Ministerie van Buitenlandse Zaken

Lijst van vragen over HGIS-jaarverslag

Kamerstuknummer : 31044-1
Vragen aan : Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking Commissie : Buitenlandse Zaken Adjunct-griffier : Van Toor
Nr Vraag Blz van tot
1 Welk deel van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is besteed in 0 partnerlanden en welk deel in niet-partnerlanden? Het deel van de HGIS dat wordt besteed in partnerlanden bedraagt circa EUR 900 miljoen aan ODA-uitgaven. In bijlage 4 van het HGIS jaarverslag 2006 treft u de ODA-uitgaven per partnerland aan. Voor de overige ODA uitgaven ad EUR 3,8 miljard geldt dat deze niet specifiek bestemd zijn voor partnerlanden maar daar gedeeltelijk wel aan ten goede komen (bijvoorbeeld via bijdragen aan multilaterale organisaties en NGO's die ook in deze landen actief zijn).

2 Wat zijn de redenen die ten grondslag liggen aan de afname van de aanspraak op garanties 4 van de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO)? De NIO maakte minder aanspraak op de garanties vanwege kwijtscheldingen binnen de portefeuille. Het betreft hier met name de kwijtschelding van leningen aan Nigeria in het kader van besluitvorming van de Club van Parijs.
3 Welke redenen liggen ten grondslag aan de lagere uitgaven aan het Europees 5 Ontwikkelingsfonds (EOF) en de lagere toerekening van de EU-begroting aan Ontwikkelingssamenwerking?
Ten aanzien van het EOF: de Europese Commissie verstrekt voorafgaand aan ieder jaar aan de lidstaten een raming van de hoeveelheid middelen die zij van de lidstaten op zal vragen voor het Europees Ontwikkelingsfonds. Vervolgens ontvangt de Commissie deze middelen verspreid over drie contributies. Van deze contributies gaat een deel naar de Europese Investeringsbank (EIB) en een deel naar de Commissie zelf. De lidstaten hebben aan de Commissie aangegeven dat zij niet willen dat de Commissie en de EIB veel EOF-middelen in kas houden. Daarom maken de Commissie en de EIB iedere keer dat zij de hoogte van een van de drie EOF-contributies opstellen een precieze inschatting hoeveel middelen zij kunnen gebruiken. Tijdens het jaar 2006 bleek dat de inschatting die de Commissie en de EIB vooraf hadden gemaakt te hoog is geweest. Daarom hebben zij een lagere bijdragen van de lidstaten gevraagd. Voor de totale Nederlandse bijdrage aan het EOF zal dit geen effect hebben. De Commissie zal deze middelen op een later tijdstip alsnog opvragen. Ten aanzien van de EU-toerekening: Jaarlijks wordt bij het opstellen van de HGIS geraamd hoeveel zal worden uitgeven aan buitenlandbeleid, inclusief ontwikkelingssamenwerking, via de EU-begroting. Dit is een raming die is gebaseerd op informatie van de Europese Unie. Na afloop van het begrotingsjaar wordt voor het HGIS-jaarverslag bezien hoeveel de daadwerkelijk uitgaven via de EU-begroting zijn geweest en de definitieve omvang van de toerekening bepaald. Begin 2007 bleek uit cijfers van de EU dat de oorspronkelijke raming te hoog was.

4 Waarom zijn minder schulden kwijtgescholden dan verwacht? 5 Besluitvorming over schuldkwijtschelding vindt doorgaans plaats op basis van een zogenaamde schuldhoudbaarheidsanalyse en de voortgang in een programmarelatie met het ws193.tmp 1/6

IMF en samenwerking met de Wereldbank en andere samenwerkingspartners.

Schuldkwijtschelding vindt bovendien vaak plaats in het kader van het Heavily indebted Poor Countries (HIPC) initiatief, waarbij ook weer specifieke voorwaarden worden gesteld. Doel van al deze voorwaarden is het duurzaam houdbaar maken van de schulden van een bepaald ontwikkelingsland.
De kosten die gemoeid zijn met schuldkwijtschelding worden op basis van ramingen in de begroting opgenomen. Gezien het voorgaande is het echter soms moeilijk te voorspellen wanneer een land zal hebben voldaan aan alle voorwaarden die aan schuldverlichting, en in het bijzonder aan HIPC schuldverlichting, worden gesteld. Hierdoor kan het voorkomen dat de ramingen naar beneden (of naar boven) moeten worden bijgesteld. Dat is in 2006 het geval geweest.

