Tweede Kamer der Staten Generaal

Den Haag, 21 juni 2007 vl/aw

VOORTGANGSBRIEF PARLEMENTAIR ONDERZOEK ONDERWIJSVERNIEUWINGEN

De Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen heeft de Kamer in een voortgangsbrief voorgesteld de reikwijdte van het onderzoek uit te breiden en het vmbo toe te voegen aan het onderzoek.

De Tweede Kamer heeft op 17 april besloten tot het instellen van dit parlementair onderzoek. Het onderzoek heeft tot doel inzicht te verwerven in de invoering van onderwijsvernieuwingen om daarmee lessen te trekken voor de toekomst.

In de voortgangsbrief staat onder meer dat de vraag naar de kwaliteit van het onderwijs een groot accent krijgt en zal worden uitgebreid met een internationale component. Diverse parallelle ontwikkelingen zullen nadrukkelijk worden meegenomen in het onderzoek, waaronder een onderzoek naar de geldstromen in het onderwijs.

De onderzoekscommissie heeft geoordeeld dat een aparte deelstudie moet worden uitgevoerd naar de rol van het parlement bij de totstandkoming en invoering van de basisvorming, de tweede fase en het vmbo. Deze deelstudie zal worden uitgevoerd door de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Universiteit van Tilburg. De commissie heeft daarnaast besloten om kennis te nemen van geluiden uit het veld door schoolbezoeken af te leggen, het organiseren van regionale bijeenkomsten en het houden van een survey onder docenten, schoolleiders, ouders en leerlingen.

De voortgangsbrief d.d. 18 juni 2007 is bijgevoegd.

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Vergaderjaar 2006­2007

31 007 Parlementair onderzoek
Onderwijsvernieuwingen

Nr. 2 BRIEF VAN DE COMMISSIE PARLEMENTAIR ONDERZOEK ONDERWIJSVERNIEUWINGEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 18 juni 2007
Namens de leden van de Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijs- vernieuwingen bied ik u hierbij een voortgangsbrief aan. Deze brief heeft enerzijds tot doel om u op de hoogte te stellen van de voortgang in het uitvoeren van onze onderzoeksopdracht, en anderzijds u te kennen in enkele overwegingen rondom de opdracht en de aanpassingen die de Commissie daartoe noodzakelijk acht. Op 25 april jl. heeft de constituerende vergadering van de Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen plaatsgevonden. In deze vergadering heeft de Commissie uit haar midden het lid Dijssel- bloem als voorzitter gekozen. De taak die de Commissie zich de afgelopen weken ten doel heeft gesteld, richtte zich voornamelijk op de verkenning van de opdracht zoals die door de Kamer is gesteld (Kamerstuk 31 007, nr. 1). Hierbij vroegen zowel de inhoud van de opdracht alsook de proce- dure een nadere uitwerking. In haar wekelijkse vergaderingen heeft de Commissie zich beraden op de uitvoering van haar taak. Daartoe is een reeks informele gesprekken gevoerd met deskundigen en opinieleiders in het onderwijsveld over het karakter, de reikwijdte en de aanpak van het onderzoek. Daarnaast heeft de Commissie zich door middel van literatuur- studie theoretische achtergronden eigen gemaakt. Deze nadere beschou- wingen en gesprekken met het onderwijsveld hebben bij de Commissie tot een precisering van de onderzoeksvragen geleid. Hieronder wordt uiteengezet op welke onderdelen uit de onderzoeksopdracht de Commissie u haar overwegingen voorstelt. Het parlementair onderzoek heeft tot doel inzicht te verwerven in de invoering van onderwijsvernieuwingen om daarmee lessen te trekken voor de toekomst. Hierbij zullen de totstandkoming, implementatie en resultaten van onderwijsvernieuwingen nader beschouwd worden. De door de Kamer vastgestelde onderzoeksopdracht focust voornamelijk op de vernieuwingen basisvorming en tweede fase. Uit de gesprekken met deskundigen en opinieleiders kwam echter breed naar voren dat de invoe- KST108073

0607tkkst31007-2
ISSN 0921 - 7371
Sdu Uitgevers
's-Gravenhage 2007 Tweede Kamer, vergaderjaar 2006­2007, 31 007, nr. 2 1

