Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DLZ/ZI-2778478
20 juni 2007
Tijdens het AO Modernisering AWBZ van 31 mei 2007 en het daaropvolgend
VAO Modernisering AWBZ van 5 juni 2007 heeft mevrouw Van Miltenburg
gevraagd of de AWBZ een belemmering vormt bij het uitvoeren van de
voorgenomen pilots indicatiestelling AWBZ. Zij verwees daarvoor naar
de juridische problemen die bij de uitvoering van pilotprojecten in
het kader van de Wmo aan de orde waren. Ik heb toegezegd de Kamer
hierover schriftelijk te informeren. Deze toezegging doe ik hierbij
gestand.
In artikel 9b AWBZ is aangegeven dat voor de aanspraak op
daadwerkelijke AWBZ-zorg een indicatie vereist is door het bevoegde
indicatieorgaan. Op grond van art. 9a AWBZ zijn de colleges van
burgemeester en wethouders belast met het aanwijzen van een
onafhankelijk indicatieorgaan. Zij hebben daartoe het Centrum
Indicatiestelling Zorg (CIZ) aangewezen, dat de indicatiestelling voor
de AWBZ verzorgt.
Om cliënten waar mogelijk snel van een indicatiebesluit te kunnen
voorzien, besteedt het CIZ nu al de voorbereiding van een aantal
indicatiebesluiten uit aan zorgaanbieders, zoals thuiszorgorganisaties
en ziekenhuizen. Deze handelen aan de hand van standaard
indicatieprotocollen (SIP's), die door het CIZ zijn opgesteld, de
aanvraag conform de werkwijze van het CIZ af, tot en met het
indicatie-advies aan het CIZ. De cliënt kan op basis van dit
indicatie-advies gelijk in zorg worden genomen. Het CIZ zet het advies
om in een formeel indicatiebesluit en controleert de zorgaanbieders
vervolgens steekproefsgewijs achteraf. Zo kunnen veel voorkomende en
relatief simpele aanvragen snel, objectief en voor iedereen gelijk
(uniform) afgehandeld worden.
Deze constructie kan ook gehanteerd worden voor het uitvoeren van de
door mij in mijn brief van 29 mei 2007 aan uw Kamer aangekondigde
pilots, zoals die waarbij huisartsen en wijkverpleegkundigen de
indicatiestelling verzorgen. Het CIZ zelf blijft verantwoordelijk voor
het eindresultaat in de vorm van het indicatiebesluit, dat echter
feitelijk door de derde volledig wordt voorbereid. Inherent hieraan is
bovendien dat het CIZ de afhandeling van bezwaarschriften en de
begeleiding van beroepszaken zelf blijft doen en de genoemde
beroepsgroepen daarvan verschoond blijven.
Naast de bovenomschreven constructie, kan het CIZ ook derden voor het
daadwerkelijk zelf stellen van indicaties mandateren op grond van
artikel 10:1 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een bestuursorgaan,
zoals in dit geval het CIZ, is bevoegd aan derden, zoals huisartsen en
wijkverpleegkundigen, die taak te mandateren. Wel blijft het CIZ (de
mandaatgever) zelf bevoegd en verantwoordelijk voor het in mandaat
genomen besluit. De indicatiestelling wordt echter feitelijk door de
gemandateerde (de mandataris) verricht. De mandaatverlener heeft de
bevoegdheid om de gemandateerde instructies te geven omtrent de
uitvoering van het mandaat en het verleende mandaat kan te allen tijde
worden ingetrokken. Ook in deze constructie kan het CIZ zelf de
afhandeling van bezwaarschriften en de de begeleiding van beroepszaken
blijven doen, namelijk door dit deel van het werk niet te mandateren.
Kortom, van mogelijke juridische belemmeringen bij het uitvoeren van
de door mij in mijn brief van 29 mei 2007 aan de Kamer bedoelde
pilots, zoals mevrouw Van Miltenburg veronderstelde, is geen sprake.
Over de opzet, de inrichting en de criteria van de pilots ben ik in
overleg met het CIZ. Tijdens het VAO Modernisering AWBZ van 5 juni
2007 heb ik u toegezegd u daarover in de zomer te informeren.
Vanzelfsprekend zal de rechtspositie van de cliënt, ook tijdens de
uitvoering van de voorgenomen pilots, verzekerd moeten zijn.
Gelet op de verwijzing van mevrouw Van Miltenburg naar de situatie
zoals deze destijds bij de uitvoering van de pilots in het kader van
de Wmo aan de orde was, laat ik u volledigheidshalve nog het volgende
weten. Bij de pilots in het kader van de Wmo ging het om een aanspraak
in het kader van de AWBZ, de functie huishoudelijke verzorging. Het is
niet mogelijk om te experimenteren met verzekerde rechten
(aanspraken). Ik verwijs hiervoor ook naar de brief aan uw Kamer van
mijn ambtsvoorganger d.d. 13 juni 2005 (TK 2004/05, 29 538, nr. 21).
Bij de door mij voorgenomen pilots in het kader van de
indicatiestelling is er sprake van een wezenlijke andere situatie dan
bij het experimenteren met aanspraken. Niet alleen gaat het daarbij
niet om het experimenteren met wettelijke aanspraken, maar blijft ook
de wettelijke verantwoordelijk- en bevoegdheidsverdeling in tact door
het hanteren van de bovenbeschreven constructie van (taak)mandaat.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
mw. dr. J. Bussemaker