De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Contactpersoon Uw brief N.v.t.
Doorkiesnummer Ons kenmerk AM/AKA/2007/5747
Datum 22 juni 2007
Onderwerp Advies `Sectorstartniveau` van de Raad voor Werk
en Inkomen
Op 11 juli 2006 heeft de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) het advies `Sectorstartniveau'
uitgebracht. Dit advies bouwt voort op het in september 2005 door de RWI uitgebrachte advies
`Startklaar. Voorstellen voor sluitende aanpak jongeren zonder diploma'. Naar aanleiding van
laatstgenoemd advies en de betreffende afspraak hierover op de Werktop van 1 december 2005
heeft het kabinet de RWI gevraagd om, na samenspraak met de BVE-Raad (nu MBO-Raad) en
met betrokkenheid van Colo (de vereniging van de 18 Kenniscentra Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven, KBB's, die elk bedrijfstakgewijs georganiseerd zijn), de idee van specifieke
startniveaus in sectoren uit te werken. Hierbij ontvangt u de reactie van het kabinet op dit door
de RWI uitgebrachte advies.
Advies RWI
Een sectorstartniveau is volgens de RWI "het minimale opleidingsniveau voor een succesvolle
start van een min of meer stabiele arbeidsloopbaan, niet in het algemeen, maar binnen een
sector." De RWI heeft ter voorbereiding van het advies door het Researchcentrum voor
Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) onderzoek laten doen naar het opleidingsniveau van
gediplomeerde schoolverlaters die instromen naar werk in 34 verschillende sectoren.1 Op basis
hiervan wordt geconcludeerd dat veel jongeren met alleen een afgeronde vmbo of mbo-1
opleiding de weg naar de arbeidsmarkt weten te vinden. Dit neemt niet weg dat iemand met
een vmbo of mbo-1 opleiding als deze het in zich heeft volgens de RWI moet blijven streven
naar het halen van een startkwalificatie. Het behaalde diploma kan als een nuttige opstap naar
het verwerven van een positie op de arbeidsmarkt worden gezien én een opstap naar het volgen
van een vervolgopleiding.
Reactie kabinet
De RWI constateert in zijn advies dat er op enig moment jongeren met een vmbo-diploma aan
het werk zijn. De RWI heeft echter niet gekeken naar hoe dit zich verhoudt tot de kansen om
zonder startkwalificatie aan de slag te blijven en om wat voor soort banen het gaat. Voor met
name laagopgeleiden is de vraag aan de orde of deze banen gezien hun kenmerken (b.v.
1 Zie RWI, Het instroomniveau voor schoolverlaters op de arbeidsmarkt, juli 2006.
Ons kenmerk AM/AKA/2007/5747
uitzendwerk of flexibele contracten) wel uitzicht bieden op vervolgscholing tot
startkwalificatieniveau. Van alle jongeren die zonder startkwalificatie de school hebben
verlaten heeft 68% werk. Van hen heeft 33%-punt een vmbo- of mbo-1 opleiding en heeft
35%-punt de school ongediplomeerd verlaten. De resterende 32%-punt van de jongeren zonder
startkwalificatie is niet werkzaam. Dat 68% van deze personen op enig moment aan de slag is,
zegt weinig over hun structurele kansen op de arbeidsmarkt. Verder blijkt dat de werkloosheid
onder personen zonder startkwalificatie bijna twee keer zo groot is als voor personen met
startkwalificatie. Ook is deze groep oververtegenwoordigd in de langdurige werkloosheid. Het
kabinet vindt het evenals de RWI essentieel om ook voor deze jongeren, gezien hun
arbeidsmarktperspectief, de beleidsinspanningen te blijven richten op het halen van een
startkwalificatie. Het gegeven dat een deel van degenen die het onderwijs verlaten met alleen
een vmbo-diploma er later in slaagt, al dan niet met behulp via een EVC-procedure, de
opgedane werkervaring te benutten om alsnog een startkwalificatie te halen onderstreept nog
eens het belang van een startkwalificatie. Al deze inspanningen nemen niet weg dat er altijd
een groep zal blijven bestaan voor wie het halen van een startkwalificatie te hoog is gegrepen
en voor wie op een andere manier moet worden gekeken naar een zinvolle vorm van
participatie. In het navolgende wordt deze groep buiten beschouwing gelaten.
In het advies `Sectorstartniveau' doet de RWI vijf voorstellen, die hierna worden besproken.
1. Jongeren die het voortgezet onderwijs met een diploma verlaten moeten niet meer als
voortijdig schoolverlater worden geregistreerd.
In 2000 hebben de Europese regeringsleiders in Lissabon afgesproken dat de Europese
economie tot de wereldtop moet behoren. Binnen Europa wil Nederland een toonaangevende
kennissamenleving zijn. Een van de Lissabondoelstellingen is daarom het verminderen van het
aantal voortijdig schoolverlaters. Een voortijdige schoolverlater is een jongere die zonder
startkwalificatie het onderwijs verlaat. Het niveau van de startkwalificatie is gerelateerd aan de
OESO-norm ISCED-3 als eindniveau voor het secundair beroepsonderwijs. In Nederland is dit
minimaal een havo-diploma, een vwo-diploma of een diploma op niveau 2 van het mbo.
Jongeren die het voortgezet onderwijs verlaten met een havo of vwo diploma worden dus niet
geregistreerd als voortijdig schoolverlater. Een vmbo diploma biedt een jongere een
toegangsbewijs voor een vervolgopleiding, maar biedt weinig uitzicht op een duurzame plek
op de arbeidsmarkt. Jongeren die het voortgezet onderwijs verlaten met een vmbo diploma niet
registreren als schooluitvaller heeft tot gevolg dat elke jongere met een vmbo-diploma het
onderwijs zonder meer kan verlaten. Het op deze manier bij implicatie verlagen van het
startkwalificatieniveau naar vmbo diploma acht het kabinet niet aan de orde.
2. Scholen en KBB's zullen bevorderen dat jongeren die een beroepsgerichte opleiding op
niveau 1 starten aansluitend een reële kans op werk hebben dan wel doorstromen naar een
opleiding op niveau 2. De paritaire adviescommissies verbonden aan de KBB's zullen
---
Ons kenmerk AM/AKA/2007/5747
daartoe nagaan waar gezien de arbeidsmarktbehoefte van leerlingen en bedrijfsleven
nieuw beroepsgericht scholings- en onderwijsaanbod op niveau-1 kan worden
gerealiseerd, dan wel opleidingen zonder reëel arbeidsmarktperspectief kunnen worden
geschrapt (dit onverlet de bevoegdheid van OCW terzake)
Het kabinet onderschrijft het belang van een goede aansluiting tussen het onderwijsaanbod en
de arbeidsmarktvraag. KBB's hebben als taak om bij branches na te gaan wat de bestaande en
toekomstige arbeidsmarktbehoefte is van gediplomeerde instromers op assistentniveau evenals
van aanbod van bpv-plaatsen tijdens de assistentopleiding. Die informatie maakt het mogelijk
vraag en aanbod op assistentniveau beter te matchen, zowel tijdens als na de opleiding.
Onderwijsinstellingen hebben de taak om na te gaan of het door hen verzorgde
opleidingenaanbod en het aantal op te leiden deelnemers doelmatig is.
3. De RWI adviseert om sociale partners in sectoren het sectorstartniveau te laten bepalen en
zal de StvdA vragen om hiertoe een Aanbeveling te doen aan werkgevers en werknemers.
Volgens de RWI biedt het definiëren van een sectorstartniveau op ten minste drie gebieden
winst. Ten eerste biedt het voor jongeren zicht op de vereisten voor een succesvolle start op de
arbeidsmarkt. Ten tweede maakt het sectorstartniveau voor jongeren duidelijk op welke sector
zij zich bij hun beroepskeuze het beste kunnen richten. Ten derde biedt het inzicht in vraag en
aanbod van kwalificaties in de sector, voor starters maar ook voor het zittende personeel. Dit
geeft sectoren een handvat bij het ontwikkelen van sectoraal arbeidsmarkt- en loopbaanbeleid.
Het kabinet ziet deze door de RWI aangeduide punten eveneens als winst. De RWI benadrukt
verder dat de kans op een duurzame baan aanzienlijk toeneemt naarmate een starter een hogere
opleiding heeft gevolgd. In die gevallen waarin een sectorstartniveau lager ligt dan het niveau
van de startkwalificatie blijft het uiteindelijk behalen van een startkwalificatie in de ogen van
het kabinet dan ook van groot belang voor het bereiken van een duurzame positie op de
arbeidsmarkt2. Het RWI-advies onderstreept dit. Het sectoraal arbeidsmarkt- en
loopbaanbeleid moet werknemers derhalve de mogelijkheid bieden om zich minimaal verder te
kwalificeren tot startkwalificatieniveau.
4. Sociale partners dienen per sector over voldoende gegevens te beschikken, over de vraag
naar en het aanbod van arbeid, uitgesplitst naar kwalificatieniveaus, en over de
duurzaamheid van werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De Raad adviseert de
minister van SZW om het beschikbaar komen van deze informatie te bevorderen.
Het kabinet onderschrijft de noodzaak dat sociale partners beschikken over voldoende
gegevens voor het vaststellen van de vraag naar en het aanbod van arbeid, uitgesplitst naar
2 Algemene Rekenkamer, Werklozen zonder startkwalificatie, Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30 851,
nrs. 1-2. Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt
2005, september 2006.
---
Ons kenmerk AM/AKA/2007/5747
kwalificatieniveaus. Dit is een wettelijke taak van de KBB's, die daartoe van rijkswege
financiering ontvangen. Daarnaast zijn ook andere informatiebronnen beschikbaar, b.v. de elke
twee jaar verschijnende prognoses van het ROA.3
Tijdens de Werktop op 1 december 2005 is geconstateerd dat onderwijsinstellingen
onvoldoende gebruik maken van de zgn. macro-doelmatigheidsanalyses die de KBB's voor het
inschatten van de arbeidsmarktbehoefte opstellen.4 Met behulp van de macro-
doelmatigheidsanalyses, eventueel aangevuld met prognoses van andere onderzoekbureaus
(zoals CPB, TNO en ROA) kan door onderwijsinstellingen worden vastgesteld welke
opleidingen een goed arbeidsmarktperspectief bieden (dus door het bedrijfsleven worden
gevraagd), zodat een mismatch kan worden voorkomen. Zo is tijdens de Werktop vastgesteld
dat de oplossing van dit probleem ook nauwgezet overleg vraagt tussen scholen en het
bedrijfsleven, waarbij de behoeften in de regio leidend moeten zijn. Het overleg moet
resulteren in concrete afspraken, waarbij het bedrijfsleven zich dan nadrukkelijk zal inspannen
om voor het goed afgestemde onderwijsaanbod voldoende stageplaatsen te leveren. Veel
jongeren maken op dit moment een verkeerde opleidingskeuze. Dit is vaak door onwetendheid
over de vraag van het bedrijfsleven naar diploma's, zo blijkt uit ervaringen van de Taskforce
Jeugdwerkloosheid.5 Er zijn positieve ervaringen met loopbaanoriëntatie in het vmbo,
waardoor jongeren een meer bewuste keuze kunnen maken voor een specifieke
beroepsopleiding in het mbo. Hierbij is een goede informatievoorziening van scholen aan
leerlingen over studies met arbeidsmarktperspectieven nodig. Het kabinet roept sociale
partners dan ook op om door te gaan met het bevorderen van de kwaliteit van de macro-
doelmatigheidsanalyses en roept onderwijsinstellingen op deze analyses te gebruiken bij het
aanbieden van loopbaanoriëntatie en het afstemmen van het opleidingenaanbod.
5. Desgewenst is de RWI bereid om enkele sectoren die het sectorstartniveau voor hun sector
willen bepalen, en vervolgens sectoraal loopbaan- en arbeidsmarktbeleid willen
ontwikkelen, daarbij met RWI-expertise behulpzaam te zijn. Omdat de sectoren zelf
3 Zie ROA, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2010, ROA-R-2005/9, Universiteit Maastricht.
4 Zie de Tripartiete Beleidsinzet op het gebied van Scholing en Werk, zoals die door het kabinet en sociale
partners is overeengekomen op 1 december 2005 bij gelegenheid van de Werktop.
5 Zie de periodieke rapportages van de Taskforce Jeugdwerkloosheid (www.jeugdwerkloosheid.nl).
---
Ons kenmerk AM/AKA/2007/5747
verantwoordelijk zijn voor hun sectorstartniveau, beperkt de rol van de RWI zich daarbij
tot ondersteuning.
Het kabinet verwelkomt het aanbod van de RWI en roept sectoren op om van dit aanbod
gebruik te maken.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur
en Werkgelegenheid, en Wetenschap,
(A. Aboutaleb) (Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid