Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
27 017 Homo-emancipatiebeleid
Nr.
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 2007
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestaat er bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan het kabinet over de brief van
de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 13 december 2006 waarin de
actuele stand van zaken wordt geschetst van het homo-emancipatiebeleid (27 017, nr. 30).
De op 8 februari 2007 toegezonden vragen en antwoorden zijn met de door de minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij brief d.d. juni 2007 toegezonden reactie hieronder
afgedrukt.
Vragen en opmerkingen
CDA-fractie
1.
Vraag:
In het rapport "Gewoon doen. Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland" wordt gesteld
dat acceptatie van homoseksualiteit als zodanig geen probleem meer is, dat komt pas als
homoseksualiteit "dichter bij huis" komt. De staatssecretaris onderschrijft dit. De leden van
de CDA-fractie vragen hoe de regering het woord acceptatie interpreteert. Gaat het hier meer
om algemene bekendheid met homoseksualiteit dan om het werkelijk accepteren van mensen
met een homoseksuele geaardheid?
Antwoord:
De conclusie over de acceptatie `in algemene zin' van homoseksualiteit slaat op het feit dat
sinds 1970 de houding van de bevolking tegenover homoseksualiteit en de gelijkberechtiging
van homoseksuelen steeds positiever is geworden. Dit sluit de andere conclusie niet uit,
namelijk dat homoseksualiteit in de naaste omgeving en in de openbaarheid moeilijker wordt
geaccepteerd. Het SCP heeft het begrip acceptatie geoperationaliseerd in vier dimensies, te
weten aanvaarding in algemene zin, gelijke rechten en (anti-)discriminatie, homoseksualiteit
in de naaste omgeving en homoseksualiteit in de openbaarheid. Meerwaarde daarvan is dat
daarmee beter kan worden onderzocht waar het wat betreft de acceptatie het meeste knelt.
2.
Vraag:
Met grote regelmaat bereiken de leden van de CDA-fractie geluiden dat, zeker in het
onderwijs, acceptatie van homoseksualiteit van leraren en van leerlingen zeer te wensen
overlaat. Hoewel de regering, op basis van SCP-gegevens, deze constatering niet heeft
kunnen onderschrijven vragen de leden van de CDA-fractie in hoeverre er inmiddels
soortgelijke signalen ook de regering hebben bereikt.
Antwoord:
De regering heeft signalen ontvangen dat de acceptatie van homoseksualiteit van leraren en
leerlingen in het algemeen hoog is (ITS, Veiligheidsmonitor VO, 2006; SCP, `Gewoon
Doen', 2006). Dat laat onverlet dat er tevens signalen zijn waaruit blijkt dat acceptatie niet
overal vanzelfsprekend is; meestal gaat het daarbij om leerlingen die homoseksualiteit niet
zonder meer accepteren. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de Jeugdmonitor 2005 van de GGD in
Rotterdam dat het totale aantal jongeren op het VMBO (bevraagde leerlingen uit de 1e en 3e
klas) dat intolerant is ten opzichte van homoseksualiteit weliswaar gelijk is gebleven ten
opzichte van de vorige meting (2000/2001), maar dat intolerantie wel stijgende is onder
leerlingen van Turkse en Marokkaanse afkomst. De regering is zich hiervan bewust.
(Jeugdmonitor GGD, Rotterdam, 2005; Nationale Jeugdraad, Seksualiteit en tolerantie:
homo-emancipatie op school, 2006; ITS, Veiligheidsmonitor VO, 2006; Inspectie van het
Onderwijs, Onderwijsverslag 2003/2004 en 2004/2005).
3.
Vraag:
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de noodzaak actief te blijven werken aan
sociale acceptatie van homoseksuelen in sectoren als de sport, de zorg en in bedrijven. Ook
scholen moeten en kunnen een fundamentele rol spelen. Deze leden stemmen in met de
specifieke invulling die scholen zelf willen geven aan het bevorderen van homotolerantie,
zoals de minister van OCW aangeeft. Op welke wijze hebben scholen tot nu toe hierop
ingezet? Komt er een verslag van de bevindingen van de Inspectie op dit gebied? Hoe
beoordelen de staatssecretaris van VWS en de minister van OCW het aannamebeleid van
scholen in dit verband? De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat een school de
ruimte moet hebben om op basis van hun grondslag een leraar te weigeren, maar dat dit niet
mag betekenen dat homoseksualiteit niet besproken wordt op een manier die aansluit bij de
algemene acceptatie van homoseksualiteit in ons land.
Antwoord:
De inspectie heeft geen apart onderzoek ingesteld naar de invulling die scholen zelf geven
aan het bevorderen van homotolerantie. De acceptatie van homoseksuelen heeft een plaats
binnen de aspecten veiligheid, discriminatie en burgerschap. Er komt dan ook geen aparte
rapportage over.
Het reguliere toezicht vindt steeds meer op afstand en risicogericht plaats. Alleen indien daar
concrete aanleiding toe is, kan nader onderzoek gedaan worden op de school. Tot op heden is
daar geen reden voor geweest (zie ook de resultaten uit de veiligheidsmonitor VO).
Het kabinet is van mening dat een bijzondere school eisen mag stellen bij de vervulling van
een functie die, gelet op het doel van de school, nodig zijn voor de verwezenlijking van haar
grondslag. Deze eisen mogen echter niet leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit
van (onder andere) heter- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Dit vloeit
rechtstreeks voort uit de Algemene wet gelijke behandeling. Een school mag een leraar dus
niet weigeren, uitsluitend vanwege het feit dat hij of zij homoseksueel is of samenwoont met
iemand van hetzelfde geslacht.
Daarnaast is iedere school, los van een eventuele grondslag, gehouden aan invulling van de
volgende kerndoelen waarbij onder andere homoseksualiteit besproken kan worden op een
manier die aansluit bij de algemene acceptatie in ons land:
Kerndoelen PO:
34. De leerlingen leren zorg te dragen voor de lichamelijke en psychische
gezondheid van henzelf en van anderen.
37. De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde
waarden en normen.
Vervolg
Bladzijde 2
38. De leerlingen leren hoofdzaken over geestelijke stromingen die in de
Nederlandse multiculturele samenleving een belangrijke rol spelen, en ze leren respectvol om
te gaan met verschillen in opvattingen van mensen.
Kerndoelen onderbouw VO:
34. De leerling leert hoofdzaken te begrijpen van bouw en functie van het menselijk
lichaam, verbanden te leggen met het bevorderen van lichamelijke en psychische gezondheid, en
daarin een eigen verantwoordelijkheid te nemen.
35. De leerling leert over zorg en leert zorgen voor zichzelf, anderen en zijn omgeving, en
hoe hij de veiligheid van zichzelf en anderen in verschillende leefsituaties (wonen, leren, werken,
uitgaan, verkeer) positief kan beïnvloeden.
36. De leerling leert betekenisvolle vragen te stellen over maatschappelijke kwesties en
verschijnselen, daarover een beargumenteerd standpunt in te nemen en te verdedigen, en daarbij
respectvol met kritiek om te gaan.
43. De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en
levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te
brengen, en leert de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen
en leefwijzen.
Zier verder antwoord op vraag 5.
4.
Vraag:
De leden van de CDA-fractie hechten eraan dat bij registratie van geweldsdelicten inzicht
gegeven wordt of het geweld gebaseerd was op de seksuele geaardheid van het slachtoffer.
Wanneer krijgt de Kamer inzicht in de resultaten van de experimenten die nu in een aantal
politieregio's lopen?
Ook op Europees niveau komt er verdere uitwisseling van politiegegevens. Wordt ook het
Blue View Systeem op Europees niveau operationeel en hoe worden hierover afspraken
gemaakt met andere Europese lidstaten waar homoseksualiteit minder geaccepteerd is?
Antwoord:
De resultaten van de experimenten zullen meegenomen worden bij de ontwikkeling van een
uniform regionaal format voor een criminaliteitsbeeldanalyse discriminatie. Op dit moment
zijn er nog geen uitkomsten bekend. Er komt op Europees niveau geen informatie-
uitwisseling over geweldsdelicten. Blue View wordt niet op Europees niveau operationeel.
5.
Vraag:
De leden van de CDA-fractie onderschrijven het grote belang specifiek in te zetten op het
bevorderen van acceptatie van homoseksualiteit onder jongeren en vinden het een goed idee
daar in 2007 speciaal op in te zetten.
De samenwerking van de verschillende Inspecties kan goede kansen bieden. Wat zal de
inhoud zijn van de expertbijeenkomst die dit jaar door die inspecties georganiseerd zal
worden?
Antwoord:
In het najaar van 2007 zullen de Samenwerkende Inspecties Jeugd een bijeenkomst
organiseren met als doel te onderzoeken of een (integraal) toezicht bij verschillende
samenwerkende jeugd-instellingen kan leiden tot het signaleren van homofoob gedrag bij
Vervolg
Bladzijde 3
jeugdigen. Daarnaast zal besproken worden of homofoob gedrag niet beter (dan alleen door
de Samenwerkende Inspecties Jeugd) in een bredere context van maatschappelijke problemen
geplaatst en onderzocht kan worden. De inspecties zullen zich in eerste instantie richten op
risicogroepen. Daarom is het belangrijk te weten op welke plaatsen en in welke situaties
homofoob gedrag het meest voorkomt. De inspecties kunnen ook onderzoeken of een
reductie van homofoob gedrag werkelijk geconstateerd kan worden. En waar dat dan niet of
in onvoldoende mate het geval is, kunnen de inspecties voorstellen te doen voor gerichte
maatregelen aan instellingen en in overleg treden met verantwoordelijke overheidsinstanties.
6.
Vraag:
Het SCP-rapport heeft specifiek onderzocht hoe het staat met acceptatie van homoseksualiteit
onder etnische minderheden. De minister van V en I heeft fondsen beschikbaar gesteld voor
een gerichte inzet op deze groepen van met name jongeren. Helaas is er nu onenigheid
tussen COC en Forum over de effectieve besteding van deze gelden. Hoe kijkt de regering
hiertegen aan, en op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat dit geld zo effectief mogelijk
besteed wordt?
Antwoord:
De voormalige minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering heeft
voor de looptijd van de nota homo-emancipatiebeleid 2005 - 2007 jaarlijks 350.000 ingezet
om homoseksualiteit in etnische kring bespreekbaar te maken. FORUM heeft in 2005 een
subsidie ontvangen van 350.000. Met deze middelen heeft FORUM samen met diverse
organisaties van (allochtone) homo-emancipatie, allochtone organisaties en LOM-
samenwerkingsverbanden een Masterplan ontwikkeld en uitgevoerd. De
voorbereidingswerkzaamheden om te komen tot een doeltreffende inzet van de middelen
voor 2006 en 2007 en de uitwerking van de jaarplannen hebben enige tijd in beslag genomen.
Op basis van de plannen van COC-Nederland/ Landelijk Bureau Racismebestrijding (LBR)
en FORUM zijn de financiële middelen verdeeld. Aan COC-Nederland is 500.000
beschikbaar gesteld en FORUM is 200.000 toegekend. De grondslag voor de verdeling van
deze middelen ligt in de plannen van beide organisaties. Beide plannen kennen een eigen
aanpak en voordelen, en kunnen naast elkaar worden uitgevoerd. COC-Nederland is een
samenwerkingsverband aangegaan met het LBR. Deze joint venture richt zich op het
bespreekbaar maken van homoseksualiteit onder heteroseksuele allochtonen. COC-
Nederland zal, vanuit zijn positie van belangenorganisatie, deze taak vormgeven en uitvoeren
in concordantie met allochtone homoseksuele belangenorganisaties (zoals stichting Habibi
Ana en stichting Yoesuf) en met LOM-samenwerkingsverbanden. FORUM zal vanuit zijn rol
als kennisinstituut samenwerken met andere relevante kenniscentra voor homo-
emancipatiebeleid, en zich richten op het ontwikkelen van methodieken om homoseksuele
allochtonen weerbaar te maken. Beide partijen hebben inmiddels goede afspraken gemaakt
en over de effectiviteit van de bestedingen bestaat geen onenigheid meer. Zowel de joint
venture COC/LBR als FORUM committeren zich eraan om de plannen in 2007 voortvarend
uit te voeren. Gedurende de looptijd vindt monitoring van beide plannen plaats. Na afloop
van de subsidie worden de resultaten van beide plannen geëvalueerd.
PvdA-fractie
7.
Vervolg
Bladzijde 4
Vraag:
Op basis waarvan trekt de regering de uitkomsten van het onderzoek Geweld tegen
homoseksuelen van Risbo contractresearch in twijfel, zeker gezien de genuanceerde
uitkomsten van het SCP-rapport en de door de staatssecretaris van VWS genoemde signalen
lijkt dit toch een vreemde conclusie?
Antwoord:
Het ging hier om de vraag in hoeverre een uitspraak kan worden gedaan over de conclusie
dat de tolerantie tegenover openlijke uitingen van homoseksualiteit in de openbaarheid is
afgenomen. Een aantal ondervraagden uit het aangehaalde onderzoek `Geweld tegen
homoseksuelen' van het Risbo heeft deze indruk. Het SCP-rapport `Gewoon doen' doet geen
uitspraak over de toe- of afname van deze vorm van tolerantie. Het laat zien dat enerzijds de
algemene houding van de Nederlandse bevolking ten opzichte van homoseksualiteit ten
positieve is veranderd. Anderzijds laat het onderzoek duidelijk zien dat acceptatie van
homoseksuelen nog lang niet vanzelfsprekend is.
Dat een aantal ondervraagden de indruk hebben dat de tolerantie afneemt, zegt iets over de
gevoelens van onveiligheid. Deze gevoelens neem ik zeer serieus.
8.
Vraag:
Wat hebt u de afgelopen jaren concreet gedaan om de homo-emancipatie te bevorderen?
Gesproken wordt over 53 beleidsmaatregelen. Welke daarvan waren staand beleid en welke
heeft u ingevoerd? Welke resultaten heeft u de afgelopen jaren bereikt?
Antwoord:
Wanneer gesproken wordt over beleidsmaatregelen, gaat het om de beleidsmaatregelen die
zijn getroffen in het kader van `Roze in alle kleuren', de nota homo-emancipatiebeleid 2005
2007 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004 2005, 27 107, nr. 11).
Het gaat om maatregelen die door de verschillende departementen op hun terreinen zijn
getroffen. Over de voortgang van een aantal wordt in de brief van 13 december 2006
(Kamerstukken II, vergaderjaar 2006 2007, 27 107, nr. 30) gerapporteerd.
Een aantal projecten, zoals de lokale proefprojecten hulp, opvang en netwerk allochtone
jongeren, de Dialoog, het project Roze ouderen en het bespreekbaar maken van
homoseksualiteit in etnische kringen lopen nog. De resultaten daarvan worden eind 2007,
begin 2008 bekend.
9.
Vraag:
Wanneer zijn de door u genoemde projecten www.gayandschool.nl, vier stenen in de vijver
en vrolijke schooldag gestart?
Antwoord:
Tot het oprichten van de website www.gayandschool.nl, die geen project is maar een
structurele voorziening en onderdeel van het Centrum School en Veiligheid, heeft OCW in
de maand september van het jaar 2001 opdracht gegeven. De site ging in 2002, vanaf de
maand juni, daadwerkelijk de lucht in.
Het project `Vier Stenen in de Vijver' is gestart op 1 augustus 2005. De 1e fase is voltooid
per 1 november 2006. Momenteel wordt overwogen op welke wijze het beste vervolg aan dit
Vervolg
Bladzijde 5
project gegeven kan worden. Het project `De Vrolijke Schooldag' is gestart op 1 september
2005 en heeft een looptijd tot en met 31 augustus 2008.
10.
Vraag:
Hoe kunt u beredeneren dat de motie-Timmer c.s. een ondersteuning van uw beleid is als de
Kamer via die motie u oproept om méér te doen aan het bestrijden van homodiscriminatie en
het bevorderen van tolerantie op scholen?
Antwoord:
De motie-Timmerc.s. roept niet op om méér te doen aan het bestrijden van
homodiscriminatie en het bevorderen van tolerantie op scholen.
De letterlijke tekst luidt: "verzoekt de regering binnen de richtlijnen van het veiligheidsbeleid
op scholen specifiek aandacht te besteden aan preventief beleid tegen homodiscriminatie en
binnen de verdere ontwikkeling van burgerschapsvorming ook specifiek aandacht te besteden
aan homoseksualiteit en het respectvol omgaan hiermee".
Binnen het algemene veiligheidsbeleid van OCW ondersteun ik scholen om specifiek
invulling te geven aan het bevorderen van homotolerantie1, bijvoorbeeld met de website
www.gayandschool.nl. Ook op dit moment is al uitgangspunt dat scholen binnen hun
veiligheidsbeleid aandacht besteden aan het bevorderen van tolerantie en het tegengaan van
discriminatie. Eveneens krijgt dit vorm in de kerndoelen voor primair en voortgezet
onderwijs en bij de ondersteuning aan scholen bij de invulling van hun verantwoordelijkheid
op het terrein van burgerschapsvorming. De inspectie ziet hierop vervolgens toe, zowel op de
wijze waarop scholen invulling geven aan hun veiligheidsbeleid, als op de wijze waarop zij
invulling geven aan de kerndoelen. Ik beschouw deze motie daarom als een ondersteuning
van mijn beleid.
11.
Vraag:
Waarom onderneemt u geen actie op deze motie, terwijl recentelijk bleek dat 90% van de
scholen binnen de huidige richtlijnen en kaders niet oppakt en uit alle onderzoeken blijkt dat
vooral onder allochtone (jongeren) er een stijging is waar te nemen van de homodiscriminatie
en intolerantie?
Antwoord:
Dit getal, 90%, is gebaseerd op uitkomsten van een lokale, niet-representatieve peiling die is
uitgevoerd in 2004 in Amsterdam onder 21 scholen. Het onderzoek betreft een peiling van de
gemeente Amsterdam voor het opzetten van een netwerk van scholen voortgezet onderwijs,
die willen werken aan homo-emancipatie. Dat 90% van de scholen niets zou doen ter
bestrijding van homovijandigheid op hun school is een verkeerde voorstelling van zaken.
In het Amsterdamse onderzoek wordt geconstateerd dat alle deelnemende scholen veel
aandacht besteden aan het creëren van een tolerant en veilig schoolklimaat voor alle
leerlingen. De scholen willen dit bereiken door in de praktijk veel aandacht te besteden aan
respectvol omgaan met elkaar. Binnen dit kader valt ook de tolerantie jegens homo's.
1 Voor een volledig overzicht van de maatregelen verwijs ik u naar de beleidsbrief homo-
emancipatiebeleid `Roze in alle kleuren' (kamerstuk 27017 nr 11)
Vervolg
Bladzijde 6
Bevorderen van homotolerantie maakt deel uit van het creëren van een veilig schoolklimaat.
Ik vind het van groot belang dat scholen daar aandacht aan besteden. De Inspectie van het
Onderwijs ziet daarop toe. Scholen mogen echter zelf bepalen hoe zij invulling geven aan
hun veiligheidsbeleid en daarmee ook hun beleid ten aanzien van homotolerantie.
Ook uit het Amsterdamse onderzoek blijkt dat scholen deze verantwoordelijkheid op hun
eigen wijze invullen en aandacht besteden aan homotolerantie binnen hun veiligheidsbeleid,
hetzij via voorlichting door het COC, pestprojecten, mentorlessen of in reguliere lessen.
Het feit dat scholen aangeven samen te willen werken en kennis en informatie met elkaar te
willen delen, zie ik als een teken dat scholen actief bezig zijn met werken aan een veilig en
tolerant schoolklimaat.
12.
Vraag:
Uit welke concrete cijfers, acties of inzet van personeel blijkt dat discriminatie hoog op de
agenda van de politie staat?
Antwoord:
De aandacht voor discriminatie blijkt uit de aandacht van het Landelijke Expertisecentrum
Diversiteit (LECD) voor discriminatiebestrijding. Het voormalige Landelijk Bureau
Discriminatie (LBD) is hier per 1 januari jl. in opgegaan. Discriminatiebestrijding maakt een
volwaardig onderdeel uit van het takenpakket van het LECD. Een concrete taak is de
ontwikkeling van een uniform regionaal format voor een criminaliteitsbeeldanalyse
discriminatie. Hiermee zal in elke politieregio op dezelfde wijze inzicht verschaft kunnen
worden in discriminatiezaken.
Verder werkt de politie actief mee aan de organisatie van een conferentie van het ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het ministerie van Justitie over de
gezamenlijke aanpak van discriminatie op 7 juni 2007. Het OM participeert hierin ook.
De aandacht voor discriminatie van homo's blijkt o.a. uit de inzet van een speciale
beleidsmedewerker bij het LECD die het homo-emancipatiebeleid binnen de politie als
hoofdtaak heeft en daar in de diverse korpsen aandacht voor vraagt. Verder wordt meegedaan
aan allerlei activiteiten om aan te geven dat de politie aandacht geeft aan homo-emancipatie.
Daarbij valt te denken aan participatie binnen evenementen zoals de `Roze zaterdag' op 30
juni in Bergen op Zoom of de 4 mei herdenking ter plaatse van de homomonumenten in Den
haag en Amsterdam.
13.
Vraag:
Bereiken u (of uw collega van BZK) wel eens geluiden dat er bij melding of aangifte van
homodiscriminatie sprake is van een incorrecte opstelling van het politiepersoneel? Zo ja,
welke stappen onderneemt u om de houding bij de politie ten aanzien van dergelijke zaken te
veranderen?
Antwoord:
Nee, er zijn mij hierover geen signalen bekend. De politie vindt elke incorrecte opstelling van
het politiepersoneel laakbaar, ongeoorloofd gedrag. Met de Beroepscode voor de politie
Vervolg
Bladzijde 7
wordt blijvend aandacht gevraagd binnen de politie voor correct en professioneel handelen
ten opzichte van elkaar en de burger.
14.
Vraag:
Deelt u de opvatting dat een nonchalante, ongeïnteresseerde houding van de
politiemedewerker, die soms zelfs benadrukken dat aangifte doen geen zin heeft, de
aangiftebereidheid onder homoseksuelen sterk negatief beïnvloed? Deelt u de mening dat op
deze manier weliswaar het aantal incidenten daalt, maar er steeds minder inzicht is in de
problematiek?
Antwoord:
Ik deel de opvatting dat elke aangifte zorgvuldig en professioneel behandeld dient te worden.
De politie hecht aan een goede en adequate houding van de medewerkers Intake & Service
die zich bezighouden met de opname van aangiften. Daarom heeft de Raad van
Hoofdcommissarissen in januari jl. besloten extra aandacht te vragen voor de
deskundigheidsbevordering van deze medewerkers voor wat betreft het onderdeel opnemen
van aangiften met een discriminatoire aanleiding. Het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit
(LECD) heeft hiervoor de opdracht gekregen. Voornamelijk de houding en het gedrag zijn
onderdelen die hierin van belang zijn.
15.
Vraag:
In hoeveel homodiscriminatiezaken is er ook daadwerkelijk actie ondernomen: een
aanhouding verricht en boetes uitgedeeld? Deelt u de mening dat, als de indruk ontstaat dat er
niets met aangiftes wordt gedaan, de aangiftebereidheid ook sterk daalt?
Antwoord:
Er zijn hierover geen cijfers beschikbaar.
Ik onderschrijf de mening, dat het belangrijk is dat alle aangiftes zorgvuldig en professioneel
behandeld worden. Binnen de politie is juist daarom veel aandacht voor het terugmelden aan
de aangever over het verloop van de afhandeling van de aangifte.
16.
Vraag:
Waarom zijn de systemen nog steeds niet aangepast om een onderscheid te kunnen maken
tussen de verschillende discriminatie zaken? Waarom duurt dit zo lang als het slechts een
softwarematige aanpassing betreft?
Antwoord:
Dit betreft niet alleen een softwarematige aanpassing. Ook het zorgvuldig instrueren over
opnemen van aangiften en adequaat verwerken van discriminatiezaken in het
bedrijfsprocessensysteem vereist de nodige aandacht.
Zie ook de beantwoording van vraag 14.
17.
Vraag:
Vervolg
Bladzijde 8
Wat zijn de eerste resultaten na de invoering van het Blue View Systeem ruim een half jaar
geleden? Waar vinden de meeste incidenten plaats? Welke groepen zijn hierbij betrokken?
Wordt het systeem voldoende gebruikt door de politiemedewerkers?
Antwoord:
Blue View is een landelijke zoekmachine die door alle regionale korpsen en het KLPD kan
worden gebruikt. Van dit gebruik en de resultaten daarvan is geen landelijk beeld.
18.
Vraag:
Welke juridische bezwaren zijn er tegen het registreren van discriminatiezaken?
Antwoord:
Er bestaan geen juridische bezwaren tegen het registreren van discriminatiezaken zolang de
al geldende normen met betrekking tot privacybescherming in acht worden genomen.
19.
Vraag:
In hoeverre heeft de politie invulling gegeven aan haar regierol met betrekking tot
bovenstaande projecten? Is dat naar uw opvatting voldoende? Welke mogelijkheden heeft u
om hier meer vaart in te krijgen?
Antwoord:
Zie de beantwoording van de vragen 14 en 73.
20.
Vraag:
Welke actie onderneemt u om het overleg tussen het ministerie van Justitie en het Openbaar
Ministerie tot resultaten te laten leiden? Hoe denkt u daarbij over de invulling van uw rol als
coördinerend bewindspersoon?
Antwoord:
De minister van Justitie is op deze zaak attent. Het Openbaar Ministerie heeft de aanpak van
discriminatie benoemd tot een van zijn prioriteiten voor de komende jaren. Daarnaast is het
OM nauw betrokken bij de inhoudelijke voorbereiding van de Conferentie Gezamenlijke
Aanpak Discriminatie, 7 juni 2007.
In najaar van 2007 zal het kabinet u nader informeren over de voortgang in deze.
21.
Vraag:
De nadruk op ouderen, als enig genoemde kwetsbare groep, bevreemdt de leden van de
P.v.d.A..-fractie. Waarom benoemt u specifiek deze groep als kwetsbare doelgroep? Welk
beleid voert u op het benadrukken van kwetsbare jongeren?
Antwoord:
Vervolg
Bladzijde 9
Het homo-emancipatiebeleid beperkt zich niet alleen tot ouderen als kwetsbare groep. Waar
het gaat om jongeren ondersteunt OCW binnen het algemene veiligheidsbeleid scholen om
specifiek in vulling te geven aan het bevorderen van homotolerantie. Daarnaast wordt bij
VWS een project opvang, hulp en netwerk allochtone homojongeren uitgevoerd (in vier
steden, te weten Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Tilburg). Ten slotte wordt in de brief
van 13 december 2006 twee nieuwe activiteiten aangekondigd die zich richten op jongeren.
Het gaat dan om een expertbijeenkomst van de Samenwerkende Inspecties Jeugd in 2007 en
een communicatieplan om de acceptatie bij jongeren te bevorderen.
22.
Vraag:
U noemt een communicatieplan voor het bevorderen van homo acceptatie bij jongeren. Is dat
inmiddels al af? Welk concreet doel staat u daarbij voor ogen? Met welke boodschap(pen)
wilt u dat doel bereiken?
Antwoord:
Het plan is er nog niet. Nu de coördinatie van het homo-emancipatiebeleid van de
staatssecretaris van VWS naar de minister van OCW is overgedragen, zal ik voor aanvang
van het schooljaar met betrokkenen overleg voeren en vervolgens opdracht verstrekken om
het plan op te zetten. Daarbij heb ik voor ogen dat de uitvoering dan kan starten in het
nieuwe schooljaar. De Tweede Kamer zal daarover verder worden geïnformeerd in de
Emancipatienota.
23.
Vraag:
Welke instrumenten hebben de Samenwerkende Inspecties Jeugd daadwerkelijk tot hun
beschikking om een verandering tot stand te brengen? In welke sectoren verwacht u daarover
de eerste resultaten te kunnen melden? Welke doorzettingsmacht heeft u als coördinerend
bewindspersoon om in deze sectoren ook daadwerkelijk resultaten te bereiken?
Antwoord:
Onder de paraplu van de Samenwerkende Inspecties Jeugd is een toezichtkader Integraal
Toezicht Jeugdzaken (ITJ) ontwikkeld: `Ketens laten werken'. Het toezichtkader is het
resultaat van ervaringen uit onderzoeken in verschillende gemeenten. In het toezichtkader is
een waarderingskader opgenomen (met acht kwaliteitsaspecten) waarmee de kwaliteit van
(samenwerkende) ketens kan worden beoordeeld. Naast het centraal gericht zijn op
ketenbenadering van samenwerkende instanties, is het toezichtkader van het ITJ gericht op
(maatschappelijke) problemen in de lokale situatie. +Met het ITJ beogen de Samenwerkende
Inspecties Jeugd een bijdrage te leveren aan het versterken van de preventieve taak van
algemene en specifieke voorzieningen voor jeugd. Zij richten zich daarbij op de effectiviteit
van de samenwerking van voorzieningen in de jeugdketen.
Omdat een integrale in plaats van een sectorale benadering wordt voorgestaan, wordt er niet
naar gestreefd in specifieke sectoren eerder resultaten te behalen dan in andere sectoren. Om
doorzettingsmacht voor de Samenwerkende Inspecties Jeugd op alle overheidsniveaus te
regelen is een bestuurlijke (en wettelijke) verankering noodzakelijk.
Zie ook antwoord op vraag 5.
De verantwoordelijke minister voor het homo-emancipatiebeleid zal partijen, waar dat nodig
is, aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Verder zal de minister de ontwikkelingen actief
Vervolg
Bladzijde 10
volgen en zonodig signaleren. Tot de aansturing van homo-emancipatiebeleid hoort ook het
tonen van betrokkenheid, aanspreken van anderen op hun rol en overleg met
maatschappelijke organisaties.
24.
Vraag:
Wat betreft de besteding van de middelen die ter beschikking zijn gesteld: hoe zijn die tot op
heden besteed? Welke resultaten heeft dat opgeleverd? Hebt u de Kamer daarover inmiddels
al geïnformeerd? Is de constatering terecht dat de middelen die in 2005 beschikbaar zijn
gesteld nog steeds niet zijn uitgegeven voor het bestemde doel: bevorderen van homo-
emancipatie in etnische kringen? Zo neen, waarom klopt die constatering niet? Zo ja,
waarom is hier zo weinig voortgang geboekt, en wanneer verwacht u wel uitvoering aan deze
plannen te geven?
