volgende gegevens beschikbaar moeten stellen.
Prognoses (minimaal voor een periode gelijk aan de opleidingsduur) en realisaties van: a. instroombehoefte van sectoren naar hoeveelheid, opleiding (crebo) en opleidingsniveau;
b. deze gegevens uitgesplitst naar regio en per CWI.

4. Ten behoeve van de onderkant van de arbeidsmarkt moet onderzoek worden verricht naar de duurzaamheid van werk.

5. Vervolgens moeten scholen en KBB's nagaan of daarvoor voldoende opleidingsmogelijkheden bestaan en zo nee, hoe en waar deze kunnen worden gerealiseerd.

Voorstel 4
Sociale partners dienen per sector over voldoende gegevens te beschikken, over de vraag naar en het aanbod van arbeid, uitgesplitst naar kwalificatieniveaus, en over de duurzaamheid van werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
De Raad adviseert de minister van SZW om het beschikbaar komen van deze informatie te bevorderen.

Bij de totstandkoming van het advies Startklaar, voorstellen voor een stucturele aanpak jongeren zonder diploma en onderhavig nader advies over de invoering van een sectorstartniveau heeft de Raad veel expertise opgebouwd. Dat betreft inhoudelijke en onderzoektechnische expertise, maar ook het leggen van korte relaties met deskundigen op diverse deelterreinen. De Raad wil deze expertise extern beschikbaar stellen.

Voorstel 5
Desgewenst is de RWI bereid om enkele sectoren die het sectorstartniveau voor hun sector willen bepalen, en vervolgens sectoraal loopbaan- en arbeidsmarktbeleid willen ontwikkelen, daarbij met RWI-expertise behulpzaam te zijn. Omdat de sectoren zelf verantwoordelijk zijn voor hun sectorstartniveau, beperkt de rol van de RWI zich daarbij tot ondersteuning.


12

Bijlage 1

Instroom van gediplomeerde schoolverlaters naar opleidingsniveau in 34 bedrijfssectoren, zesjaarsperiode 1999-2004

HAVO VMBO BOL/BBL 1 BOL/BBL 2 BOL/BBL 3 BOL/BBL 4 HBO WO Totaal Aantal Sectornaam ROA /VWO % % % % % % % % %

Tuinbouw 30,3 0 16,8 17,3 17,9 0 11,6 1,1 100,0 3.800 Veehouderij 19,6 7,5 21,2 24,2 18,7 0 7,1 0,7 100,0 9.600 Akkerbouw, bosbouw en visserij 33,6 0 15,0 16,0 18,4 0 11,9 2,3 100,0 1.300 Vlees- en visverwerking 26,4 0 15,0 2,9 9,2 0 28,9 13,2 100,0 3.000 Overige voedingsproducten 19,7 2,7 27,4 8,3 10,7 0 21,7 6,7 100,0 8.000 Drank en tabaksproducten 0 0 10 10 22,3 0 34,5 17,2 100,0 1.400 Basischemie 0 0 7,3 15,8 21,7 0 33,2 17,9 100,0 2.900 Eindproducten chemie 10 0 12,6 6,9 11,2 0 41,3 21,3 100,0 4.400 Kunststofverwerking 10 0 29,8 10,4 14,8 0 24,6 5,0 100,0 2.200 Basismetaal 20 0 20 0 16,0 0 31,5 11,5 100,0 1.300 Metaalproducten 29,9 0 27,9 9,8 9,6 0 15,9 2,8 100,0 7.000 Machine-industrie 21,9 0 19,1 6,6 14,8 0 29,8 6,2 100,0 10.800 Elektrotechniek 11,6 0 10,0 7,9 12,6 0 40,5 14,5 100,0 8.400 Transportmiddelen 24,0 4,6 24,4 5,0 13,4 0 20,4 8,0 100,0 6.200 Textiel 20 0 28,0 0 14,1 0 24,4 3,9 100,0 1.800 Hout- en bouwmaterialen 21,6 6,2 30,0 10,5 14,6 0 13,5 2,4 100,0 10.700 Papier 10 0 13,3 11,7 15,5 0 30,4 12,5 100,0 1.100 Grafische industrie 14,3 0 4,9 7,9 12,3 0 37,0 19,4 100,0 7.400 Energie 0 0 6,9 11,5 18,3 0 34,6 22,2 100,0 4.600 Bouw 31,9 1,8 29,3 16,9 10,5 0,4 7,9 1,2 100,0 75.100 Exploitatie van onroerend goed 0 0 10,6 6,4 18,6 0 42,4 15,8 100,0 4.800 Handel en reparatie 25,8 0 20,0 13,0 19,3 2,7 12,0 3,5 100,0 113.400 Scheep- en luchtvaart 19,4 0 7,6 9,4 21,7 0 31,8 9,7 100,0 4.300 Weg- en railvervoer 17,6 2,1 26,1 6,9 19,0 1,3 21,0 5,9 100,0 18.900 Communicatie 6,5 0 7,6 4,3 20,2 2,4 39,8 17,0 100,0 10.400
13

Bankwezen 0 0 3,6 1,9 16,5 2,1 50,6 22,5 100,0 18.300 Verzekeringswezen 0 0 5,7 4,1 27,6 2,2 37,1 21,3 100,0 9.200 Horeca 23,3 0 29,2 13,2 16,7 2,5 10,0 1,1 100,0 34.500 Zakelijke dienstverlening 3,7 0 3,3 2,4 12,2 1,9 45,6 29,0 100,0 103.700 Overige commerciële 100,0 28,6 0 19,1 23,2 7,7 2,1 13,0 5,7 23.000 dienstverlening
Gezondheidszorg 4,9 0 8,9 19,5 22,0 1,2 31,7 11,0 100,0 176.200 Overige kwartaire diensten 2,7 0 3,0 1,6 8,2 0 48,2 34,3 100,0 17.700 Onderwijs 0,8 0 0,6 1,0 3,4 0 73,1 20,7 100,0 74.300 Overheid 7,6 4,4 6,0 3,1 12,2 3,3 34,0 29,3 100,0 43.400

Bedrijfssectoren totaal 13,1 2,0 13,1 10,9 15,2 1,6 30,9 13,2 100,0 823.300

Bron: ROA (SIS)
Opmerkingen:

* Vetgedrukt = afgerond naar 0, 10 of 20%;

* Het totale aantal schoolverlaters in de laatste kolom heeft betrekking op het opgehoogde aantal gediplomeerde schoolverlaters over de zesjaarsperiode 1999-2004. Dit aantal is afgerond op honderdtallen. Het betreft hier alleen schoolverlaters die tot de werkzame beroepsbevolking (definitie CBS) behoren op het enquêtemoment. Overigens is de werkelijke steekproef van schoolverlaters kleiner (zie bijv. ROA 2005).

* Rijtotaal telt niet op tot 100% vanwege afrondingen.


14