ring het vmbo hieraan niet mag ontbreken. Niet alleen vormt de invoering van het vmbo een van de grotere onderwijsvernieuwingen die in de jaren negentig heeft plaatsgevonden, ook heeft deze onderwijsvernieuwing op allerlei punten raakvlakken met de basisvorming en de tweede fase. Niet in de laatste plaats dient genoemd te worden dat ruim zestig procent van alle leerlingen in het voortgezet onderwijs het vmbo volgt. Derhalve is de Commissie tot de conclusie gekomen dat in een grondig onderzoek naar onderwijsvernieuwingen de invoering van het vmbo niet mag ontbreken. De onderzoeksopdracht bevat twee deelvragen met een internationale component.
Na een studie van de voorhanden zijnde internationale vergelijkingen en gesprekken met methodologen en onderwijskundigen hierover, heeft de Commissie de conclusie getrokken dat de internationale component in dienst moet staan van het beantwoorden van de vraag naar onderwijs- kwaliteit van het Nederlandse onderwijs. De relevantie van het onderzoek naar onderwijsvernieuwingen in andere landen wordt naar de mening van de Commissie al snel beperkt door geringe vergelijkbaarheid van landen en hun onderwijssystemen. De Commissie is dan ook voornemens om de internationale component, waar relevant, te betrekken bij enerzijds de algemene beleidsanalyse van de onderwijsvernieuwingen en anderzijds bij de vraag naar kwaliteit van ons huidige onderwijs (deelvraag 4). Derhalve kiest de Commissie ervoor om geen aparte deelstudie naar de invoering van onderwijsvernieuwingen in andere landen te laten uitvoeren. Het hiervoor gereserveerde budget kan worden ingezet voor het grotere accent dat de Commissie wil plaatsen op het horen van het veld, zoals aan het eind van deze brief verwoord. De huidige inschatting van de Commissie is dat dit budgettair neutraal kan verlopen. De Commissie zal ten behoeve van haar rapport een aantal achtergrond- studies laten verrichten. Inmiddels kan de Commissie mededelen dat zij heeft besloten het Sociaal Cultureel Planbureau te belasten met een brede beleidsanalyse van de genoemde onderwijsvernieuwingen. Daarbij zal ook worden ingegaan op parallelle ontwikkelingen zoals veranderingen in de financiering van het onderwijs, schaalvergroting, demografische ontwikkelingen. Als bijlage treft u de brief aan met de opdrachtverstrek- king aan het Sociaal Cultureel Planbureau (bijlage 1). Daarnaast zal een aparte deelstudie zich richten op de kwaliteit van het huidige onderwijs, zo veel mogelijk in relatie tot de onderwijsvernieuwingen. Verder is de Commissie bezig met het uitzetten van andere deelstudies en analyses, zoals een analyse van de parlementaire behandeling van de regelgeving. Hiervoor is contact gelegd met de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Universiteit van Tilburg. Met de betrokken onderzoeksinstituten is of zal worden afgesproken dat de achtergrondstudies in de tweede helft van september voor de Commissie beschikbaar zijn, zodat deze door de Commissie gebruikt kunnen worden in de fase van gesprekken en open- bare hoorzittingen die in oktober/november volgt.
De leden achten het voor een goede uitvoering van hun opdracht noodza- kelijk om in contact met het onderwijsveld te treden. De Commissie is daarom voornemens veel tijd in te ruimen voor het inwinnen van infor- matie bij direct betrokkenen, zoals leerlingen, ouders, leerkrachten en leidinggevenden in het onderwijsveld. De Commissie heeft daarmee al een start gemaakt in de vorm van schoolbezoeken. Tevens verkent de Commissie op dit moment nog op welke wijze zij breed in overleg met het veld zal treden. Hoogstwaarschijnlijk zal dit in regionaal georganiseerde bijeenkomsten plaatsvinden en door middel van een survey-onderzoek. Om het onderwijsveld en andere belangstellenden te betrekken bij de voortgang van het onderzoek acht de Commissie een eigen website een Tweede Kamer, vergaderjaar 2006­2007, 31 007, nr. 2 2

onmisbaar middel. Via de website zal worden gecommuniceerd over voortgang, planning en (openbare) bijeenkomsten. Uiteraard zal de commissie op geëigende momenten de Kamer informeren in de vorm van tussenrapportages, zoals deze.
De voorzitter van de commissie Parlementair Onderzoek Onderwijs- vernieuwingen,
Dijsselbloem
De griffier van de commissie Parlementair Onderzoek Onderwijs- vernieuwingen,
De Kler

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006­2007, 31 007, nr. 2 3

BIJLAGE Sociaal en Cultureel Planbureau t.a.v. prof.dr. P. Schnabel

Den Haag, 14 mei 2007 Geachte heer Schnabel, De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft op 17 april jl. besloten om een parlementair onderzoek in te stellen naar Onderwijsvernieuwingen. Het doel van het onderzoek is een bijdrage te leveren aan het verbeteren van het sturingsproces van de overheid op de kwaliteitsverbetering in het onderwijs. Het verbeteren van dit sturingsproces is mede gericht op de lopende en toekomstige onderwijsvernieuwingen. Het onderzoek richt zich op de totstandkoming van de implementatie van onderwijsvernieu- wingen in het verleden, waarbij met name gekeken zal worden naar de invoering van de Basisvorming en de Tweede Fase, alsmede naar het lopende proces van de invoering van «het nieuwe leren». Op die manier kunnen lessen getrokken worden voor de wijze waarop de overheid het beste kan sturen op de kwaliteitsverbetering in het onderwijs en ontstaat er zicht onder welke randvoorwaarden dit moet plaats vinden. Ook de rol van (actoren in) het onderwijsveld zelf bij de vernieuwingen komt hierbij aan bod. Voor een volledig beeld van het onderzoek verwijs ik u naar bijlage 1, het onderzoeksvoorstel1. De Kamer heeft de uitvoering van het onderzoek in handen gelegd van de Tijdelijke Commissie Onderwijs- vernieuwingen, onder mijn voorzitterschap. Een deel van het onderzoek zal worden uitbesteed aan derden. Namens de Tijdelijke Commissie vraag ik u, mede op basis van eerder (ambtelijk) vooroverleg, een beleidsanalytische studie naar vijftien jaar onderwijs- vernieuwingen in Nederland op te stellen. De beleidsanalyse zou antwoord moeten geven op de volgende onderzoeksvragen uit het onderzoeksvoorstel:
1. Wat hielden de onderwijsvernieuwingen Basisvorming en Tweede Fase en hun sturingsprocessen in, waarom vond men ze noodzakelijk, hoe werden ze ingevoerd en wat waren hun gevolgen? In hoeverre zijn ze vergelijkbaar met de invoering van «het nieuwe leren»? Wat wordt er precies verstaan onder «het nieuwe leren»? Welke onderwijs- vernieuwingen kunnen gerekend worden tot «het nieuwe leren»?
2. Welke invloed hadden andere ontwikkelingen in de onderwijs- infrastructuur (zoals schaalvergroting, ontwikkeling bovenschools management, invoering lumpsum) op de implementatie van deze onderwijsvernieuwingen?
3. Welke sturingsprincipes zijn bij de invoering hiervan door de overheid gehanteerd, op welke punten waren deze al dan niet succesvol. Wat was de rol van de onderwijsinspectie hierbij?
4. Welke overeenkomsten zijn er tussen vernieuwingsoperaties in het onderwijs?
Gaandeweg, mede op basis van gesprekken met deskundigen, is de Tijde- lijke Commissie Onderwijsvernieuwingen tot de conclusie gekomen dat voor een goed beeld van de ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs, de invoering van het vmbo niet buiten beschouwing kan worden gelaten. Over bovengenoemde aanvraag heeft op 7 mei jl. een overleg tussen het SCP en de Tijdelijke Commissie Onderwijsvernieuwingen plaatsgevonden. In dit is gesprek is gesproken over een conceptvoorstel voor een beleids- analytische studie naar vijftien jaar onderwijsvernieuwingen in Nederland (1991­2006) t.b.v. parlementair onderzoek, opgesteld door mw. H.M. Bron- neman. In dit concept is de aanvulling op de oorspronkelijke onderzoeks-
1 Kamerstuk 31 007, nr. 1. vragen, nl. de invoering van het vmbo, meegenomen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2006­2007, 31 007, nr. 2 4

In het gesprek is vastgesteld dat de Tijdelijke Commissie instemt met de opzet, zoals weergegeven in het voorstel, alsmede met het essayistisch karakter ervan.
Over paragraaf 4.5 «Besluitvorming in het parlement» is afgesproken dat, mede vanwege het belang dat de Tijdelijke Commissie hecht aan een onafhankelijke, uitgebreide studie van de rol van het parlement bij de invoering van onderwijsvernieuwingen, hiervoor een aparte deelstudie zal worden uitgezet.
Het SCP heeft aangegeven graag medewerking te verlenen aan het parle- mentair onderzoek naar onderwijsvernieuwingen en daarvoor reeds toestemming van het ministerie voor VWS te hebben ontvangen. De beleidsanalyse van het SCP zal als aparte studie in het onderzoeksrapport worden opgenomen. Zes maanden na behandeling van het eindrapport van de Tijdelijke Commissie Onderwijsvernieuwingen in de Kamer is het SCP vrij om het door het SCP verzorgde deelrapport te publiceren een SCP-reeks.
Mede op basis van de beleidsanalyse van het SCP wil de Tijdelijke Commissie in oktober hoorzittingen organiseren. Rekening houdend met deze planning hecht de commissie eraan uw onderzoeksrapport eind september 2007 te kunnen ontvangen.
Hoogachtend,
Ir. J.R.V.A. Dijsselbloem
Voorzitter van de Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijs- vernieuwingen

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006­2007, 31 007, nr. 2 5


---- --