Antwoord:
Verschillende departementen hebben financiële middelen uitgetrokken voor het homo-
emancipatiebeleid. Dit is gebeurd in het kader van de nota homo-emancipatiebeleid 2005
2007. De Tweede Kamer is over de voortgang verschillende keren geïnformeerd, hetzij
schriftelijk hetzij via een algemeen overleg.
Wat betreft de middelen voor het bevorderen van homo-emancipatie in etnische kring het
volgende.
In 2005 heeft de voormalige minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en
Reclassering 350.000 beschikbaar gesteld aan FORUM met als doel het bespreekbaar
maken van homoseksualiteit in etnische kring. De middelen zijn geheel aan dit doel besteed.
FORUM heeft in samenwerking met diverse (allochtone) organisaties die een belangrijke rol
spelen in de homo-emancipatie een heel scala aan activiteiten, gericht op het doorbreken van
het taboe op homoseksualiteit in etnische groepen, uitgevoerd. De activiteiten waren
enerzijds direct gericht op mensen uit etnische kring (bijvoorbeeld lokale bijeenkomsten,
radioprogramma's, info- en voorlichtingsmateriaal) en anderzijds op professionals,
intermediairs en andere deskundigen (trainingen, expertmeetings, manifestaties). De Tweede
Kamer is over de besteding van deze financiële middelen geïnformeerd bij brief van 19
december 2005 (TK, 2005 - 2006, 27 017, nr. 14) en bij brief van 19 april 2006 (TK, 2005 -
2006, 27 017 en 30 300 VI, nr. 25).
25.
Vraag:
Is de tweede meting van (gemeentelijk) homo-emancipatiebeleid inmiddels beschikbaar?
Welke vorderingen blijken uit deze tweede meting sinds 2003?
Antwoord:
Het rapport `Tweede Monitor Gemeentelijk Homobeleid', Homoseksualiteit in gemeenten
2006 is in december 2006 verschenen. Deze brochure is samen met de volledige uitkomsten
van de enquête ook terug te vinden op www.homo-emancipatie.nl. Uit deze vervolgmeting
die, door het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid (thans Movisie), is
uitgevoerd, lijkt sprake van een voorzichtige kering ten goede.
De eerste gemeentelijke monitor werd in 2003 gehouden. Uit de nieuwe monitor komt naar
voren dat het percentage gemeenten dat beleidsmaatregelen neemt op het terrein van
homoseksualiteit, tussen 2003 en 2006 is gestegen van 6.2 naar 9.1 procent (gerekend over
Vervolg
Bladzijde 11
heel Nederland). Bovendien neemt het aantal beleidsmaatregelen per gemeente toe. In 2003
waren er 31 gemeenten die twee of meer beleidsmaatregelen namen. In 2006 zijn dit er 42.
Ook blijkt dat het beleid zich van de grote steden verder heeft verspreid naar Noord-, Oost-
en Zuid-Nederland. De gemeenten ontlopen elkaar niet veel wat het pakket aan te nemen
maatregelen moet zijn. Het gaat om maatregelen op de terreinen van onderzoek, registratie,
veiligheid, dialoog, voorlichting, capaciteitsopbouw en opvang van diverse kwetsbare
groepen.
SP-fractie
26.
Vraag:
Wat is de reactie van de regering op de constatering van het SCP dat homoseksuele
Nederlanders vooral `gewoon moeten doen' om geaccepteerd te worden? Deelt de regering
de mening dat zij een belangrijke taak heeft bij het bewerkstelligen van een grotere sociale
acceptatie van Nederlanders die `anders' zijn?
Antwoord:
In het SCP onderzoek is gebleken dat burgers in het algemeen meer moeite hebben als twee
mannen of twee vrouwen in het openbaar hand-in-hand-lopen of elkaar een zoen geven, dan
wanneer een man en een vrouw dat doen. De onderzoekers hebben de indruk gekregen dat
homoseksuelen geneigd zijn zich te conformeren aan die dubbele standaard.
Ja, ik vind dat homoseksuelen het recht hebben gelijk behandeld te worden.
27.
Vraag:
Welke maatregelen staan de regering voor ogen als het gaat om het bevorderen van
acceptatie van homoseksualiteit onder jongeren?
Antwoord:
Er is op dit gebied al het een en ander in gang gezet, bijvoorbeeld door middel van de
website www.gayandschool.nl, het project `Vierstenen in de vijver' en het project `De
Vrolijke Schooldag'. Daarnaast is aangekondigd dat er een communicatieplan zal worden
ontwikkeld dat zich richt op het bevorderen van de acceptatie van homoseksualiteit onder
jongeren. Zie antwoord op vraag 21 en 22.
28.
Vraag:
Is de regering bereid, indien duidelijke signalen worden ontvangen dat er te weinig inzet
wordt getoond met betrekking tot het bevorderen van homo-emancipatie, organisaties aan te
spreken op hun verantwoordelijkheid?
Antwoord:
Ja, maar de voorkeur gaat uit naar een proactieve opstelling. Het kabinet wil samen met de
betrokken organisaties werken aan gerichte maatregelen (coalitieakkoord p.30). Daarom heb
ik de betrokken maatschappelijke organisaties en belangenverenigingen uitgenodigd voor een
rondetafelgesprek.
Vervolg
Bladzijde 12
29.
Vraag:
Is de regering bereid geld beschikbaar te stellen om de sociale acceptatie van homoseksuelen
te bevorderen in bijvoorbeeld wijkhuizen, sportclubs, zorginstellingen, scholen en
gemeentes?
Antwoord:
In het coalitieakkoord is afgesproken dat het kabinet de Kamer een Emancipatienota (met de
daarbij behorende middelen) zal presenteren. Homo-emancipatie en actieve aanpak van
homodiscriminatie zal een belangrijk deel van zullen uitmaken. In het najaar 2007 zal ik u de
kabinetsbrief aanbieden.
30.
Vraag:
Is de regering bereid geld vrij te maken voor de begeleiding van jongeren die coming-out-
problemen hebben?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 29.
31.
Vraag:
Is de regering bereid geld vrij te maken voor de begeleiding van allochtone jongeren, voor
wie het enorme spanningen oplevert in de relatie met de familie, dat zij uit de kast komen?
Antwoord:
Op dit moment lopen er al twee projecten die zich richten op (onder andere) allochtone
jongeren. Het project opvang, hulp en netwerk allochtone homojongeren ontwikkelt in vier
pilotsteden trajecten die aansluiten bij de lokale situatie en die ingaan op de hulpvragen van
deze groep jongeren. FORUM gaat zich richten op het ontwikkelen van methodieken om
homoseksuele allochtonen weerbaar te maken.
Zie ook de antwoorden op vraag 6 en vraag 29.
32.
Vraag:
Is de regering bereid geld vrij te maken voor de begeleiding van mensen met een
verstandelijke beperking en homoseksuele gevoelens? Is de regering voorts bereid dat geld te
oormerken, zodat het zeker besteed wordt aan waar het voor is bedoeld?
Antwoord:
Ik kom daar in de Emancipatienota op terug.
33.
Vraag:
Kan de regering de Kamer inlichten over de stand van zaken met betrekking tot het
projectvoorstel roze ouderen?
Vervolg
Bladzijde 13
Antwoord:
ANBO voor 50-plussers, COC Nederland, Schorer en het voorheen Kenniscentrum Lesbisch
en Homo-emancipatiebeleid (nu Movisie) hebben vorig jaar het projectplan `Roze Ouderen
in Nederland' ontwikkeld. Dit plan wordt door de ministeries VROM en VWS gefinancierd
(van 1 oktober 2006 - eind 2007).
De eerste activiteit bestond uit een belweek onder roze ouderen naar hun behoeften en
wensen op het gebied van wonen, welzijn en zorg. De resultaten van deze belweek zijn
neergelegd in het Groenboek `Belweek Roze Ouderen' (december 2006).
Ongeveer 250 homoseksuele en lesbische ouderen hebben in die week gereageerd.
Belangrijke conclusies zijn onder andere dat het leef- en werkklimaat binnen de ouderenzorg
homovriendelijker moet en dat in de opleidingen voor verpleegkundigen en verzorgenden
voorlichting over homoseksualiteit wordt gegeven. Ook valt de zelfdiscriminatie van
homoseksuelen op uit voorzorg. Angst om `er mee te koop te lopen' en dus de foto van je
vriend of vriendin weghalen als de thuiszorg langskomt.
De resultaten van dit groenboek worden in het project verder geïmplementeerd.
34.
Vraag:
Hoeveel geweldsdelicten tegen homoseksuelen zijn er in 2006 geweest? Is er sprake van een
stijging?
Antwoord:
Er is geen landelijk beeld van de hoeveelheid geweldsdelicten tegen homoseksuelen in 2006.
Hierdoor kan niet worden aangegeven of er landelijk een stijging of daling valt waar te
nemen.
Zie ook de beantwoording van vraag 60.
35.
Vraag:
Hoeveel incidenten zijn er bij de Onderwijsinspectie gemeld van homodiscriminatie op
scholen?
Antwoord:
Bij de vertrouwensinspectie is in 2005-2006 één melding binnen gekomen, waarbij sprake
was van discriminatie wegens seksuele gerichtheid. Daarnaast melden enkele scholen
incidenten in de jaarlijkse vragenlijst.
Verder heeft de Inspectie voor het Onderwijs via hun informatiewebsite twee e-mails
ontvangen naar aanleiding van het artikel in het Parool omtrent het aannamebeleid bij de
school De Passie. Beide schrijvers zijn gewezen op de mogelijkheid een advies te vragen aan
de Commissie Gelijke Behandeling.
36.
Vraag:
Bent u bereid lessen burgerschapskunde, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan kant-
en-klare gastlessen van COC, gericht op de diverse niveaus en leerjaren, in de kerndoelen
van het voortgezet onderwijs op te nemen?
Vervolg
Bladzijde 14
Antwoord:
In de huidige kerndoelen is expliciet opgenomen dat scholen aandacht dienen te besteden aan
burgerschap, waaronder gastlessen over homoseksualiteit inderdaad kunnen vallen. Deze
kerndoelen bieden voldoende ruimte voor scholen om te kiezen voor een dergelijke invulling.
Ik acht het niet wenselijk dat in de kerndoelen lesvormen worden voorgeschreven.
