Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
Het College van Bestuur van Universiteit van Amsterdam
dr. K. van der Toorn
Postbus 19268
1000 GG Amsterdam
Den Haag Ons kenmerk Uw brief van Uw kenmerk
20 juni 2007 HO/CBV/2007/23790 18 april 2007 07.020.u-airo
Onderwerp
Financiering van schakelprogramma's
Geachte heer Van der Toorn,
De vice-decaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van uw Universiteit, professor Van Wissen
heeft mij onlangs geïnformeerd over de keuze binnen Universiteit van Amsterdam om geen middelen
meer beschikbaar te stellen voor schakelprogramma's, gezien het grote aantal schakelstudenten.
Daarbij veronderstelt de heer Van Wissen dat de overheid deze schakelprogramma's niet bekostigt en
verzoekt mij om dat alsnog te bewerkstelligen.
Schakelprogramma's zijn bedoeld om deficiënties weg te nemen bij studenten die kiezen voor een
masteropleiding die niet honderd procent aansluit op de door hen gevolgde bacheloropleiding.
Universiteiten zijn wettelijk verplicht om te garanderen dat voor elke wo-bacheloropleiding minstens 1
masteropleiding toegankelijk is zonder schakelprogramma ( artikel 7.13, derde lid van de WHW). Alle
masteropleidingen zijn verplicht om alle studenten waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht dat
zij binnen redelijke termijn hun deficiëntie kunnen wegnemen de mogelijkheid te bieden om aan de
toelatingseisen te voldoen. (artikel 7.30c van de WHW). Tevens hebben hogescholen en universiteiten
de wettelijke plicht in de onderwijs- en examenreglementen te regelen hoe zij studenten ondersteunen
die een verwante bacheloropleiding hbo hebben gedaan om een goede doorstroom naar een verwante
wo-masteropleiding te bevorderen(artikel 7.57i van de WHW).
Universiteit van Amsterdam ontvangt, gelijk aan de andere bekostigde universiteiten en hogescholen
voor de uitvoering van deze en andere wettelijke opdrachten een rijksbijdrage. Het is aan het
instellingsbestuur om keuzes te maken voor de inzet van deze rijksbijdrage (bestedingsvrijheid) en
(financiële) prioriteiten te bepalen in relatie tot inzet van personeel en materiële voorzieningen. Zowel
in relatie tot bachelor- en masteropleidingen en daarmee verwante voorzieningen en activiteiten.
Anders en eenvoudiger gezegd, ontvangt elke universiteit een rijksbijdrage die ook voor het verzorgen
van schakelprogramma's kan worden aangewend.
Dit laat onverlet dat het de verantwoordelijkheid van een instellingsbestuur is keuzes te maken over de
inzet van middelen. Ik wil daarin niet ingrijpen.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
E
blad 2/2
Ik zie overigens geen ruimte noch noodzaak om het macrobudget voor het hoger onderwijs te verhogen
om meer middelen beschikbaar te stellen, enkel vanwege de verbetering van de doorstroom van
bachelor- naar masteropleidingen.
Bij het berekenen van de rijksbijdrage voor universiteiten hanteert de overheid drie verdeelregels. De
rijksbijdrage wordt bepaald op basis van het aantal eerstejaars studenten, het aantal getuigschriften
en een studentonafhankelijk bedrag. In deze verdeelsystematiek worden dus tweede- en meerderejaars
niet expliciet meegeteld zonder dat instellingen daaruit de conclusie trekken dat zij deze studenten
geen onderwijs meer willen geven. Bij deze bekostigingssystematiek wordt een onderscheid gemaakt
tussen studenten die een bachelor- en masteropleiding volgen: de financiële prikkels in het systeem
zijn zodanig dat het verzorgen van een masteropleiding alsmede de begeleiding voorafgaand aan de
masteropleiding en het begeleiden naar de graadverlening financieel met name tot uiting komt in een
forse diplomaopslag bij het verlenen van de mastergraad. Het in bekostigingssysteem opnemen van
allerhande parameters die bij specifieke situaties horen zoals de onderhavige, zou leiden tot een
complex model, wat ik ongewenst acht.
Ik stel vast dat VSNU en HBO-raad terecht het belang van verdergaande inzet door deze instellingen
(en opleidingen daarbinnen) onderstrepen om de overgang van bachelor- naar masteropleidingen te
ondersteunen en lering trekken uit de afgelopen jaren waarbij ervaring is opgedaan met diverse
groepen studenten die deze stap willen zetten. Gaarne verneem ik van u op welke wijze Universiteit
van Amsterdam, gelet op het voorgaande, invulling blijft geven aan voornoemde wettelijke opdrachten
inzake de doorstroom van bachelor- naar masteropleidingen.
In het Algemeen Overleg op 14 juni 2007 over de BaMa-monitor heb ik de genoemde Vaste commissie
toegezegd in de strategische lange termijn agenda voor het hoger onderwijs en wetenschapsbeleid in te
gaan op de betekenis van schakelprogramma's in het hoger onderwijs in de komende jaren en de
financiële gevolgen van het verzorgen daarvan voor studenten. Dat laatste betreft met name de
vergoeding die instellingen voor het verzorgen van deze deficiëntieprogramma's aan (aanstaande)
studenten mogen vragen en om de aanspraken op studiefinanciering die daarbij in het geding zijn.
Deze brief stuur ik in afschrift aan professor Van Wissen, en op haar verzoek aan de Vaste commissie
voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van de Tweede Kamer.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk