Kamerbrief inzake geannoteerde agenda Europese Raad d.d. 21 en 22 juni 2007
19-06-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bieden wij u hierbij, mede namens de Minister-President, de
geannoteerde agenda aan van de Europese Raad die op 21 en 22 juni a.s.
plaatsvindt.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De staatssecretaris voor Europese Zaken,
Drs. F.C.G.M. Timmermans
Geannoteerde agenda van de Europese Raad van 21 en 22 juni 2007
In deze geannoteerde agenda wordt zoals gebruikelijk vooruitgeblikt op
de Europese Raad. Tevens worden met deze brief de eerder gedane
toezeggingen nagekomen om op het gebied van verdragswijziging met
nadere informatie te komen. In bijlage zijn de concept-conclusies van
de Europese Raad bijgevoegd, alsmede het concept-rapport van het
Duitse voorzitterschap over verdragswijziging.
Proces van verdragswijziging
Op de Europese Raad (ER) van 21/22 juni zal het proces van
verdragswijziging centraal staan.
Conform de afspraak van de Europese Raad van juni 2006 zal het Duitse
Voorzitterschap aan de Europese Raad een verslag voorleggen dat is
gebaseerd op uitvoerige consultaties met de lidstaten. In dit verslag
(zie concept in bijlage) wordt een beoordeling van de stand van de
verdragsdiscussie geboden en worden verdere ontwikkelingen verkend.
Het verslag zal als basis dienen voor een besluit op de Europese Raad
over de wijze waarop het proces van verdragswijziging moet worden
voortgezet. Het voorzitterschap wil tot een concreet besluit komen
waarin ook inhoudelijk zeer nauwkeurig de reikwijdte van de
onderhandelingen over een nieuw verdrag wordt vastgelegd. Indien de
Europese Raad tot overeenstemming komt over een dergelijk besluit dan
zal tevens worden opgeroepen tot een Intergouvernementele Conferentie
(IGC) waarin het nieuwe verdrag moet worden opgesteld.
Het voorzitterschap streeft ernaar in een annex bij de ER-conclusies
een duidelijk omschreven mandaat voor de IGC op te nemen. In dit
mandaat, dat nog niet onder de lidstaten is verspreid, moet worden
beschreven op welke punten de EuropeseVerdragen aangepast moeten
worden. Het voorzitterschap heeft aangekondigd te streven naar een
korte IGC in de tweede helft van 2007 onder Portugees voorzitterschap.
De afgelopen maanden heeft het voorzitterschap intensief vertrouwelijk
overleg gevoerd met alle lidstaten op politiek en hoogambtelijk
niveau. Daarbij heeft het voorzitterschap zich in eerste instantie
vooral gericht op het bij elkaar brengen van de posities van alle
lidstaten, waarbij uiteraard bijzondere aandacht is besteed aan de
opvattingen van de twee landen waar het Grondwettelijk Verdrag (GV) in
een volksraadpleging is verworpen, Frankrijk en Nederland. Het streven
van het voorzitterschap is erop gericht zoveel mogelijk
overeenstemming te kunnen bereiken met Nederland en Frankrijk om
daarna met de andere lidstaten tot een vergelijk te komen. Het kabinet
heeft uiteraard van die opening aan de zijde van het voorzitterschap
gebruik gemaakt. Het kabinet heeft hoog ingezet en stevig gepleit voor
de u bekende positie. Dat wordt ons niet door alle lidstaten in dank
afgenomen. Niettemin wordt de Nederlandse positie door de EU-partners
als constructief ervaren omdat Nederland met redenen omklede
voorstellen doet om tegemoet te komen aan het "nee" van de Nederlandse
bevolking bij het referendum. De inzet van het kabinet mag blijken uit
de mate waarin de verdragsdiscussie wordt beheerst door de Nederlandse
(en Franse) wensen ten aanzien van verdragswijziging. Dat wil
uiteraard niet zeggen dat de Nederlandse wensen daarom volledig zullen
worden overgenomen in de conclusies van de ER. Er is veel weerstand
uit de groep lidstaten die het GV wel hebben geratificeerd. Het
voorzitterschap, dat een compliment verdient voor de inzet waarmee het
naar een oplossing zoekt, zal ook met de positie van die lidstaten
rekening moeten houden.