37.
Vraag:
Is de regering bereid sanctiemaatregelen te treffen, indien duidelijke signalen worden
ontvangen dat er op een school, op een werkplek, in een zorginstelling, een wijkhuis, etc.
geen actie wordt ondernomen om discriminatie van homoseksuelen tegen te gaan?
Antwoord:
Het verbod op discriminatie van homoseksuelen is wettelijk verankerd. Dat geldt ook voor de
daaraan verbonden sanctieregels. Naast juridische middelen staan de burger ook nog andere
wegen open. Zoals het antidiscriminatiebureau, de Commissie Gelijke Behandeling, de
Nationale Ombudsman. Ook kunnen kwesties aangekaart worden bij het bestuur van de
betrokken onderwijs-, welzijns- of zorginstelling.
Het rijk en lagere overheden kunnen ook optreden door middel van overleg en signalering.
En instellingen die vallen onder het wettelijk geregelde toezicht, kunnen in extreme gevallen
ook getroffen worden met de in de wet opgenomen sancties.
PVV-fractie
38.
Vraag:
De afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar de aanvaarding van homoseksualiteit.
Volgens het SCP-onderzoek staan Turken, Marokkanen en Antillianen vaker negatief
tegenover homoseksualiteit dan autochtonen en Surinamers. Uit het in opdracht van Politie
en Wetenschap uitgevoerde onderzoek "Geweld tegen homoseksuelen" komt naar voren dat
volgens de ondervraagden de tolerantie van homoseksualiteit in de grote steden is
afgenomen. De resultaten van het SCP-onderzoek spreken dit tegen. De PVV-fractie krijgt
van homoseksuelen uit de grote steden te horen dat de tolerantie jegens hen juist wel sterk is
afgenomen, met name worden vaak problemen/geweld ondervonden met moslimjongeren.
Is de staatssecretaris bereid nader onderzoek te doen, specifiek gericht op homotolerantie
onder moslimjongeren in de grote steden, en een veel actievere houding aan te nemen om
geweld tegen homoseksuelen door met name moslimjongeren stevig en adequaat aan te
pakken? Zo ja, wanneer kan de staatssecretaris de resultaten van dat onderzoek presenteren?
Wanneer blijkt dat moslimjongeren zich inderdaad vaak schuldig maken aan homohaat,
pesterijen, spot en geweldpleging tegen homo's, is de staatssecretaris dan bereid de personen
die zich hieraan schuldig maken te denaturaliseren en het land uit te zetten?
Antwoord:
Ook mij zijn de signalen bekend dat groepen leerlingen homoseksualiteit niet zonder meer
accepteren. Bijvoorbeeld uit de Jeugdmonitor 2005 van de GGD in Rotterdam is gebleken
dat ten opzichte van de vorige meting (2000/2001), de intolerantie onder leerlingen van
Turkse en Marokkaanse afkomst is gestegen.
Vervolg
Bladzijde 15
Het SCP onderzoek en het PW onderzoek spreken elkaar niet tegen. Zo belicht het Sociaal en
Cultureel Planbureau de verschillen tussen bevolkingsgroepen in 2005, terwijl PW juist
ingaat op de ontwikkelingen over de afgelopen jaren. Signalen dat homo's in de grote steden
zich onveiliger zijn gaan voelen neem ik serieus.
Daarom heb ik het SCP gevraagd periodiek te meten of en hoe de tolerantie onder
bevolkingsgroepen verandert. Ook zal ik met de veiligheidsmonitor VO de vinger aan de pols
houden.
De aanpak van geweld tegen homoseksuelen maakt deel uit van de opsporing door en het
vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie en politiekorpsen.
Denaturalisatie is niet aan de orde en niet toegelaten.
GroenLinksfractie
39.
Vraag:
De regering concludeert dat de acceptatie van homoseksualiteit in het algemeen in Nederland
geen probleem is. Is dat niet veel te positief geformuleerd, als meteen daarna blijkt dat
homoseksuelen moeilijker worden geaccepteerd als familielid, schoolvriendje of als
mogelijke ouder van een kind; kortom in het dagelijkse leven?
Antwoord:
De conclusie over de acceptatie van homoseksualiteit in het algemeen is te vinden in het
SCP-rapport en slaat op het feit dat sinds 1970 de houding van de bevolking tegenover
homoseksualiteit en de gelijkberechtiging van homoseksuelen steeds positiever is geworden.
Dit sluit de andere conclusie niet uit, namelijk dat homoseksualiteit in de naaste omgeving en
in de openbaarheid moeilijker wordt geaccepteerd. Het SCP heeft het begrip acceptatie
geoperationaliseerd in vier dimensies, te weten acceptatie in algemene zin, gelijke rechten en
(anti-)discriminatie, homoseksualiteit in de naaste omgeving en homoseksualiteit in de
openbaarheid. Meerwaarde daarvan is dat daarmee beter kan worden onderzocht waar het
wat betreft de acceptatie het meeste knelt.
40.
Vraag:
Is de regering bereid een budget van 15 miljoen euro te oormerken voor een concrete aanpak
van bestrijding van discriminatie van en geweld tegen homo's, zowel op straat als in de sport,
het onderwijs, de (ouderen)zorg en bedrijven?
Antwoord:
Zie antwoorden op vragen 28 en 29.
41.
Vraag:
Hoe stimuleert de regering dat bij de inspraak op belangrijke beleidsterreinen, bijvoorbeeld
in het kader van de Wet Maatschappelijke ondersteuning, homoseksuelen voldoende worden
betrokken?
Antwoord:
Vervolg
Bladzijde 16
Ter ondersteuning van gemeenten is in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
(Wmo) een handreiking `Wmo en Seksuele Diversiteit. Tips voor hoe gemeenten aandacht
aan kwetsbare homoseksuele en transseksuele burgers kunnen besteden in hun Wmo-beleid'
verschenen (2006). Daarnaast financiert VWS tot eind 2007 een Wmo-project bij COC
Nederland. In een aantal gemeenten wordt uitgewerkt hoe de inspraak van homoseksuele
mannen en lesbische vrouwen bij het Wmo-beleid kan worden vergroot.
42.
Vraag:
Is het waar dat de Commissie Rechtsgevolgen uitbreiding van artikel 1 van de Grondwet met
homoseksuele gerichtheid niet expliciet ontraadt, dat zij constateert dat aan expliciete
vermelding in artikel 1 verschillende vormen van rechtsbescherming ontleend kunnen
worden en dat zij van uitbreiding van artikel 1 met homoseksuele gerichtheid geen grote
inflatoire werking verwacht? Zo ja, waarom is de regering niet bereid artikel 1 van de
Grondwet uit te breiden?
Antwoord:
De Commissie Rechtsgevolgen geeft in haar rapport aan dat volgens haar een uitbreiding van
artikel 1 van de Grondwet met de gronden "chronische ziekte en handicap" en "leeftijd" een
inflatoire werking zou hebben. Voor de overige drie door de Cgb benoemde gronden
("nationaliteit", "homoseksuele gerichtheid" en "burgerlijke staat") geldt dit volgens de
commissie in mindere en bovendien verschillende mate. De commissie gaat hierop echter
niet nader in, omdat dat volgens haar buiten de aan haar verstrekte opdracht ligt. Opname van
een grond in artikel 1 van de Grondwet kàn, aldus de commissie, een bijdrage leveren aan de
bescherming tegenover de lagere wetgever en een uitgangswaarde geven voor het
maatschappelijk debat. De Commissie Rechtsgevolgen concludeert voorts echter dat het
opnemen van een bepaalde grond in artikel 1 van de Grondwet niet per definitie leidt tot een
structurele verhoging van het niveau van rechtsbescherming van de desbetreffende grond.2 In
de kabinetsreactie op de motie Rouvoet c.s.3 heeft de toenmalige minister voor Bestuurlijke
Vernieuwing en Koninkrijksrelaties bovendien uiteengezet dat met aanpassingen van
bepalingen betreffende grondrechten, zoals die zijn opgenomen in hoofdstuk 1 van de
Grondwet, met grote terughoudendheid dient te worden omgegaan. Wijziging van die
bepalingen is onwenselijk, indien daartoe geen dringende maatschappelijke of juridische
noodzaak bestaat.4 De bevindingen van de Commissie Rechtsgevolgen leiden niet tot de
gevolgtrekking dat van een dergelijke noodzaak sprake is.
43.
Vraag:
Deelt de regering de mening dat geen enkele leerling van school zou moeten gaan zonder
positieve voorlichting over seksuele diversiteit door een homoseksuele leraar of externe
voorlichter? Zo ja, wat gaat de regering daar aan doen? Zo neen, waarom niet?
Antwoord:
2 Rapport van de Commissie rechtsgevolgen non-discriminatiegronden artikel 1 Grondwet,
blz. 29-30.
3 Kamerstukken II 2001/02, 28 000 XVI, nr. 63.
4 Kamerstukken II 2003/04, 29 355, nr. 7, blz. 3, 6; Kamerstukken II 2004/05, 29 355, nr. 12,
blz. 6.
Vervolg
Bladzijde 17
Voorlichting over seksuele diversiteit kan het beste geschieden in een neutrale toonzetting,
dat wil zeggen positief noch negatief. De seksuele gerichtheid van een voorlichter zou niet
uit moeten maken. In voorkomend geval kan voorlichting door een heteroseksuele
voorlichter wellicht meer indruk op leerlingen maken aangezien een heteroseksuele
voorlichter niet een persoonlijk belang verdedigt, of die indruk wekt, door voorlichting te
geven over dit thema.
44.
Vraag:
Zijn er wachtlijsten voor buddyzorg? Zo ja, wat doet de regering er aan om die wachtlijsten
weg te werken?
Antwoord:
Het is mij niet bekend dat er wachtlijsten zijn de buddyzorg. Buddyzorg wordt niet door de
rijksoverheid gefinancierd, maar door gemeenten.
45.
Vraag:
Kan de homofobe achtergrond van een delict specifiek worden meegenomen in de standaard-
vragenlijsten waar verschillende politieregio's momenteel mee experimenteren? Op welke
wijze wordt vormgegeven aan deskundigheidsbevordering op het gebied van delicten met
een homofobe achtergrond? Op welke wijze worden politie agenten getraind in het omgaan
met treiter- en geweldsincidenten met een homofobe achtergrond?
Antwoord:
Er dient zorgvuldig omgegaan te worden met de toevoeging van zeer specifieke vragen aan
de standaardvragenlijst. Zie ook de beantwoording van vraag 60.
Specifieke trainingen over het omgaan met treiter- en geweldsincidenten met een homofobe
achtergrond hebben de aandacht van de politie. Dit is in ontwikkeling binnen diversiteit- en
integriteittrainingen.
46.
Vraag:
Wat omvat het communicatieplan ter bevordering van de acceptatie van homoseksualiteit bij
jongeren? Welke ministeries zijn hierbij betrokken? Worden COC Nederland en andere
homo-organisaties bij de totstandkoming van dit plan betrokken? Is dit plan vóór 1 maart a.s.
te verwachten, opdat het daadwerkelijk nog in 2007 kan worden uitgevoerd?
Antwoord:
Het plan is er nog niet. Nu de coördinatie van het homo-emancipatiebeleid van de
staatssecretaris van VWS naar de minister van OCW is overgedragen, zal ik voor aanvang
van het schooljaar met betrokkenen overleg voeren en vervolgens opdracht verstrekken om
het plan op te zetten. Daarbij heb ik voor ogen dat de uitvoering start in het nieuwe
schooljaar. De Tweede Kamer zal daarover verder worden geïnformeerd in de
Emancipatienota.
Bij de uitwerking van het plan zal ik de meest betrokken departementen, homo- en lesbische
organisaties en jongerenorganisaties betrekken.
Vervolg
Bladzijde 18
ChristenUnie-fractie
47.
Vraag:
De staatssecretaris gaat in haar brief in op de grenzen van het overheidsbeleid, en stelt dat er
bijvoorbeeld een rol is weggelegd voor sleutelfiguren uit de samenleving die laten zien dat
een homohuwelijk vanzelfsprekend is. Internationaal gezien is het homohuwelijk echter niet
vanzelfsprekend. Een van de eerste aanbevelingen van het onderzoek is dat eerst antwoord
gegeven dient te worden op de principiële vraag wat het uiteindelijke doel is van het beleid.
Moet homoseksualiteit door alle Nederlanders worden geaccepteerd, of moet de overheid
zich erbij neerleggen dat sommigen er niets van moeten hebben? Hoe diep mag de
Nederlandse wetgever ingrijpen in het privéleven van mensen? Is het acceptabel dat
sommigen vinden dat het huwelijk voorbehouden moet blijven aan heteroseksuelen?
Antwoord:
Discriminatie is uit den boze. Gelijke behandeling is een van de grondrechten van onze
samenleving. Door gedeelde waarden, participatie, emancipatie en integratie zal sociale
samenhang bevorderd kunnen worden. Een stevige basis van gedeelde waarden en normen,
van respect en fatsoen is cruciaal.
Het kabinet spreekt zich niet uit over het al of niet acceptabel zijn van bepaalde opvattingen,
maar wil werken aan sociale acceptatie van homoseksuelen . Het overheidsbeleid is erop
gericht om te voorkomen dat bepaalde opvattingen leiden tot discriminatie, ongelijke
behandeling of sociale uitsluiting, en om te bevorderen dat verschil in opvattingen een
respectvolle onderlinge omgang tussen burgers in het maatschappelijk verkeer, ongeacht
seksuele gerichtheid, niet in de weg staan. Tolerantie vraagt van burgers immers niet om er
dezelfde mening op na te houden, maar om een ander het recht op een andere mening te
gunnen.
48.
Vraag:
In het rapport staat aangegeven dat de mogelijkheden van de overheid om sociale acceptatie
in al haar facetten te realiseren beperkt, maar niet afwezig zijn. Het zou in de eerste plaats
gaan om het stellen van normen en regels. Om welke normen en regels zou het volgens de
staatssecretaris moeten gaan?
Antwoord:
Bij het stellen van regels en normen in deze, gaat het om het recht van homoseksuelen
(evenzo heteroseksuelen) om gelijk behandeld en om niet gediscrimineerd te worden. Deze
normen zijn ondermeer verankerd in onze Grondwet en in de Algemene wet gelijke
behandeling. Daarnaast zijn ook ongeschreven regels van toepassing zoals fatsoen en respect
naar elkaar.
49.
Vraag:
Vervolg
Bladzijde 19
Uitgangspunt is dat scholen binnen hun veiligheidsbeleid aandacht besteden aan het
bevorderen van tolerantie en het tegengaan van discriminatie. De Onderwijsinspectie ziet toe
op de wijze waarop scholen invulling geven aan hun veiligheidsbeleid, en de wijze waarop
zij invulling geven aan de kerndoelen. Hebben scholen voldoende ruimte om een eigen
invulling te geven aan het behalen van deze kerndoelen, overeenkomstig hun eigen
signatuur?
Antwoord:
Ja.
50.
Vraag:
In het SCP-rapport staat dat bij veel overheden de bereidheid terugloopt om aan de
homobeweging mee te betalen, en dat het beleid versnipperd is, waardoor het homoseksuele
middenveld als bestaande infrastructuur verzwakt. Deelt de staatssecretaris deze
beoordeling?
Antwoord:
Uit de eerste vervolgmeting onder gemeenten die, door het Kenniscentrum Lesbisch en
Homobeleid (thans MOVISIE), in 2006 is uitgevoerd, lijkt sprake van een voorzichtige
kering ten goede. Het aantal gemeenten dat budget beschikbaar stelt voor homo-emancipatie
neemt toe.
In de afgelopen periode zijn gemeenten gestimuleerd om aandacht te besteden aan
knelpunten op het gebied van homo-emancipatie. Dat is ondermeer gebeurd door het
verzamelen, valideren, verbeteren en verspreiden van bestaande kennis over lokaal homo-
emancipatiebeleid voor gemeenten, instellingen en belangenverenigingen. Ook heeft de
rijksoverheid middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten voor enkele landelijke en
betekenisvolle experimenten. In die en andere lokale projecten spelen homo-organisaties
vaak zelf ook een actieve rol.
Omdat de aard en de omvang van problemen per gemeente verschillend zijn, verschilt ook
het beleid per gemeente. Ook verstrekken overheden en particuliere fondsen vaker
doelgerichte projectsubsidies in plaats van louter instandhoudingsubsidies. Ook deze
ontwikkelingen hebben ongetwijfeld aan dit beeld bijgedragen.
Dit alles betekent niet dat de bestaande infrastructuur is verzwakt.
Zie ook het antwoord op vraag 25.
51.
Vraag:
Volgens de onderzoekers verdient het aanbeveling een vraag over seksuele voorkeur mee te
nemen in grootschalig onderzoek, om zo een beter beeld te krijgen van verschillen in
maatschappelijke positie en participatie tussen homo's en hetero's. Hoe beoordeelt de
staatssecretaris deze aanbeveling?
Antwoord:
Het SCP heeft een grote kennis en ervaring over de methode van grootschalige onderzoeken.
De aanbeveling van het SCP om in grootschalig onderzoek een vraag over seksuele voorkeur
op te nemen heb ik daarom overgenomen. In het vervolgonderzoek dat het SCP zal uitvoeren,
zal dit dan ook gebeuren.
Vervolg
Bladzijde 20
D66-fractie
52.
Vraag:
Herkent de regering de dubbele moraal die uit het `Gewoon doen-rapport' van het SCP naar
voren komt, die behelst dat homo-zijn mag, zolang het maar niet al te opvallend is? Wat is de
reactie van de regering op de constatering van het SCP dat homoseksuele Nederlanders
vooral `gewoon moeten doen' om geaccepteerd te worden? Deelt de regering de mening dat
zij een belangrijke taak heeft bij het bewerkstelligen van een grotere sociale acceptatie van
Nederlanders die `anders' zijn?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 53.
53.
Vraag:
Welke nieuwe concrete maatregelen neemt de Rijksoverheid in 2007 om de emancipatie van
homoseksuelen te bevorderen?
Antwoord:
In de afgelopen periode hebben verschillende kabinetten gepleit voor een grotere sociale
acceptatie. Op het gebied van homo-emancipatie is het belang daarvan benadrukt in de
eerdere kabinetsnota's Paars over Roze (2001) en Roze in alle Kleuren (2005). In het
coalitieakkoord van CDA, PvdA en ChristenUnie is zelfs expliciet aandacht voor het thema
homo-emancipatie en wordt de Emancipatienota aangekondigd. Zie verder antwoord op
vraag 29. Intussen worden de maatregelen die het vorige kabinet heeft genomen onverkort
uitgevoerd.
54.
Vraag:
Hoe stimuleert de regering dat gemeenten ook homoseksuele burgers betrekken bij hun plan
van aanpak in het kader van de Wet Maatschappelijke ondersteuning?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 41.
55.
Vraag:
Blijft de coördinatie van het homo-emancipatiebeleid gehandhaafd bij een coördinerend
bewindspersoon, ondersteund door de Interdepartementale werkgroep overheidsbeleid en
homoseksualiteit (IWOH)? Blijft de formatie(in uren) van het IWOH ongewijzigd?
Antwoord:
Met dit nieuwe kabinet is de aansturing van het homo-emancipatiebeleid bij de minister van
OCW komen te liggen.
Vervolg
Bladzijde 21
De nieuwe beleidsvoornemens in het coalitieakkoord strekken zich uit tot het domein van
verschillende departementen. Voor een effectief en samenhangend homo-emancipatiebeleid
is afstemming nodig. De minister zal zich daarbij adequaat laten ondersteunen.
56.
Vraag:
Is het waar dat de Commissie Rechtsgevolgen uitbreiding van artikel 1 Grondwet niet
expliciet ontraadt, dat zij constateert dat aan expliciete vermelding in artikel 1 verschillende
vormen van rechtsbescherming ontleend kunnen worden en dat zij van uitbreiding van artikel
1 met `homoseksuele gerichtheid' geen grote inflatoire werking verwacht?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 42.
57.
Vraag:
Kunt u inhoudelijk ingaan op de argumenten van de CGB uit haar brief van 13 juni 2006 en
op de argumenten van het SCP voor uitbreiding van artikel 1? Bent u alsnog bereid tot
uitbreiding van artikel 1 over te gaan?
Antwoord:
In haar reactie d.d. 13 juni 2006 op het rapport van de Commissie Rechtsgevolgen maakt de
CGB enige kanttekeningen bij het rapport. Volgens de CGB heeft de Commissie
Rechtsgevolgen onvoldoende oog gehad voor de volgende onderwerpen:
- het onderscheid tussen het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod,
- actuele ontwikkelingen in literatuur en jurisprudentie, en
- consistentie van wet- en regelgeving.
In haar rapport "Gewoon doen" concludeert het SCP dat opname van homoseksualiteit als
non-discriminatiegrond een belangrijke symbolische waarde kan vervullen.5
De regering weerspreekt niet dat het opnemen van een bepaalde grond in artikel 1 van de
Grondwet kan worden ervaren als een maatschappelijke erkenning en (daarmee) een
symbolische waarde kan hebben. Zoals hierboven in het antwoord op vraag 42 is
aangegeven, is dat echter op zichzelf onvoldoende reden om de desbetreffende grond in
artikel 1 van de Grondwet te vermelden, naast de reeds in artikel 1 opgenomen clausule dat
discriminatie "op welke grond dan ook" niet is toegestaan. Voor wat betreft de
kanttekeningen van de Cgb bij het rapport van de Commissie Rechtsgevolgen voelt de
regering er niet voor het onderzoek van deze commissie over te doen, omdat die commissie
er nu juist was om het onderzoek op dit terrein te verrichten. De regering heeft geen reden
om het onderzoek en de conclusies van de commissie in twijfel te trekken.
58.
Vraag:
5 "Gewoon doen, Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland", september 2006, blz. 237.
Vervolg
Bladzijde 22
Wat is de reactie van de regering op het feit dat in de praktijk blijkt dat scholen op grote
schaal weigeren ontwikkelde methodes om homovijandigheid op scholen bestrijden in te
zetten? Deelt de regering de mening dat zelfregulering hier te vrijblijvend is en derhalve
leiderschap van de overheid noodzakelijk is?
Antwoord:
Vooralsnog zijn geen representatieve en betrouwbare onderzoeksgegevens beschikbaar die
erop wijzen dat scholen op grote schaal weigeren deze methodes te hanteren.
In de Emancipatienota kom ik hier verder op terug.
59.
Vraag:
Bent u bereid de motie-Dittrich (27 017, nr. 22) alsnog uit te voeren en 1 miljoen euro te
oormerken om op circa achtduizend Nederlandse scholen daadwerkelijk inhoud te laten
geven aan een homovriendelijk klimaat? Zo neen, waarom niet? Welke nieuwe maatregelen
treft u om homovijandigheid op school te bestrijden?
Antwoord:
Het oormerken van 1 miljoen is niet mogelijk zonder een bezuiniging door te voeren op de
middelen die scholen voor hun veiligheidsbeleid ontvangen en dat vind ik zeer ongewenst. Ik
trek structureel bijna 90 miljoen per jaar uit voor veiligheid op scholen. Deze middelen gaan
in zijn geheel naar de (samenwerkingsverbanden van) scholen en naar het Centrum School en
Veiligheid. Deze middelen zijn bedoeld voor de reboundvoorzieningen, leerlingbegeleiding
in het voortgezet onderwijs, schoolmaatschappelijk werk in het primair onderwijs en 1.000
extra ZMOK-plaatsen. Oormerking van middelen binnen dit budget betekent dat dit ten koste
zal gaan van één of meer van deze maatregelen.
Het kabinet heeft zich in het Coalitieakkoord voorgenomen, samen met organisaties, te
werken aan maatregelen tegen discriminatie van homo's en geweld tegen homo's in
ondermeer het onderwijs. In het coalitieakkoord is verder afgesproken dat het kabinet de
Kamer een Emancipatienota (met de daarbij behorende middelen) zal presenteren. In het
najaar 2007 zal ik u de kabinetsbrief aanbieden.
60.
Vraag:
Op welke termijn kunnen politie en OM, conform de motie-Dittrich (27017, nr. 20), een
specifieke registratie van delicten met een homofobe achtergrond invoeren? Wat kan op dit
punt geleerd worden van landen als het Verenigd Koninkrijk en Ierland? Op welke termijn
kan de Kamer beschikken over een regelmatige rapportage van homofobe delicten,
bijvoorbeeld in de politiemonitor?
Antwoord:
De politie registreert ook nu al discriminatiezaken en delicten (bijvoorbeeld geweld) met een
discriminatoire achtergrond, zoals homofobie, in het bedrijfsprocessensysteem van het korps.
In sommige korpsen gebeurt dit aan de hand van een standaardvraag over discriminatie in de
standaardvragenlijst. In alle korpsen wordt van de discriminatoire achtergrond melding
gemaakt in het vrije tekstveld. Met behulp van Blue View kunnen deze discriminatiezaken en
zaken met een discriminatoire achtergrond opgezocht worden.
Vervolg
Bladzijde 23
De politie is op werkbezoek geweest in Ierland en Engeland en werkt aan een de Nederlandse
uitvoering van een Engels project `True Vision". Zie beantwoording op vraag 73.
De politie werkt momenteel aan de verbetering van de invoer van discriminatiezaken en
zaken met een discriminatoire achtergrond door extra aandacht te geven aan
deskundigheidsbevordering van de medewerkers Intake & Service. (Zie beantwoording op
vraag 14.)
Het Landelijke Expertisecentrum Diversiteit (LECD) ontwikkelt momenteel een uniform
regionaal format voor een criminaliteitsbeeldanalyse discriminatie. Deze ontwikkelingen
maken het mogelijk een gedegen regionaal inzicht in discriminatiezaken te verkrijgen.(Zie
beantwoording op vraag 12.)
Met de verbetering van het huidige registratiesysteem, zowel ten aanzien van de invoer van
gegevens als ten aanzien van de ontsluiting daarvan (via Blue View) is het (ook) niet de
bedoeling een specifiek registratiesysteem voor delicten met een homofobe achtergrond in te
voeren, zoals in de motie Dittrich is aangegeven. De minister van BZK zal met de politie
overleggen hoe de politie binnen het huidige verbetertraject ook concreet delicten met een
homofobe achtergrond (inclusief geweldsdelicten tegen homoseksuelen) beter gaat
registreren -bijvoorbeeld door invoering van specifieke vragen in standaardvragenlijsten-, en
ontsluiten en analyseren.
Wat betreft dit ontsluiten en analyseren het volgende. De minister van BZK zal met de politie
overleggen hoe de regionale criminaliteitsbeeldanalyses jaarlijks gestapeld kunnen worden
tot een landelijke criminaliteitsbeeldanalyse discriminatie, waarin het aantal delicten met een
homofobe achtergrond cq. geweldsdelicten tegen homoseksuelen, inzichtelijk wordt (zie ook
beantwoording vraag 34 en 45).
61.
Vraag:
Kan de homofobe achtergrond van een delict specifiek worden meegenomen in de standaard-
vragenlijsten waar verschillende politieregio's momenteel mee experimenteren? Op welke
wijze wordt vormgegeven aan deskundigheidsbevordering op het gebied van delicten met
een homofobe achtergrond? Op welke wijze worden politie agenten getraind in het omgaan
met treiter- en geweldsincidenten met een homofobe achtergrond?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 45.
62.
Vraag:
Welke nieuwe projecten ter bevordering van een homovriendelijke (ouderen-) zorg worden,
conform de motie-Dittrich (27 017, nr. 21) in gang gezet? Wanneer worden deze projecten in
gang gezet en welk budget wordt daarvoor uitgetrokken?
Antwoord:
De motie Dittrich (Kamerstukken II, vergaderjaar 2005 2006, 27 017, nr. 21) verzocht de
regering op korte termijn projecten ten behoeve van homoseksuele ouderen te beoordelen en
mogelijk te maken dat, na goedkeuring, deze projecten worden gerealiseerd.
Vervolg
Bladzijde 24
Dit heeft geresulteerd in het project `Roze Ouderen' . Daarin werken ANBO 50-plussers,
COC Nederland, Schorer en Movisie samen (zie ook onder vraag 33). Het project wordt tot
eind 2007 gefinancierd door VWS en VROM.
63.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid er bij alle betrokken partijen in de zorg op aan te dringen dat in
kwaliteits- en certificeringssystemen expliciet aandacht aan homoseksualiteit wordt besteed,
en dat de prestatie-indicatoren voor de zorg (bijvoorbeeld cliëntentevredenheid en
klachtenregistraties) ook specifiek onder de LGBT-`doelgroep' worden gemeten?
Antwoord:
In de indicatoren voor verantwoorde zorg is veel aandacht voor thema's als respectvolle
bejegening en communicatie. Dit zijn aspecten van een zorgrelatie waarop iedere bewoner
recht heeft. De Stuurgroep verantwoorde zorg uit de sector verpleging en verzorging is
vooralsnog niet van mening dat voor iedere doelgroep specifieke thema's moeten worden
opgenomen in de indicatoren. Als na een aantal meetrondes mocht blijken dat voor
bijvoorbeeld mensen met dementie de vragen niet genoeg zijn toegespitst, kan daarvoor
alsnog gekozen worden.
64.
Vraag:
Wat omvat het communicatieplan ter bevordering van de acceptatie van homoseksualiteit bij
jongeren? Welke ministeries zijn hierbij betrokken? Worden COC Nederland en andere
homo-organisaties bij de totstandkoming van dit plan betrokken? Is dit plan vóór 1 maart a.s.
te verwachten opdat het daadwerkelijk nog in 2007 kan worden uitgevoerd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 46.
65.
Vraag:
Wanneer zijn de eerste rapportage over homofobie en de expertbijeenkomst van de
Samenwerkende Inspecties Jeugd te verwachten? Op welke wijze zullen de samenwerkende
inspecties `aandacht vestigen op' het thema homotolerantie? Op welke wijze kunnen de
samenwerkende inspecties gericht ingrijpen wanneer zij problemen rond homotolerantie
constateren?
Antwoord:
De Samenwerkende Inspecties Jeugd hebben onderzocht in hoeverre het thema
homotolerantie en homofoob gedrag meegenomen kan worden in de (uitvoering van) de
reguliere sectorale toezichtstrajecten in 2007. Daar waar dat mogelijk bleek te zijn is het in
de toezichtstrajecten meegenomen. De eerste (sectorale) rapportages zullen in 2008
verschijnen. In (en na) de expertmeeting zullen de Samenwerkende Inspecties Jeugd
aandacht vestigen op het thema homotolerantie en met name op de keerzijde daarvan, op
homo-intolerantie en homofoob gedrag van jongeren. Gericht ingrijpen van toezichthouders
bij problemen rond homotolerantie in de onder hen vallende sectoren zal niet anders
Vervolg
Bladzijde 25
(kunnen) geschieden dan volgens de gebruikelijke mogelijkheden waarover de
toezichthouders beschikken.
Zie verder ook de antwoorden op de vragen 5 en 23.
66.
Vraag:
Wanneer en aan welke projecten wordt de resterende 350 duizend euro besteed, die de
Tweede Kamer bij het amendement-Lambrechts (30 300 VI, nr. 94) heeft geoormerkt voor
het bestrijden van spanningen tussen bepaalde groepen allochtonen en homoseksuelen?
Antwoord:
In het kader van de nota homo-emancipatiebeleid 2005- 2007 heeft de voormalige minister
voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering vanaf 2005 tot en met 2007
jaarlijks 350.000 ingezet om homoseksualiteit bespreekbaar te maken in etnische kring. De
middelen voor 2006 en 2007 zijn uitgekeerd aan projecten van COC Nederland en van
FORUM.
67.
Vraag:
Welk beleid zal Nederland de komende jaren voeren om homorechten in andere landen te
bevorderen? Welk budget is hiervoor beschikbaar? Op welke wijze zal de regering op de
schending van homorechten in andere landen reageren en hoe zullen de verworven rechten
van homoseksuelen in Nederland worden verdedigd en uitgedragen?
Antwoord:
Nederland vervult internationaal een voortrekkersrol op het gebied van homo-
emancipatiebeleid. In verschillende beleidsnotities en brieven van het kabinet wordt deze
rol verder uitgewerkt.
In Europees verband zal het kabinet zich blijven inzetten voor het opheffen van verschil in de
wettelijke bescherming tussen de verschillende discriminatiegronden. Immers gelijke
behandeling is een van de fundamentele waarden die gerespecteerd dienen te worden.
Nederland en de EU ondernemen samen stappen op dit terrein, evenals op het gebied van de
Sociale Agenda (Lissabon Agenda). Op het gebied van het vrije verkeer van personen zal
Nederland zich blijven inzetten voor de wederzijdse erkenning van gelijkgeslachtelijke
samenlevingsvormen en huwelijken.
Waar zich in internationaal verband de gelegenheid voordoet, vraagt Nederland in het kader
van discriminatiebestrijding ook aandacht voor discriminatie op grond van seksuele
voorkeur. Een recent voorbeeld hiervan is de bijdrage tijdens de derde zitting van de VN-
Mensenrechtenraad van eind 2006 waarin aandacht werd gevraagd voor
mensenrechtenschendingen op basis van `seksuele geaardheid'. Nederland heeft een Noorse
verklaring ondersteund waarin zorgen worden uitgesproken over dergelijke
mensenrechtenschendingen en waarin de voorzitter van de Raad wordt gevraagd om tijdens
de vierde zitting een sessie te wijden aan mensenrechtenschendingen jegens homoseksuelen.
Op de jaarlijkse implementatiebijeenkomsten van de Menselijke Dimensie van de
OVSE is Nederland penvoerder van de EU voor het onderwerp non-discriminatie. Tijdens de
laatste bijeenkomst (oktober 2006) heeft Nederland de aandacht gevestigd op het probleem
Vervolg
Bladzijde 26
van homofobie in een aantal deelnemende Staten en een side-event georganiseerd over deze
thematiek.
De minister van Buitenlandse Zaken heeft ambtgenoten verschillende keren aangesproken
om de Nederlandse zorgen over mensenrechtenschendingen tegen homoseksuelen over te
brengen. Op aandringen van Nederland is op 21 juni van het vorige jaar in de Raad van
Europa een EU-verklaring opgesteld waarin zorgen werden uitgesproken over de
gewelddadigheden rondom de Gay Pride parade in Moskou.
Nederland levert op internationaal niveau een belangrijke bijdrage aan de verdere opbouw en
versterking van de capaciteit van niet gouvernementele homo-organisaties. Voorbeelden
hiervan zijn het MATRA-programma en de faciliteit Strategische Activiteiten Mensenrechten
en Goed Bestuur.
68.
Vraag:
Wanneer wordt, zoals eerder toegezegd, expliciet in de Vreemdelingencirculaire vermeld dat
van een homoseksuele vluchteling niet verwacht mag worden dat deze haar/zijn seksuele
oriëntatie in het land van herkomst verbergt?
Antwoord:
Antwoord van Justitie wordt nagezonden.
69.
Vraag:
Wat is de stand van zaken rond de uitvoering van de motie-Pechtold c.s. (30 800-VI, nr. 60),
die vraagt om een betere juridische bescherming van een kind dat opgroeit bij een lesbisch
ouderpaar?
Antwoord:
Naar aanleiding van de brief van de minister van Justitie, d.d. 15 mei 2007, met daarin de
stand van zaken rond de uitvoering van de motie-Pechtold, heeft, 29 mei jl., de vaste
commissie voor Justitie van de Tweede Kamer een Algemeen Overleg gehad met de
ministers van Justitie en OCW.
70.
Vraag:
Welke concrete nieuwe maatregelen treft de regering ter verbetering van de positie van
transgender personen?
Antwoord:
Het thema transgender is complex, zeker als dit gekoppeld wordt aan homoseksualiteit. Ik zal
mij daarom verstaan met de belangenorganisatie van transgender personen en deze
uitnodigen voor eerdergenoemd rondetafelgesprek.
71.
Vraag:
Vervolg
Bladzijde 27
Het is wenselijk dat bloedbank Sanquin homomannen niet langer bij voorbaat van
donorschap uitsluit en haar criteria voor bloeddonorschap specifieker toesnijdt op de vraag of
mensen (homo of hetero) onveilige, onbeschermde seksuele contacten hebben. Welke
initiatieven neemt de regering om dit te bevorderen?
Antwoord:
Bij de werving en selectie van potentiële donors is geaardheid geen criterium voor uitsluiting
van bloeddonatie. De criteria voor donorselectie zijn neergelegd in de Europese richtlijnen,
die in de Nederlandse wetgeving zijn geïmplementeerd. Een van die uitsluitingcriteria luidt:
"Personen die als gevolg van hun seksueel gedrag een groot risico hebben om ernstige
bloedoverdraagbare infectieziekten op te lopen, moeten permanent van bloeddonorschap
worden uitgesloten."
Omdat mannen die seks hebben met andere mannen (ook heteroseksuele mannen die
incidenteel seks hebben met andere mannen) risicovol gedrag vertonen (los van geaardheid)
als het gaat om de veiligheid van bloed en bloedproducten, worden deze mannen uitgesloten
van bloeddonatie. Het gaat daarbij niet alleen om risico's op HIV, maar ook op andere
seksueel overdraagbare aandoeningen, zoals hepatitis en syfilis.
De donorselectie is er op gericht de risico's op bloedoverdraagbare aandoeningen zoveel
mogelijk uit te sluiten. Dit is in het belang van een blijvend veilige Nederlandse
bloedvoorziening. Omdat zoals hierboven geschetst homomannen niet bij voorbaat van
donorschap worden uitgesloten, is de vraag met betrekking tot welke initiatieven de regering
neemt, hier niet aan de orde.
SGP-fractie
72.
Vraag:
In hoeverre neemt de rijksoverheid de aanbevelingen van het SCP-rapport over? Wat is de
toegevoegde waarde van deze aanbevelingen boven het bestaande beleid?
Antwoord:
Homo-emancipatie is een van de thema's in het coalitieakkoord. Ik zal de aanbevelingen van
het SCP rapport verder betrekken bij het opstellen van de Emancipatienota van het kabinet,
waar de homo-emancipatie en actieve aanpak van homodiscriminatie onderdeel van
uitmaken. Zie verder antwoord op vraag 29.
73.
Vraag:
Kan worden toegelicht hoe het project `True Vision' er precies uitziet? Wat zijn de kosten en
de te verwachten baten van dit project?
Antwoord:
Het van oorsprong Engelse project heeft in Nederland de werktitel `Hate crimes'. Dit project
wordt geïnitieerd door het Landelijk Expertise Centrum Diversiteit van de politie.
Het project heeft de volgende doelstellingen
1. Vaststellen van de werkelijke aantallen racistische, religieuze en homofobe hate
crimes.
2. Bieden van vertrouwelijke en verregaande service van hoge kwaliteit om slachtoffers
van hate crimes te helpen.
Vervolg
Bladzijde 28
3. Winnen van vertrouwen van minderheden uit de gemeenschap en verhogen van het
aantal gemelde delicten.
Op dit moment bevindt het project zich in een voorbereidend en oriënterend stadium.
In samenwerking met twee regiokorpsen, waarmee de eerste contacten zijn gelegd, zal een
pilot uitgevoerd worden. Deelname van maatschappelijke organisaties is onontbeerlijk en dit
zal ook de nodige afstemming vergen.
De kosten worden geraamd op 150.000 - 200.000 voor een looptijd van 3 jaar.
74.
Vraag:
Wat is de motivering van VWS en VROM om subsidie te verlenen voor het project om naar
de wensen en behoeften van roze ouderen te kijken? Hoe verhoudt deze subsidieverstrekking
zich tot het in het algemeen terughoudende subsidiebeleid?
Antwoord:
De motivering om subsidie te verlenen aan het project `Roze ouderen' ligt in het feit dat een
van de doelstellingen van het kabinetsbeleid homo-emancipatie is om de positie van
kwetsbare groepen te versterken (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004 2005, 27 107, nr.
11). Daartoe horen ook homoseksuele en lesbische ouderen. Daarnaast heeft de Tweede
Kamer gevraagd om aandacht voor deze groep (door middel van de motie van het lid Dittrich
c.s., Kamerstukken II, vergaderjaar 2005 2006, 27 017, nr. 21).
De subsidieverstrekking past dus binnen het vigerende beleid op het gebied van homo-
emancipatie en vanwege het tijdelijke en projectmatige karakter van de activiteiten ook
binnen het subsidiebeleid.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Blok
De griffier van de commissie,
Teunissen
Vervolg
Bladzijde 29