ChristenUnie
Bijdrage debat over knelpunten bij leerlinggebonden
financiering
Bijdrage debat over knelpunten bij leerlinggebonden financiering
woensdag 13 juni 2007 13:17
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Hier staat een tevreden mens als het gaat om het
wetsvoorstel dat wij hier vanmiddag bespreken. Mijn fractie heeft als
het gaat om de discussies over de leerlinggebonden financiering al
enkele jaren lang aangedrongen op een vereenvoudiging van het
indicatiestelsel. Dat hebben wij overigens met meerdere fracties in
deze Kamer gedaan. Naar onze mening was de rationaliteit van de
regelgeving vaak ver te zoeken en zuchten zowel scholen als ouders
onder de bureaucratie.
Er zijn verwoede pogingen gedaan om de toen voor dit dossier
verantwoordelijke bewindspersoon in de goede richting te krijgen,
onder andere in 2005 door middel van een aantal Kameruitspraken dat
zeer breed, in enkele opzichten zelfs unaniem, door de Kamer werd
gesteund. Wij kunnen constateren dat wij een lange adem nodig hadden,
maar uit het voorliggende wetsvoorstel blijkt dat de inzet niet
tevergeefs is geweest. Het is een eerste aanzet; er komt nog meer.
Daar zullen wij verder over moeten spreken, over een paar weken al.
Er komt eindelijk een vereenvoudiging van het indicatiestelsel. Wij
gaan snoeien in dat indicatiewoud en dat was hard nodig. In plaats van
het systeem komt het kind centraal te staan. Zo hoort het ook. Er
ontstaat een meer handelingsgerichte aanpak, ruimte om te
differentiëren en, naar wij hopen, ook een sterke vermindering van de
administratieve lasten. Dit heeft de steun van mijn fractie.
Toch heb ik nog een aantal vragen. Mijn eerste vraag gaat over het
streven naar minder bureaucratie. Wie is daar niet op tegen? In
reactie op vragen van mijn fractie heeft de staatssecretaris
aangegeven dat de vermindering van bureaucratie vooral zal afhangen
van de ruimte die de regio's zelf zullen oppakken, ook bij die
indicatiestelling. Ik zie dit graag nader door de staatssecretaris
toegelicht. Ik wil ook graag dat zij vanuit haar positie en
verantwoordelijkheid bevordert dat de regio die ruimte daadwerkelijk
gaat oppakken, want wij moeten niet de ene bureaucratie door een
andere vervangen. Dat risico is aanwezig.
Dat geldt ook voor de voorgestelde wijzigingen met betrekking tot de
LCTI. Wij waren er altijd al voor om die laag eruit te halen. De
toezichtfunctie verdwijnt bij de LCTI, maar de adviserende taak
verdwijnt niet, als ik het goed heb begrepen. De inspectie krijgt de
toezichthoudende taak erbij en zal dus ook toezicht houden op het
niveau van het individuele dossier. Dat is op zichzelf begrijpelijk.
De inspectie gaat ook breder toetsen. Dan is het belang van een goed
toezichtkader groot. Uiteraard is ook de wetenschap belangrijk dat de
inspectie, als zij die taak krijgt, die taak daadwerkelijk kan
waarmaken. Daar hoort een goed toezichtkader bij. Wanneer komt dat
kader er? Is het inmiddels gereed en wat is het oordeel van de
staatssecretaris erover?
De Kamer heeft in februari 2005 een motie over de LCTI aangenomen. Ik
refereerde hier zojuist al even aan. In deze motie wordt verzocht de
adviserende taak van de LCTI bij de WEC-Raad neer te leggen. Ik zou
van de staatssecretaris graag willen horen waarom zij dat onderdeel
van de motie niet heeft uitgevoerd. Nu houdt zij voor een deel een
bepaalde laag in stand, al is het wat afgeslankt. Als wij aan het
snoeien zijn, laten wij het dan ook goed doen.
Het wetsvoorstel voorziet ook in de mogelijkheid van vso-afdelingen op
so-scholen. Dat is het gevolg van een motie van mijn hand, bijna
Kamerbreed gesteund, over het verminderen van de n-factor voor de
zml-leerlingen in de vso-leeftijd. Nog steeds zeer plezierig dat dit
uiteindelijk is gelukt. Wij zijn blij dat de mogelijkheid van
vso-afdelingen op so-scholen nu wettelijk wordt vastgelegd. De
verwachting is dat ongeveer 20 tot 30 scholen ervan gaan profiteren.
Het was de bedoeling dat een en ander per 1 augustus 2007 in werking
zou treden, maar door problemen die niet zijn veroorzaakt door de
scholen, maar door de politiek, als gevolg van de kabinetswisseling en
dergelijke, is sprake van een vertraging. Ik vind dat heel vervelend
voor de scholen, omdat voor de periode dat het nog niet officieel is
geregeld -- de ingangsdatum van 1 augustus 2007 wordt dus niet gehaald
-- wordt voorzien in een tijdelijke regeling. Dat is op zichzelf
plezierig, want dat was het afgelopen jaar ook het geval, maar het
wordt tijd dat de echte bekostiging komt. De huisvestingsgelden zitten
daar namelijk ook in. Ik verzoek de staatssecretaris duidelijk uit te
spreken dat, als het wetsvoorstel in werking treedt en de aanvragen
kunnen worden ingediend, de officiële financiering, inclusief de
huisvestingscomponent, vanaf 1 augustus 2007 zal gaan plaatsvinden.
Dat is nodig, omdat dat wat betreft de huisvestingscomponent de
vermindering van de N-factor voor de zml-leerlingen in de vso-leeftijd
ook nog niet is doorgevoerd. Daar wacht men al twee jaar op. Dat heeft
te maken met het feit dat de VNG alles rond wil hebben, voordat de
huisvestingskwestie wordt geregeld. Dat duurt allemaal veel te lang,
maar ik ben bang dat het nog langer gaat duren. Vandaar mijn verzoek
om de toezegging van de staatssecretaris de kwestie per 1 augustus
2007 te laten ingaan.
Mijn fractie begrijpt niet helemaal waarom het onderwijs aan
meervoudig gehandicapte leerlingen niet onder deze regeling gaat
vallen. Waar het gaat om cluster 3, kennen wij in Nederland vier
instellingen. Een daarvan heeft al een vso-afdeling en krijgt dus al
bekostiging. De andere drie kunnen daar echter niet bij komen, ook
niet met de thans voorgestelde regeling. Dat betekent ongelijkheid.
Daar komt nog bij dat meervoudig gehandicapte leerlingen, als zij via
een brede toelating worden toegelaten tot cluster 3-scholen, wel
optimaal gebruik kunnen maken van de vso-bekostiging. Ik verzoek de
staatssecretaris dan ook om ook de meervoudig gehandicapte leerlingen
onder deze regeling te laten vallen. Ik ben op dit punt overigens een
amendement aan het voorbereiden.
Tot slot kom ik op de nota van wijziging. Ik heb aangegeven dat mijn
fractie voor differentiatie is, waar het gaat om de duur van de
indicatie. Daardoor kunnen wij eindelijk afkomen van de vreemde
situatie dat bijvoorbeeld een kind met het syndroom van Down iedere
keer weer geïndiceerd moet worden, alsof er ooit iets zou veranderen.
Die ballast gaat er dus uit. Wij hebben er echter nog geen volledig
zicht op wat het gaat betekenen, als wij ook gaan differentiëren naar
de omvang van het budget. Over die kwestie zullen wij in juli verder
spreken, maar eigenlijk sorteert de staatssecretaris daar nu al op
voor met een kanbepaling in het wetsvoorstel. Het is de vraag of dat
wel chic is, zeker ten opzichte van het veld waar zij ook nog mee in
gesprek is over dit onderwerp. Ik leg dit nu nog als vraag bij de
staatssecretaris neer, maar ik geef wel aan dat wij ook op dit punt
een amendement aan het voorbereiden zijn. Er moet over gesproken
worden en het moet een keer gaan gebeuren, maar wel in de juiste
volgordelijkheid.
Tweede termijn
De heer Slob (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar
beantwoording in eerste termijn. Zij heeft terecht aangegeven dat wij
nog lang niet uitgesproken zijn over dit onderwerp. Op 5 juli zullen
wij met elkaar verder spreken, naar ik hoop aan de hand van een
stevige brief, en ook daarna zullen er nog veel debatten komen over
dit onderwerp. Wij zijn wel blij met de stappen die nu met dit
wetsvoorstel gezet worden.
Ik heb wel aangegeven dat wij op een aantal punten nog wat bedenkingen
hebben. Deze hebben ermee te maken dat wij vinden dat er uitermate
zorgvuldig gehandeld moet worden bij besluitvorming en het maken van
keuzes.
Dat betreft allereerst de flexibele toekenning van de leerlinggebonden
financiering op basis van leerlingkenmerken. Dat is heel ingrijpend,
zeker als wij nog niet eens weten wat die leerlingkenmerken precies
zullen zijn. Het is wel een discussie die behoorlijk fundamenteel is
voor het stelsel van de leerlinggebonden financiering die wij in het
kader van het onderwerp passend onderwijs verder zullen moeten voeren.
Ik heb de staatssecretaris goed gehoord. Zij wil de desbetreffende
mogelijkheid hebben als zij experimenten op dat punt zou willen
toepassen. Zij heeft heel nadrukkelijk uitgesproken dat zij de Kamer
bij het vervolg zal betrekken en dat zij niet buiten de Kamer om
hierin stappen zal zetten. Ik ga ervan uit dat dit ook geldt voor het
onderwijsveld dat ook met de staatsecretaris over dit onderwerp in
discussie is. Als zij de kan-bepaling met name linkt aan experimenten
op dit vlak in samenspraak met veld en Kamer, dan zal ik mijn
amendement op dit punt niet indienen en accepteer ik de desbetreffende
wijziging die op het laatste moment wordt ingevoegd.
Over de financiering hebben wij mijns inziens met elkaar een goede
afspraak gemaakt. De staatssecretaris zorgt ervoor dat er binnen een
aantal dagen een brief komt over de wijze van financiering van de
vso-afdelingen van de so-scholen. Onze sterke wens is om die al vanaf
1 augustus 2007 in te laten gaan. Tevens maakt de staatssecretaris
inzichtelijk wat de kosten zijn voor de mg-leerlingen als die er bij
zouden komen. Bovendien zal zij in de brief ingaan op het aspect van
de rechtsongelijkheid. Op basis van die brief zal ik ons verder
handelen bepalen. Als de staatssecretaris niets van ons hoort, kan wat
ons betreft komende dinsdag het wetsvoorstel en alles wat daarbij
ingediend is, in stemming worden gebracht.