Reactie op de gestelde vragen tijdens het verantwoordingsdebat op 22 mei 2007
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
FEZ-U-2775266
11 juni 2007
Op 22 mei 2007 heeft het verantwoordingsdebat 2006 plaatsgevonden in
aanwezigheid van de minister van Financiën. Tijdens dit debat zijn
vragen aan bod gekomen die betrekking hebben op het ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het programmaministerie voor
Jeugd en Gezin. Door de minister van Financiën is toegezegd dat beide
ministers schriftelijk de antwoorden op de vragen afdoen. Ter
voorbereiding op het wetgevings- en algemeen overleg over het
jaarverslag VWS 2006 van 13 juni aaanstaande, treft u hierbij, mede
namens de staatssecretaris, onze reactie op de gestelde vragen. De
gestelde vragen hebben betrekking op de zorgramingen en
persoonsgebonden budgetten, kwaliteit van de zorg in relatie tot de
introductie van de Zorgverzekeringswet, de ontwikkeling van de
zorgpremie, wanbetalers, de gevolgen van de zorgtoeslag, ICT in de
zorg en wachtlijsten in de jeugdzorg.
Zorgramingen en persoongebonden budgetten
Met betrekking tot de zorgramingen is de vraag gesteld hoe het komt
dat VWS op het gebied van de zorg bijna altijd overschrijdingen kent.
Tevens is gevraagd hoe het kabinet dit ramingsprobleem gaat aanpakken.
Tot slot, is de vraag gesteld of de sterke groei van de
persoonsgebonden budgetten al bekend was bij het vorige kabinet.
Het Centraal Planbureau (CPB) raamt bij het begin van een
kabinetsperiode de zorguitgaven, de andere collectieve uitgaven en de
macro-economische ontwikkeling voor de middellange termijn. Dit
betreft een beleidsarme raming, op basis van de meest recente
inzichten en macro-economische trends. Het kabinet bepaalt hoeveel
middelen beschikbaar zijn voor de zorg. Doorgaans is daarbij het
uitgangspunt de beleidsarme raming van de zorguitgaven door het CPB.
De raming wordt dus gemaakt door het CPB en is consistent met de
overige ramingen van het CPB. In 2006 komt de overschrijding uit op
EUR 878 miljoen. Gemiddeld betreft het verschil tussen de raming en
realisatie ongeveer 0,6% per jaar.
Over het algemeen komen overschrijdingen in de zorg voort uit een
hoger zorggebruik dan waar het kabinet vooraf rekening mee had
gehouden. Het zorggebruik staat onder invloed van het gedrag van
diverse actoren: de patiënten, de zorgaanbieders en de verzekeraars.
In 2006 is de overschrijding veroorzaakt doordat zowel bij de
huisartsen als in de ziekenhuiszorg en langdurige zorg een groter
beroep op de zorg is gedaan dan was verwacht. Door het afsluiten van
convenanten met de koepels van de zorgaanbieders en de
zorgverzekeraars is de uitgavenontwikkeling in de laatste jaren lager
uitgekomen dan in de periode voor 2004, maar wel boven de beschikbare
kaders. Uiteindelijk prevaleren de wettelijk verzekerde aanspraken van
de burgers. Beheersing van de uitgavenontwikkeling wordt voor de
komende periode vooral nagestreefd door het introduceren van vormen
van prestatiebekostiging. In de Miljoenennota zal een pakket van
maatregelen worden gepresenteerd om de overschrijdingen die voortkomen
uit 2006 terug te dringen.
Met betrekking tot de persoonsgebonden budgetten is in de Najaarsnota
reeds gemeld dat deze sterk groeien. Het bedrag dat daarbij vermeld
was, was op dat moment het actuele cijfer voor de overschrijding.
Inmiddels is op basis van nieuwe cijfers gebleken dat de groei nog
sterker was dan het kabinet toen dacht.
De kwaliteit van de zorg in relatie tot de introductie van de
Zorgverzekeringswet (Zvw)
Met betrekking tot de Zorgverzekingswet is de vraag gesteld of de zorg
in 2006 van betere kwaliteit is geworden. Hierbij wordt in de vraag
tevens de rol van de kwaliteit aangehaald bij de afspraken tussen
verzekeraars en zorgaanbieders.
In het eerste jaar van de Zvw hebben de verzekeraars hun handen vol
gehad aan de administratieve en commerciële omschakeling. Mede daarom
hebben verzekeraars zich nog niet erg van elkaar onderscheiden.
Daarnaast noemt de NZa in zijn recente rapportage "Richting geven aan
keuze" drie meer structurele belemmeringen. Het beleid is erop gericht
om deze drie belemmeringen weg te nemen. Een eerste belemmering is de
nog onvoldoende flexibiliteit in de prijsvorming. Verzekeraars kunnen
nog maar voor minder dan 10% van de zorg onderhandelen over de
prijzen. Het Coalitieakkoord kondigt echter een verdubbeling van dit
gedeelte aan naar 20%. Bovendien is het voornemen om op het resterende
deel een vorm van maatstafconcurrentie te gaan invoeren en de
kapitaallasten een integraal onderdeel van de productprijzen te laten
worden. Ten tweede lopen verzekeraars nu nog beperkt risico over de
inkoop van deze zorg. Zoals opgenomen in het Coalitieakkoord is het
kabinet van plan de risicodragendheid van verzekeraars te vergroten
door de afbouw van ex-post correctiemechanismen. In de brief aan de
Kamer van 16 januari jongstleden (kenmerk Z/F-2743245) is beschreven
hoe deze afbouw gaat plaatsvinden. Daarbij is benadrukt dat de afbouw
hand in hand dient te gaan met de vergroting van de risico's van de
zorgaanbieders, zoals hierboven beschreven. Ten derde is er nog
onvoldoende transparantie op het kwaliteitsaspect. Er zijn
initiatieven van verzekeraars om de wensen van verzekerden meer
centraal te stellen bij de zorginkoop. Een voorbeeld hiervan is het
aanbod van polissen die gericht zijn op het bieden van adequate zorg
voor specifieke aandoeningen, zoals diabetes. Een ander voorbeeld is
de introductie van een systeem om klantervaringen te meten. Deze
initiatieven zijn nog niet maatgevend voor het totaalbeeld. Gelet op
het belang van transparantie heeft de overheid de belanghebbende
partijen (consumenten, aanbieders en verzekeraars) bij elkaar gebracht
om een nationale standaard te ontwikkelen om klantenervaringen in de
zorg te meten (de CQ-index). Het Centrum Klantervaring Zorg heeft
hierbij een centrale rol.
Ontwikkeling zorgpremie
Tevens is tijdens het verantwoordingsdebat gevraagd op welke wijze
ingrepen zijn toegepast om de ontwikkeling van de zorgpremie te
beheersen. In de vraag zijn het opleidingsfonds en de reserves van
verzekeraars aangehaald.
De hoogte van de zorgpremie hangt in belangrijke mate samen met de
geraamde zorguitgaven, zowel de procentuele zorgpremie die door het
kabinet wordt vastgesteld als de nominale premie die door de
individuele verzekeraar wordt vastgesteld. Ten aanzien van het
opleidingsfonds speelt het volgende. In 2007 is dit gefinancierd
vanuit begrotingsmiddelen. Hierdoor kon de premie in 2007 lager
uitvallen dan als het opleidingsfonds vanuit premiemiddelen
gefinancierd had moeten worden. Niettemin blijft het opleidingsfonds
uit collectieve middelen gefinancierd. De premie door de burger
betaald is zo vervangen door andere collectieve lasten. Wat de
reserves van verzekeraars betreft: zolang de grenzen die DNB daaraan
stelt niet overschreden worden, is dat het domein van de verzekeraars.
Vanzelfsprekend kan niet structureel ingeteerd worden op de reserves.
Wanbetalers
Tijdens het verantwoordingsdebat is de stelling geponeerd dat aan de
notoire wanbetalers uitsluitend acute zorg moet worden verleend en dat
daarvoor naderhand alsnog de rekening moet worden gepresenteerd.
Daarnaast moet een einde worden gemaakt aan de situatie dat
wanbetalers hun zorgtoeslag wel gewoon uitbetaald krijgen.
Nederland kent geen wetgeving die het verlenen van medische zorg aan
wie dan ook verbiedt. Integendeel, de zorgverlener is uit hoofde van
zijn professionele verantwoordelijkheid verplicht om in voorkomend
geval in aanmerking komende zorg te verlenen. In beginsel zal de
rekening van verleende medisch noodzakelijke zorg aan de onverzekerde
zelf worden gepresenteerd. Voor onverzekerde verzekeringsplichtigen
geldt dat indien zij zorg inroepen, zich alsnog kunnen verzekeren.
Het voornemen is om alle vormen van medisch noodzakelijke zorg die
wordt verleend aan in betalingsonmacht verkerende illegalen te
financieren uit één door de overheid te financieren fonds, zoals ook
in de brief van mijn ambtsvoorganger van 18 december 2006 (kenmerk
Z/VV-2736741) is gemeld. Daartoe kan de werking van het huidige
Koppelingsfonds worden uitgebreid tot alle vormen van medisch
noodzakelijke zorg, waarop illegalen aanspraak kunnen maken. Het gaat
daarbij om nagenoeg alle zorgvormen die zijn opgenomen in het
Nederlandse wettelijke sociale verzekeringspakket, maar slechts onder
de voorwaarde dat de vraag of de zorg wel nu en hier moet worden
verleend positief wordt beantwoord door de behandelend arts. De
noodzaak van de medische zorg dient te worden bezien in samenhang met
de nog te verwachten duur van het verblijf.
Zoals in de beantwoording van kamervragen van de Kamerleden Cramer en
Wiegman over wanbetalers in de zorgverzekering (zie mijn brief met
kenmerk Z-K-U-2761262 van 10 mei 2007) is aangegeven, is in de nota
naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel "Verzwaren
incassoregime premie en andere maatregelen zorgverzekering" nader
ingegaan op de wenselijke vervolgmaatregelen in de aanpak van
wanbetalers. Eén van deze maatregelen betreft de stopzetting van de
betaling van zorgtoeslag door de Belastingdienst aan de verzekerde. In
overleg met de Belastingdienst worden thans de mogelijkheden in kaart
gebracht voor de uitwerking van deze maatregel. Bij brief van 23 mei
2007 (kenmerk Z/F 2771450) is de Kamer hierover bericht.
Gevolgen zorgtoeslag
In het verantwoordingsdebat is gevraagd naar de administratieve
gevolgen van de zorgtoeslag en de mogelijke inkomensgevolgen hiervan.
Nu is er in Nederland een stelsel, waarin alle verzekerden feitelijk
zelf hun verzekering kunnen kiezen. In dat stelsel bestaat ook een
premie die voor alle verzekerden van een verzekeraar even hoog is.
Alle verzekerden worden geprikkeld om te kijken of er niet een
verzekeraar is die een betere prijs- en kwaliteitsverhouding levert.
Dat dit gewerkt heeft mag blijken uit het grote aantal verzekerden dat
van verzekeraar is gewisseld in 2006 (18%) en uit het feit dat de
premie duidelijk lager is uitgekomen dan eerder verwacht. Dat dit
stelsel gepaard gaat met het uitkeren van zorgtoeslag aan de
meerderheid van de huishoudens was altijd al beoogd.
De stelselwijziging is in zijn algemeenheid gepaard gegaan met
beperkte inkomensgevolgen. Een beperkt aantal groepen is er mede door
de komst van het nieuwe stelsel meer dan gemiddeld op voor- of op
achteruit gegaan. Er wordt zo nu en dan nog steeds de indruk gewekt
dat de voordelen van de stelselherziening met name bij hoge inkomens
zijn terecht gekomen. Dat is niet het geval. Slechts een klein deel
van de huishoudens met een hoog inkomen is er op vooruit gegaan, en
dan voornamelijk - de niet veel voorkomende - alleenverdiener met
kinderen met een gemiddelde of lage werkgeversvergoeding.
ICT in de zorg
In het verantwoordingsdebat is gevraagd om een bevestiging van het
kabinet dat de ambities rond het elektronisch patiëntendossier
gehandhaafd blijven. De reactie, zo is gevraagd, zou moeten zijn in de
vorm van een uitgewerkt schriftelijk implementatieplan met heldere
doelen en tijdpaden.
In antwoord op uw vraag naar een uitgewerkt schriftelijk
implementatieplan met heldere doelen en tijdpaden meld ik u het
volgende. Het Elektronisch Medicatiedossier (EMD) en het
Waarneemdossier Huisartsen (WDH) en de eerste twee hoofdstukken van
het landelijk Elektronisch Patiëntendossier (EPD), worden in
verschillende fasen ingevoerd. Deze fasen zijn de `proof of concept
fase', de `koploper fase' en de `landelijke uitrol'. VWS voert de
regie over de invoering van het EMD en het WDH, in nauwe samenwerking
met het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (NICTIZ).
In het spoorboekje van juni 2005 en daarna in reguliere
voortgangsrapportages ICT en EPD is het gevraagde implementatieplan en
de voortgang van de planningen opgenomen. Op
9 februari 2007 hebt u de vierde voortgangsrapportage ICT en EPD
ontvangen (TK 2006 - 2007, 27529, nr. 29). Daarin is omschreven wat
het `go-moment' voor de landelijke uitrol van het EPD inhoudt. Niet
voordat onomstotelijk is vastgesteld dat het EMD in de regio's
Amsterdam en Rijnmond en het WDH in de regio Twente voldoen aan de
eisen voor een veilige en betrouwbare landelijke communicatie, kan
worden gestart met landelijke uitrol.
Daarnaast is in de vierde voortgangsrapportage uitgebreid ingegaan op
een aantal acties dat VWS onderneemt ten behoeve van een snelle
landelijke invoering: ondersteuning in de vorm van handboeken,
helpdesk en monitoring; de businesscase die inzicht geeft in de
mogelijke financiële gevolgen voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars;
de communicatie; stand van zaken wetgeving en het overleg met
ICT-leveranciers, inclusief de planningen van de ICT-leveranciers.
Op korte termijn ontvangt u van mij de vijfde voortgangsrapportage ICT
en EPD met actuele planningen van de ICT-leveranciers. Ik heb geen
reden om aan te nemen dat invoering van het EMD en WDH in 2009 niet
wordt gehaald. Overigens ben ik daarbij afhankelijk van de
inwerkingtreding van de Wet op het gebruik van het burgerservicenummer
in de zorg (Wbsn-z). Deze wet wacht op behandeling door de Eerste
Kamer.
Wachtlijsten jeugdzorg
Tijdens het verantwoordingsdebat is gevraagd of in de begroting voor
2008 de doelstelling kan worden opgenomen dat de wachtlijsten nagenoeg
moeten zijn opgelost en dat het daarvoor benodigde geld wordt
gereserveerd. Tevens is gevraagd of er voldoende betrouwbare gegevens
zijn om de problemen in de jeugdzorg aan te pakken.
Het terugdringen van wachtlijsten is één van de prioriteiten van het
kabinet. Met de provincies worden afspraken gemaakt over het zo
doelmatig mogelijk inzetten van middelen. Bij de begroting van 2008
wordt u nader geïnformeerd over de inzet van het beschikbare geld.
Daarnaast worden op dit moment gegevens betreffende de wachttijden in
de provinciaal gefinancierde jeugdzorg verzameld. Nog deze maand
ontvangt u daarover een brief.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De minister voor
Jeugd en Gezin,
dr. A. Klink mr. A. Rouvoet