De inzet van het kabinet voor de Europese Raad zal conform de
Kamerbrieven van 19 maart en 21 mei jl. zijn. Daarin wordt toegelicht
hoe het kabinet met een klassiek wijzigingsverdrag zonder
grondwettelijke aspiraties tot een duidelijker afbakening van de
bevoegdheden van de EU en een grotere betrokkenheid van nationale
parlementen wil komen. Waar dit nuttig is, zal het kabinet zich
inzetten voor die bepalingen in het GV waarmee het slagvaardige en
democratische optreden van de EU wordt verbeterd, zoals bijvoorbeeld
de bepalingen over openbaarheid van de Raadsvergaderingen, het
burgerinitiatief en de vereenvoudiging van de wetgevingsprocedures.
Hoewel enkele lidstaten zich inspannen voor een andere stemmenweging
in de Raad, is het kabinet geen voorstander van het heropenen van die
discussie. De stemmenweging kan, wat Nederland betreft, dezelfde zijn
als in het GV was opgenomen. Het kabinet zal zich daarentegen wel
verzetten tegen overname in een nieuw verdrag van GV-bepalingen die
gerelateerd zijn aan het beeld van een staatsvorming op Europees
niveau. Achter deze ogenschijnlijk semantische discussie over de vraag
of onderwerpen zoals de vlag en hymne van de Unie in het nieuwe
verdrag thuishoren, schuilt een keuze van meer principiële aard.
Daarin kiest het kabinet voor een verdrag dat beter strookt met de
manier waarop Nederlanders de verhouding tussen Nederland en de Unie
zien.
In de RAZEB, die zich op 17 juni over het vraagstuk van de
verdragswijziging boog, tekende zich steun af voor een klassiek
wijzigingsverdrag waarin alle grondwettelijke terminologie en
symboliek achterwege wordt gelaten. Deze consensus hangt uiteindelijk
wel af van de vraag of er ook voor de overige openstaande kwesties een
bevredigend compromis tussen de lidstaten gevonden kan worden.
Daarover wordt de discussie verder gevoerd op de Europese Raad.
In de voorliggende geannoteerde agenda voor de Europese Raad zal,
zoals toegezegd door de staatssecretaris voor Europese Zaken tijdens
de AO's in de Tweede Kamer op 23 mei en 14 juni jl., nader worden
ingegaan op de juridische implicaties van een verwijzingsartikel met
betrekking tot het EU Handvest van Grondrechten. Daarnaast wordt de
relatie tussen besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid en de
bevoegdheidsverdeling in de Unie nader toegelicht, alsook de
Nederlandse positie in de discussie over de goede naleving van de
Kopenhagen-criteria.
Het kabinet wenst in het nieuwe verdrag de verdeling van de
bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten te verduidelijken , in
antwoord op de vrees dat de Unie zich sluipenderwijs steeds meer
bevoegdheden toe-eigent. De indeling van bevoegdheden in drie
categorieën, zoals in het Grondwettelijk Verdrag werd voorzien, biedt
een goede basis, maar de beschrijving van die bevoegdheden moet op
onderdelen worden aangescherpt.
Tijdens bilaterale consultaties reageerden de EU-partners afwisselend
positief en negatief op de Nederlandse wens de bevoegdheidsverdeling
in het nieuwe verdrag verder aan te scherpen. Het duidelijker
beschrijven van de verdeling van bevoegdheden is voor Nederland een
belangrijke randvoorwaarde bij de invoering van gekwalificeerde
meerderheidsbesluitvorming op een aantal beleidsterreinen. Het kabinet
heeft eerder al aangegeven de invoering van besluitvorming met
gekwalificeerde meerderheid op een geselecteerd aantal nieuwe
beleidsterreinen een geschikt middel te vinden om de slagvaardigheid
van de EU te verbeteren. Dat geldt in het bijzonder voor
beleidsterreinen die vanwege de grensoverschrijdende aspecten ervan
effectiever op Europees niveau aangepakt kunnen worden, zoals de
samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken. Een
goed voorbeeld is het u bekende Verdrag van Prüm. Dit Verdrag inzake
grensoverschrijdende politiesamenwerking is weliswaar op basis van
unanimiteit tot stand gekomen, maar dat was alleen mogelijk buiten het
kader van de EU en met minder lidstaten dan de EU telt. Het Verdrag
van Prüm was in zekere zin een noodgreep omdat overeenstemming
hierover tussen de 27 lidstaten binnen de EU niet mogelijk bleek.
Precies daarom is het kabinet voorstander van de invoering van
gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming op het gebied van politie
en justitie. Wat betreft de politiële samenwerking moet u daarbij
denken aan het verzamelen, opslaan en analyseren van informatie of aan
gemeenschappelijke onderzoekstechnieken voor het opsporen van ernstige
vormen van georganiseerde misdaad. Op andere terreinen wil het kabinet
vasthouden aan de unanimiteitsregel, zoals bij maatregelen die
betrekking hebben op operationele samenwerking tussen de politie- en
douaneautoriteiten en maatregelen op het gebied van familierecht. Een
belangrijke flankerende maatregel voor de invoering van
gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming is de noodremprocedure,
waarbij een lidstaat die zich in een minderheidspositie bevindt in
uitzonderlijke gevallen een voorstel aan de Europese Raad kan
voorleggen. Ook de verzwaarde subsidiariteitstoets voor nationale
parlementen, waar het kabinet zich voor inzet, biedt lidstaten een
extra maatregel om controle uit te oefenen op de vraag of en zo ja op
welke wijze de Unie zich met zaken moet bemoeien. Een belangrijk
aandachtspunt dat samenhangt met de verdeling van de bevoegdheden
tussen lidstaten en de Unie, is de verhouding tussen publieke diensten
en de interne markt. Het Kabinet streeft naar verheldering van het
toepasselijke juridische kader.
Wat betreft de Nederlandse positie met betrekking tot het EU Handvest
van de Grondrechten streeft het kabinet naar een verwijzingsartikel in
het nieuwe verdrag. Het Handvest hoeft dan niet in het verdrag te
worden opgenomen. Veel lidstaten geven te kennen zich te kunnen vinden
in dit streven. Er zijn echter ook lidstaten die hard pleiten voor
integrale opname van het Handvest in het nieuwe verdrag. Tenslotte
zijn er enkele lidstaten die in het geheel geen rol voor het Handvest
wensen. In de logica van een wijzigingsverdrag zonder grondwettelijke
pretenties acht het kabinet het niet nodig het Handvest integ raal
daarin op te nemen. Niettemin hecht het kabinet eraan de inhoud van
het Handvest juridisch bindend te maken voor de Europese Unie en haar
instellingen. Dat betekent dat burgers in geschillen over de uitleg en
toepassing van EU-recht - en derhalve niet waar het gaat om
handelingen van nationale overheden die niet voortkomen uit
EU-regelgeving - een beroep kunnen doen op de rechten en vrijheden van
het Handvest van de Grondrechten.
Daarnaast zet het kabinet zich in voor toetreding van de EU tot het
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het is er
voorstander van dat in het nieuwe verdrag de bepaling wordt opgenomen
dat de Raad kan besluiten daartoe over te gaan. Daarmee zou het
optreden van de Unie onder de mensenrechtencontrole van het Hof in
Straatsburg vallen. Het EU Handvest bevat in vergelijking tot het EVRM
aanvullende en meer `up-to-date' rechten die in een moderne
grondrechtencatalogus thuishoren. Daarom acht het kabinet het
belangrijk dat het Handvest, naast een toetreding van de EU tot het
EVRM, juridisch bindend wordt voor de Europese Unie en haar
instellingen. Van doublures in de rechtsgang of van "shoppen" tussen
de Hoven in Straatsburg en Luxemburg zal geen sprake zijn. Elk Hof
blijft bevoegd voor zijn eigen terrein. Het Hof in Luxemburg voor het
EU-recht en het Hof in Straatsburg voor het EVRM. Als het Hof in
Straatsburg de EVRM-aspecten moet beoordelen van een klacht na een
arrest van het Hof in Luxemburg, is dat niet anders dan wanneer het
Hof in Straatsburg een klacht na een arrest van onze eigen Hoge Raad
moet beoordelen. Er hoeft niet te worden gevreesd voor een
divergerende rechtsontwikkeling. Nu al vindt regelmatig overleg plaats
tussen de Hoven. De wederzijdse jurisprudentie wordt nauwlettend
gevolgd. Wanneer het Hof in Straatsburg nog geen uitspraak heeft
gedaan over een bepaalde kwestie, kan een uitspraak van het Hof in
Luxemburg in voorkomende gevallen blijken af te wijken van de
uiteindelijke uitspraak van het Hof in Straatsburg. Dat hoeft evenwel
niet problematisch te zijn. Dat komt ook voor in de relatie tussen
onze eigen Hoge Raad en het Hof in Straatsburg. De beide Presidenten
van de Hoven in Luxemburg en Straatsburg hebben in het kader van de
Europese Conventie verklaringen afgelegd over hun visie op het
Handvest. Zij hebben beiden verklaard dat een juridisch bindend
Handvest niet tot problemen hoeft te leiden. Het Handvest bevat een
bijzondere clausule die ervoor zorgt dat de Handvestbepalingen die
inhoudelijk overeenkomen met het EVRM op dezelfde manier moeten worden
uitgelegd. Ook bevat het Handvest een bepaling dat de interne
bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten daardoor niet zal
kunnen worden aangetast. Een overeenkomstige bepaling dient opgenomen
te worden in het verdrag waarbij de EU te zijner tijd toetreedt tot
het EVRM.
Zoals u bekend, benadrukt het kabinet het belang van een strikte
toepassing van de criteria voor de uitbreiding van de EU. De in eerder
stadium door het Kabinet genoemde optie van een integrale opname van
de Kopenhagencriteria in de eigenlijke verdragstekst stuit op
weerstand bij andere lidstaten. Enkele landen vrezen dat na opname van
de criteria, het EG Hof rechtsmacht zal krijgen over toepassing van de
Kopenhagen-criteria. Daarmee zou een soort automatisme in het
uitbreidingsproces kunnen ontstaan. Dat zou voorbij gaan aan het feit
dat, ook in het geval een kandidaat-lidstaat in politiek, economisch
en institutioneel opzicht aan de eisen voldoet, de Raad, en daarmee
alle lidstaten, het laatste woord heeft in de beslissing nieuwe
lidstaten toe te laten. In de Europese Raad zal Nederland zich
inzetten voor een formulering in het nieuwe verdrag die beide aspecten
benadrukt: enerzijds de in de Europese Raad afgesproken criteria die
minimumeisen aan kandidaatlidstaten stellen, en anderzijds het feit
dat - ook als kandidaat-lidstaten aan de eisen voldoen - toelating van
nieuwe leden altijd een unanieme instemming van de huidige lidstaten
vereist.
Overige onderwerpen
Naast het gedeelte over verdragswijziging, dat nu nog als P.M.
genoteerd staat in de ontwerp-conclusies, zijn teksten opgenomen over
Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ), economische, sociale en
milieu-aangelegenheden en externe betrekkingen.
JBZ
Deze conclusies bestrijken het gehele JBZ terrein van migratie en
integratie tot en met politiële en justitiële samenwerking. De ER
constateert voortgang in de vorming van de ruimte van vrijheid,
veiligheid en recht en roept tegelijkertijd op tot intensievere
samenwerking bij het verbeteren van zowel de interne veiligheid van de
Unie als de fundamentele vrijheden en rechten van haar burgers.
Economische, sociale en milieu-aangelegenheden
Het betreft hier onder meer de volgende onderwerpen:
Liberalisering postmarkt
Nederland hecht aan een snelle, volledige en onvoorwaardelijke
marktopening van de postdiensten in de Gemeenschap. Nederland is
voorstander van een spoedig debat over het voorstel van de Europese
Commissie over de volledige liberalisering van de postmarkt.
Galileo
Mogelijk zal de Europese Raad een conclusie aannemen over de stand van
zaken met betrekking tot Galileo. Zoals bekend zal later dit jaar door
de ministers nader worden gesproken over de financiering.
Europees Technologie Instituut
Ook ten aanzien van het Europees Technologie Instituut zal in de
conclusies van de Europese Raad waarschijnlijk een stand van zaken
worden opgenomen.
Handvest intellectueel eigendom
Beoogd wordt om in een Europees handvest algemene principes en
minimale eisen op te nemen voor het beheer van intellectueel eigendom.
Het handvest heeft als doel het bevorderen van de exploitatie van
onderzoekresultaten en het beschermen van intellectueel eigendom. Goed
gebruik van het IP-handvest kan leiden tot een betere exploitatie van
onderzoeksresultaten, een betere omzetting van creatief potentieel in
producten en diensten en tot een betere bescherming van Europees
intellectueel eigendom.
Energie en klimaat
Inzake klimaat en energie zullen de conclusies naar verwachting zowel
aan het interne als aan het externe beleid aandacht geven. Voor
interne beleid geldt dat, na de ambitieuze doelstellingen van de
afgelopen Europese Raad op dit terrein, de fase is aangebroken waarin
de gemaakte afspraken moeten worden uitgewerkt in concreet beleid.
Nederland ziet uit naar een spoedige uitwerking van de doelstellingen
van de Voorjaarsraad. Wat het externe beleid betreft - het streven van
de EU om tot een wereldwijde coalitie te komen voor een ambitieus
klimaatbeleid - zullen naar verwachting de resultaten van de G8-top in
Heiligendamm uitdrukkelijk worden verwelkomd. De top betekende een
verdere stap in de goede richting.
Extern beleid
Onder het hoofdstuk extern beleid zal het belang van het Europees
nabuurschapsbeleid benadrukt worden en zal de Europese Raad de
RAZEB-conclusies over het Europees Nabuurschapsbeleid bevestigen.
Daarnaast is voorzien dat de ER de EU-strategie ten aanzien van
centraal-Azië aanneemt. Voorts zal de ER het zogenoemde
`Heiligendamm-proces' verwelkomen inzake een dialoog van de G8 met
Brazilië, China, india, Mexico en Zuid-Afrika en zal verwezen worden
naar de EU-Afrika relaties als prioritair onderwerp van het inkomende
Portugese voorzitterschap.
De ministers van Buitenlandse Zaken zullen de bespreking in de RAZEB
over Kosovo voortzetten tijdens hun diner bij de Europese Raad.
Daarbij zal het vooral gaan over de voortgang in de besprekingen in
New York over een nieuwe resolutie van de VN Veiligheidsraad die
resolutie 1244 opvolgt. Nederland hecht aan de totstandkoming daarvan
om te komen tot een oplossing ten aanzien van Kosovo en omdat een
nieuwe resolutie de volkenrechtelijke basis zal moeten vo rmen voor
het internationale toezicht, inclusief de EU-betrokkenheid bij de
implementatie daarvan.
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken