PvdA Rotterdam
Column
Over Stad en Visie
Di 5 Jun 2007 - Marco van Lent
Over Stad en Visie
Een aftrap van Marco van Lent, deelraadslid in Feijenoord, op het
debat over de stadsvisie op 9 juni.
In de Stadsvisie 2030 ligt een plan voor waarin het college de
ruimtelijke ontwikkeling ten dienste stelt van een sterke economie en
een evenwichtige bevolkingssamenstelling. Het laatste wordt als
noodzakelijk gezien om de bestaande stedelijke voorzieningen bij een
stagnerend bevolkingsaantal in stand te kunnen houden.
Voor verschillende functies worden voor woontypen en soorten
bedrijvigheid gebieden aangewezen. Aanvullende doelstellingen en
projecten moeten een concretere vorm aan de stadsvisie geven. Men
onderscheidt drie typen woonomgeving, een Haven- en Industrieelcomplex
en als projecten noemt men de ondertunneling van de pleinweg en een
derde stadsbrug. Als uitgangspunt van beleid wordt gekozen voor een
verdubbeling van het aantal inwoners van het centrumgebied, het
inzetten op een aantal economische clusters en een schone haven.
De stadsvisie is niet altijd goed onderbouwd. Om hiervan een paar
voorbeelden te noemen. Bij het uitgangspunt van de gewenste
wijzigingen in de opbouw van de bevolking wordt nog geen rekening
gehouden met het onlangs verschenen rapport van de rekenkamer waarin
gesteld wordt dat de selectieve migratie waardoor meer hogere en
middeninkomens uit de stad zouden vertrekken een derde kleiner is dan
bij het opstellen van de woonvisie werd aangenomen. Bij de gevolgen
daarvan voor de stedelijke voorzieningen die men wenst te handhaven
wordt geen rekening gehouden met het feit dat deze voorzieningen een
markt bedienen in de regio en niet per definitie afhankelijk zijn van
de aankopen van de stadsbevolking. In die zin heeft selectieve
migratie binnen de regio een andere betekenis dan selectieve migratie
van de regiobevolking. Een dergelijke analyse ontbreekt. Niet ingegaan
wordt op de betekenis van het gegeven dat Rotterdam en Amsterdam qua
inkomensopbouw een nagenoeg gelijke verdeling onder hun bevolking
kennen. Wel is Amsterdam een voorbeeld als het gaat voor het aandeel
van de creatieve industrie in de werkgelegenheid. Het lage aandeel van
de creatieve industrie wordt gezien als een probleem. Het grote
aandeel van banen in welzijn en zorg wordt daarentegen gezien als
kans. Als men over deze groeisectoren dezelfde redenatie volgt komt de
vraag naar voren waarom dit geen oververtegenwoordiging is die
bijdraagt aan economische eenzijdigheid.
Wat tegelijkertijd ontbreekt is een goede marktanalyse met betrekking
tot het woningaanbod dat men wil creëren. Wat is de markt, en wat is
eigenlijk de norm voor een evenwichtige bevolkingsopbouw? Gegeven het
feit dat Grote Steden altijd een hoger aandeel lage inkomens dan
gemiddeld hebben, kan het cijfer voor Nederland in deze niet als
referentie dienen.
Ook mag er in de analyse aandacht zijn voor `gentrification', het
proces waarbij slechte buurten opwaarderen door de vestiging van
kansrijke inwoners die afkomen op de goedkope woonlasten. Dit proces
wordt in de literatuur niet goed begrepen en het is de vraag of dit
maakbaar is. Het is ook een zeldzaam proces. Het is een proces waarin
uiteindelijk scheefwonen gestimuleerd wordt.
Er zijn een drietal keuzes die ik in discussie zou willen brengen. De
eerste is de eenzijdige aandacht voor het vasthouden van hoge- en
middeninkomens. De nadruk die men hierop legt blijkt al uit de
naamgeving voor een aantal gebieden die men uitgevonden heeft.
Groot-Hilligersberg, Groot-Kralingen vindt men en de Kop van Zuid
besluit een groter gedeelte van de Zuid-Oever dan ooit eerder
aangegeven. Groot-Spangen, Groot-Hillesluis en een uitgebreid
Lombardijen vindt men op de plankaarten niet terug. Wel wordt gesteld
dat de verbetering van het leefmilieu voor alle Rotterdammers is, maar
dit wordt niet uitgewerkt. De keuze staat op gespannen voet met het
eigen verkiezingsprogramma waarin een plek beloofd werd in de
bouwprogramma's voor de lagere inkomensgroepen en laat
bevolkingsgroepen in de kou staan die in grote getallen tijdens de
laatste verkiezingen voor ons gekozen hebben.
Men keus zou zijn aan de slag te gaan mét de huidige bevolking, te
accepteren dat de huidige bevolkingsopbouw historisch gegroeid is en
te werken aan de toekomst van de lagere inkomensgroepen.
De tweede keus betreft de verdichting in het (ruime) centrumgebied.
Dit wordt gekoppeld aan de keus voor versterking van de bedrijvigheid
in het centrum. Bij een gelijkblijvend aantal inwoners moet eerst
stilgestaan worden welke gevolgen dit heeft voor de wijken buiten dit
gebied en de verkeerstromen die dit oplevert.
Door minder te concentreren en een ruimere opzet met meerdere kernen
binnen de stad te kiezen kan ook de leefbaarheid van de wijken die
verder van het centrum liggen gewaarborgd worden en blijft deze wijken
de rol van doorgangsgebied bespaard.
Ten derde is er op Zuid een eenzijdige aandacht voor het gebied rond
Zuidplein. Het is logisch dat de gemeente de mogelijkheden van
Zuidplein als groot regionaal verkeersknooppunt wil benutten.
Daartegenover staat dat de Kop van Zuid om de belofte van
centrumfunctie waar te maken nog behoorlijk veel aandacht nodig heeft.
De laan op Zuid, de Wilhelminapier zal toch uitonwikkeld moeten
worden. De derde stadsbrug ligt er nog niet (en krijgt binnen de visie
en lage prioriteit) en parkstad als ontwikkeling dreigt uitgekleed te
worden volgens de laatste geluiden. De aandacht op Zuid moet meer
gespreid worden over Zuidplein, de Kop van Zuid, de Veranda en het
Stadiongebied.
Tot slot een viertal kanttekeningen. Besef dat bouwen alleen geen
sociale opbouw garandeert. De belofte dat de Kop van Zuid de
omliggende wijken mee in de lift zou nemen is niet waargemaakt. Deels
komt dat doordat er geen ruimte was voor de investering in
gemeenschapsvoorzieningen daar ter plekke, die een sociale
uitwisseling stimuleerden. De Kop van Zuid leeft naast de
Afrikaanderwijk en Feijenoord in plaats van met. Ook de fysieke
barrières die door de sporen gevormd worden spelen in deze een rol.
Bouw sociaal is het devies.
Vervolgens de keuze voor economische clusters. Deze borduurt voort op
keuzes voor clusters die reeds voor 1998 gemaakt zijn. De vraag is hoe
succesvol dit clusterbeleid tot nu toe geweest is en wat de
vooruitzichten zijn om dit succesvol te maken. Hoe sluit de keuze voor
de creatieve industrie aan bij het weinig duurzame effect van het
audiovisuele cluster. Bovendien past de keuze van de clusters bij het
arbeidsaanbod in de gemeente.
Ook wil ik graag nog even wijzen op de keuze voor het stimuleren van
eigen woningbezit. Hierbij spelen twee zaken een rol: de relatie met
het scheefwonen en eventuele gevolgen voor de leefomgeving.
Om bij de eerste te beginnen moet gesteld worden dat leidend in het
woonbeleid de strijd tegen het scheefwonen is geweest. Scheefwonen is
het fenomeen waarbij goedkope woningen bezet worden door mensen met
een inkomen die zich een duurdere woning kunnen veroorloven. Daardoor
profiteren duurdere inkomens van investeringen om de voor mensen met
een laag inkomen. Als nu door het beleid woningen die dankzij
subsidies relatief goedkoop zijn verkocht worden zullen de
bijbehorende lasten als het inkomen van de eigenaren gaat stijgen
gelijk blijven. Deze wonen dan alsnog gesubsidieerd goedkoop en dus
scheef. Zowel bij hurende als kopende scheefwoners geldt overigens wel
het effect dat zij meer koopkracht hebben om in de lokale economie te
besteden. Wat is het gevolg van een succesvolle bestrijding van het
scheefwonen voor de Rotterdamse economie. Waarschijnlijk meer
koopkracht die overgedragen wordt aan hypotheekverstrekkers van buiten
de stad in plaats van bij de lokale middenstand en werkgelegenheid.
Tot slot wil ik erop wijzen dat de grootste probleemgebieden op zuid
(Dordtselaan, Strevelsweg, Pleinweg) gekenmerkt worden door
particulier woningbezit, bij de start van de problemen zelfs door
kleinschalig particulier woningbezit. Dat verdient dus veel aandacht.
Hierbij hoort overigens wel de opmerking dat de wethouder in deze wel
de Verenigingen voor Eigenaren aan wil pakken met het oog op de
onderhoudsproblemen bij particulier woningbezit.
Bedacht moet worden dat de opbrengsten van de verkoop van woningen
niet automatisch terugvloeit in investeringen in de buurt of de stad.
Dit is afhankelijk van het bouwprogramma van de verkopende corporatie.
Zo zijn gelden uit de verkoop van WBR-woningen gebruikt voor de bouw
in Hillesluis en heeft Com.wonen ook bezit buiten Rotterdam.
Als laatste kantekening de opmerking dat bij de stadsvisie een visie
op participatie hoort. Feitelijk wordt met de stadsvisie een groot
deel van de stad uitgeroepen tot herstrucureringsgebied (zonder dat
iemand dan corporaties) hierover gehoord zijn. Hoe vinden wij dat
bewoners betrokken moeten zijn bij de opbouw van hun leefomgeving?
Zeker is dat zelfs redelijke corporaties momenteel rare capriolen
uithalen. Bij een corporatie als Com.wonen wil toch zeker geen
sociaal-democraat werken? Hoe wil de PvdA de Rotterdammers betrekken?
Tot slot een afsluitende opmerking. Deze week werd het bombardement
herdacht. Een architect verkondigde op TV-rijnmond dat de wederopbouw
geleid had tot nieuwe architectuur en een wereldmetropool. Oudere
mensen brachten in dat de binnenstad nooit meer hetzelfde is geweest
en nooit meer zo gezellig is geweest. Ik ken zelf geen ouderen die
anders beweren. Dan rest de vraag of wij bouwen voor de architect of
voor de mensen.
Dossier
* Bouwen en Wonen
Stadsvisie 2030
Agenda
Debat over de Stadsvisie 2030
Za 9 Jun 14.00 uur - 16.30 uur, daarna borrel