5 Welke voorstellen heeft Nederland gedaan ten behoeve van het krachtig mechanisme om 7 mensenrechtensituaties op landenniveau adequaat te behandelen? Nederland heeft in augustus 2006 in de Werkgroep inzake de Universal Periodic Review (UPR) een non-paper ingediend met voorstellen over de inrichting van de UPR. Dit non- paper sluit ik als bijlage bij. In de Mensenrechtenraad is sinds de indiening van dit non- paper uitgebreid onderhandeld over de inrichting van de UPR. De voorstellen in het non- paper zijn derhalve niet volledig actueel. Voor de laatste stand van zaken betreffende de UPR en de Nederlandse positie verwijs ik u naar mijn brief aan Uw Kamer van 31 mei jl. (kenmerk DMV/MR-07/163) met de inzet voor de vijfde zitting van de Mensenrechtenraad (11-18 juni a.s.).

6 Hoeveel extra geld is er naar wederopbouwprojecten in Afghanistan gegaan? 8 In 2006 is er, in lijn met de toezeggingen om EUR 50 miljoen beschikbaar te stellen voor wederopbouw in Afghanistan, EUR 22,7 miljoen extra uitgegeven ten opzichte van de begroting begin 2006. Deze extra middelen zijn met name uitgegeven aan wederopbouwprogramma's via het Afghanistan Reconstruction Trustfund (ARTF) en aan ondersteuning van de Afghaanse politie via het Law and Order Trustfund Afghanistan (LOTFA).

7 Kunt u aangeven of de 150 miljoen euro die extra is besteed aan ondernemingsklimaat in 10 12 ontwikkelingslanden, in het bijzonder de trainingen voor mensen uit ontwikkelingslanden bij het (Nederlandse) Centrum voor de bevordering van de Import uit Ontwikkelingslanden, bijdraagt aan armoedebestrijding en werkgelegenheid in ontwikkelingslanden? Kunt u tevens aangeven in hoeverre zich dit verhoudt tot de in het Jaarverslag van Buitenlandse Zaken geconstateerde negatieve effectindicatoren op dit gebied (bijvoorbeeld de tijd die moet worden doorlopen om eigendom te registreren en de tijd die moet worden doorlopen om een contract na te komen zijn alleen maar toegenomen in plaats van afgenomen, zoals nagestreefd)?
Zoals weergegeven in het jaarverslag van het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden de extra uitgaven van EUR 150 miljoen vooral veroorzaakt door een technische boeking van EUR 165 miljoen. Voor dit bedrag zijn bestaande fondsen bij de FMO ingebracht in het nieuwe programma Massif. Aangezien dit bedrag ook als ontvangst wordt geboekt op artikel 11 verloopt de transactie budgetneutraal (desaldering) . Wat betreft de resultaten van de uitgaven ten behoeve van het ondernemingsklimaat wordt verwezen naar hoofdstuk 8 van de resultatenrapportage 2005-2006. In dit hoofdstuk wordt een relatie gelegd tussen verbeteringen in het ondernemingsklimaat en de bijdrage aan armoedebestrijding en werkgelegenheid. De Nederlandse interventies richten zich op het verbeteren van knelpunten waar ondernemers in ontwikkelingslanden tegenaan lopen op het terrein van wet- en regelgeving, financiële dienstverlening, toegang tot markten, infrastructuur en kennis en vaardigheden. Deze maatregelen leiden tot een toename van bedrijvigheid (zoals meer toename aantal bedrijven, meer kredietverlening, groei investeringen, productie en export). Deze extra bedrijvigheid leidt weer tot economische groei, hogere werkgelegenheid en afname van het aantal mensen dat onder de ws193.tmp 2/6

armoedegrens leeft (MDG 1). Specifiek voor het Centrum tot Bevordering van de Import

uit ontwikkelingslanden (CBI) geldt dat hun interventies om bedrijven te steunen om toe treden tot de Europese markt vaak leiden tot een toename van de export naar Europa door deze bedrijven, met als gevolg extra werkgelegenheid, inkomen en armoedevermindering. In het jaarverslag van Buitenlandse Zaken 2006 zijn twee van de drie genoemde effectindicatoren op het terrein van een beter ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden in de periode 2004-2005 verslechterd (de benodigde tijd om eigendom te registreren en de benodigde tijd om een contract te laten nakomen). Het Doing Business 2007 rapport van de Wereldbank, waar deze cijfers vandaan komen, laat zien dat veel ontwikkelingslanden slecht scoren op het terrein van het ondernemingsklimaat, met name in Sub-Sahara Afrika. In tegenstelling tot Azië en Latijns-Amerika is er in deze regio weinig verbeterd in de afgelopen jaren. Echter, Nederland en andere donoren ondersteunen deze landen om het ondernemingsklimaat te verbeteren en de regio Sub-Sahara Afrika staat in het Doing Business 2007 rapport voor het eerst op de derde plaats wat betreft het doorvoeren van hervormingen (met Tanzania in de top tien van hervormende landen). Dit moet in de komende jaren zijn vruchten afwerpen.

8 Kunt u aangeven welk bedrag aan exportsubsidies en exportkredietverzekeringen is 10 12 uitgegeven en hoeveel daarvan was gericht op exporten naar ontwikkelingslanden en naar niet-ontwikkelingslanden? Heeft er schuldkwijtschelding plaatsgevonden van exportkredietverzekeringen die gericht was op exporten naar niet ontwikkelingslanden? Werd dit betaald uit ODA?
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking verleent geen exportsubsidies. Indien gedoeld wordt op exporttransacties ten behoeve van ontwikkelingslanden die deels gefinancierd worden met ontwikkelingsgeld vanuit het programma Ontwikkelingsrelevante Export Transacties (ORET), dan geldt dat er in 2006 circa EUR 97 miljoen werd besteed. Daarnaast zou financiering door het Programma Economische Samenwerkings Projecten (PESP), dat onder verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken valt, mogelijk als exportsubsidie kunnen worden aangemerkt. PESP heeft als doel de export naar en de economische samenwerking met opkomende markten te bevorderen. Via PESP kunnen financiële bijdragen worden gegeven aan haalbaarheidsstudies, studies ter voorbereiding van een investering en in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als het gaat om wederopbouw, voor projectidentificaties. In 2006 werd circa EUR 2 miljoen aan PESP middelen ten behoeve van ontwikkelingslanden besteed. De exportkredietverzekeringsfaciliteit (EKV) daarnaast is een instrument van de minister van Financiën, dat gericht is op de bevordering van Nederlandse exporten waarbij de Staat kredietrisico's van exporttransacties in herverzekering neemt daar waar deze door de commerciële exportkredietverzekeraars niet meer afgedekt kunnen worden. De Staat heeft in het kader van deze faciliteit in 2006 voor circa EUR 2,2 miljard aan exporttransacties in herverzekering genomen. Hiervan betrof 9,6% (EUR 212 miljoen) transacties op lage inkomenslanden, waarvan 2,4 procentpunt (EUR 54 miljoen) op de zogenaamde `minst ontwikkelde landen'. De laatste twee categorieën omvatten mede de via de `Goede Projectenfaciliteit' (SENO/GOM, dat onder verantwoordelijkheid valt van de Minister van Economische Zaken) verzekerde projecten.
De kosten die gemoeid zijn met kwijtschelding van schulden die zijn ontstaan als gevolg van exportkredietverzekeringen (de zogenaamde exportkredietschulden) worden toegerekend aan de ODA-begroting (de zogenaamde `EKI-toerekening') indien het schulden betreft op landen die voorkomen op de `Lijst van ODA ontvangende landen' van de OESO/DAC. Kwijtschelding van schulden op landen die niet op deze lijst voorkomen, worden niet aan ODA toegerekend.
Tot slot kan ik u melden dat ik binnenkort een brief over de private sector aan u zal sturen.
9 Welke redenen liggen ten grondslag aan de keuze van de genoemde zeven landen inzake de 11 tweede generatie Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP's)? Wordt dit aantal uitgebreid? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet? Waarom ontvingen genoemde landen ws193.tmp 3/6

additionele macrosteun? Waarom ontvingen de andere genoemde landen geen of minder

steun? Om hoeveel landen spreekt men in dit verband? Welke landen? Welke beslissingen van de Club van Parijs hebben tot de genoemde verlaging geleid? Het betreft hier geen keuze van Nederland. De zeven (inmiddels tien) landen hebben als eerste hun eerste PRSP afgerond en hun tweede PRSP opgesteld, goedgekeurd en zijn tot uitvoering overgegaan. Dit is een proces dat de partnerlanden zelf ondernemen. Een PRSP is een nationaal beleidsplan waarin een overheid van een partnerland aangeeft hoe zij het armoedeprobleem de komende 4 jaar wil gaan aanpakken. Voor de donoren, waaronder Nederland, is dit PRSP een beleidskader waarbinnen hulp wordt gegeven. Over het algemeen zijn deze tweede PRSPs, ook wel 2e generatie PRSPs genoemd, op een belangrijk aantal punten beter, met name de armoede-indicatoren, het accent op economische groei en ownership.Veel andere landen zullen de komende periode hun tweede PRSP of een vergelijkbaar beleidsdocument opstellen. In principe komen landen die een PRSP hebben opgesteld wat Nederland betreft in aanmerking komen voor macrosteun. Of dit nu een eerste of een tweede PRSP is, is daarbij niet van belang. Enkele landen kwamen in 2006 in aanmerking voor additionele begrotingssteun omdat enerzijds betreffende landen goede resultaten hebben laten zien op het gebied van armoedebestrijding. In het geval van Moldavië betreft het geen additionele macrosteun maar incidentele begrotingssteun die werd verleend ter compensatie van de negatieve gevolgen van de wijnboycot door Rusland (zie ook antwoord op vraag 21 over het BZ-jaarverslag). In totaal ontvingen 13 landen structurele begrotingssteun (Armenië, Benin, Burkina Faso, Georgië, Ghana, Kaap Verdië, Mali, Mozambique, Nicaragua, Tanzania, Uganda, Vietnam, Zambia) en 1 land incidentele begrotingssteun (Moldavië). Voor wat de verlaging van de uitgaven voor schuldverlichting betreft verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 (HGIS jaarverslag).

10 Kunt u aangeven hoe de in het HGIS verslag gemaakte opmerking dat "de capaciteit van 11 bedrijven en individuen in partnerlanden om zelfstandig en duurzaam te exporteren en effectief en efficiënt handel te drijven met de EU is vergroot" zich verhoudt tot de conclusie uit het Jaarverslag Buitenlandse Zaken dat nagenoeg alle doelstellingen op het gebied van een open, op regels gebaseerd en voorspelbaar, niet discriminerend handels- en financieel systeem (vallend onder beleidsthema "Meer welvaart en minder armoede") niet gehaald zijn?
De passage uit het HGIS jaarverslag heeft betrekking op de capaciteitsopbouw bij het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden, onder meer via het Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI). Dit soort interventies leidt tot verbetering van de kennis en vaardigheden bij bedrijven om te exporteren en handel te drijven met de EU. Hierbij maken zij gebruik van de bestaande markttoegangsmogelijkheden. Deze bilaterale maatregelen hebben inderdaad in 2006 meer resultaten opgeleverd dan de beoogde verdere hervormingen en liberalisering van het handelsbeleid via multilaterale onderhandelingen. Met name het uitblijven in 2006 van resultaat in de WTO-Doha-onderhandelingen is hieraan debet. Echter, beide soorten van interventies zijn nodig om de effectieve toegang tot internationale markten voor bedrijven uit ontwikkelingslanden te vergroten.
11 Wat valt er precies onder de kostenpost `ondernemersklimaat in ontwikkelingslanden'? 11 12 Het subbegrotingsartikel 4.3 `ondernemingsklimaat ontwikkelingslanden' bestaat uit een aattal activiteitengebieden waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan het verbeteren van het ondernemingsklimaat in de vorm van hervormingen in wet- en regelgeving, toegang tot financiële diensten, toegang tot markten en markt ontwikkeling, aanleg infrastructuur en de ontwikkeling van kennis en vaardigheden bij lokale bedrijven. Deze activiteiten worden gefinancierd uit een decentraal landenbudget en mede geïnitieerd door de ambassades. Daarnaast wordt er aan een verbetering van het ondernemingsklimaat gwerkt door International Finance Corporation (IFC). Verder vallen onder de noemer ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden o.a. de programma's ORET ws193.tmp 4/6

(Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties), PSOM (Programma Samenwerking

Opkomende Markten), PUM (Programma Uitzending Managers), MOL fonds FMO (Minst Ontwikkelde Landen ­ Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden). Deze programma's dragen bij aan het verbeteren van het ondernemingsklimaat, en streven een verhoging van de werkgelegenheid en een vermindering van armoede na. Tenslotte, ook MFS/TMF: duurzame economische ontwikkeling (Medefinancieringsstelsel ­ Thematische Medefinanciering), SALIN: duurzame economische ontwikkeling (Strategische Allianties met Internationale Non-Gouvernementele Organisaties), speciale programma's FMO, die een verbetering van het ondernemingsklimaat beogen, vallen ook onder dit subartikel.

12 Bestaat er ook een crash team Oneerlijke Concurrentie voor hindernissen die het 12 bedrijfsleven uit ontwikkelingslanden ondervindt bij het zakendoen op de Nederlandse markt?
Er is geen Crash Team Oneerlijke Concurrentie dat zich specifiek richt op het bedrijfsleven uit ontwikkelingslanden. Wel heeft de EU een helpdesk die informatie geeft over de benodigde documenten en tarieven voor buitenlandse ondernemers. Het Centrum tot Bevordering van de Import uit Ontwikkelingslanden (CBI) en de Wereldbank verstrekken informatie en geven trainingen over wet- en regelgeving van overheden en bedrijven in Europa, specifiek gericht op ondernemers uit ontwikkelingslanden.
13 Welke binnenlandse maatregelen worden getroffen om de verplichte emissiereductie te 15 realiseren? Hoe zijn deze onderverdeeld in de genoemde 20 Mton? De binnenlandse maatregelen zijn onderverdeeld naar de sectoren sectoren industrie/energie, verkeer en vervoer, gebouwde omgeving, landbouw en overige broeikasgassen, elk met eigen emissiestreefwaarden. Het nationale klimaatbeleid voor de Kyoto-periode is erop gericht de emissies van deze sectoren binnen de streefwaarden te houden. Voor een belangrijk deel wordt dit gereguleerd middels het Europese emissiehandelssysteem, dat ongeveer de helft van de binnenlandse emissies omvat. Voor het overige deel wordt een veelheid aan maatregelen ingezet op het gebied van onder andere energiebesparing en duurzame energie. Jaarlijks wordt de voortgang richting de Kyoto-doelstelling bekeken en wordt zo nodig extra beleid ingezet. Voor meer informatie verwijs ik u naar de brief van de staatssecretaris van VROM van april 2006 waarin de voortgang wordt weergegeven (Kamerstuk 2005-2006, 28240, nr. 43).
14 - Op welk BNP-percentage kwam de ODA-prestatie over 2005 uit? 24
- Op welk BNP-percentage (op drie cijfers achter de komma nauwkeurig) moet de ODA- prestatie over 2007 uitkomen, wil de gemiddelde ODA-prestatie van Nederland over de jaren 2004 t/m 2007 op 0,800 % BNP uitkomen? Van welke berekeningswijze wordt daarbij uitgegaan?

- Is deze verdeling van de ODA-prestatie over de jaren 2004 t/m 2007 conform de destijds in 2004 gemaakte afspraken tussen de Kamer en de minister van Financiën n.a.v. de versnelde terugbetaling van schulden door India destijds? Zo nee, waarom en op welke wijze is daarvan afgeweken?
In 2004 loste India in één keer zijn totale bilaterale OS-schuld aan Nederland af. Het ging daarbij om leningen die in het verleden als ODA werden verstrekt. Aflossing van ODA- leningen telt voor de berekening van de netto ODA-prestatie als negatieve ODA. Bij de vaststelling van het ODA-budget voor 2004 was alleen rekening was gehouden met de reguliere aflossing voor dat jaar. Volgens de bestaande systematiek wordt het OS-budget volledig gecompenseerd voor de extra aflossing door India van EUR 317 miljoen. Het OS- budget werd dan ook opgehoogd met EUR 106 miljoen in 2005 en 2006 en EUR 105 miljoen in 2007.
In onderstaande tabel worden de gerealiseerde ODA-prestatie voor 2004-2006 weergegeven op drie cijfers achter de komma alsmede de huidige raming voor 2007. ws193.tmp 5/6

2004 2005 2006 2007

ODA-prestatie (% BNP) 0,734 0,822 0,807 0,812

De gemiddelde ODA-prestatie over deze periode zal 0,794% van het BNP zijn. In euro's is het OS-budget volledig gecompenseerd. Alleen door het zogeheten "noemereffect" vanwege een hoger dan voorzien BNP is de compensatie in termen van ODA-prestatie uitgedrukt in procenten van het BNP marginaal lager.

ws193.tmp 6/6