Ministerie van Buitenlandse Zaken

Voorstel voor een Richtlijn inzake Timeshare


1. Algemene gegevens

Ttiel: Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van de consumenten met betrekking tot bepaalde aspecten van timeshare, langetermijnvakantieproducten, wederverkoop en ruil. Datum Commissiedocument: 7 juni 2007 Nr. Commissiedocument: COM (2007) 303 definitief Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=195801 Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board (http://ec.europa.eu/governance/impact/cia_2007_en.htm): SEC (2007) 743 en SEC (2007) 745
Behandelingstraject Raad: Raad voor Concurrentievermogen, 27-28 september (oriënterend debat)
Eerstverantwoordelijk ministerie: JUST in nauwe samenwerking met EZ Rechtsbasis: Artikel 95 EG-Verdrag Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: Gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in de Raad; EP: medebeslissingsprocedure
Comitologie: Niet van toepassing
2. Samenvatting BNC-fiche:
Met dit voorstel wordt beoogd de consument bescherming te bieden bij het sluiten van overeenkomsten inzake een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (timeshare)1 en andere langetermijnvakantieproducten, alsmede overeenkomsten betreffende bemiddeling bij de wederverkoop of ruil van deze producten. Het voorstel vervangt de Timeshare richtlijn2, die beperktere werking heeft. De EG is op basis van artikel 95 EG-Verdrag bevoegd om een richtlijn vast te stellen met als doel de consumentenbescherming te verbeteren en consumenten optimaal te laten profiteren van de voordelen van de interne markt. Bovendien hebben de overeenkomsten veelal een grensoverschrijdend karakter. Regelgeving op Europees niveau is dus vereist. De Timeshare richtlijn wordt ook betrokken bij het project `Herziening van het consumentenacquis'. Nu de richtlijn Timeshare vooruitlopend hierop reeds wordt herzien, dient ervoor gewaakt te worden dat deze beide herzieningstrajecten elkaar niet in de weg zitten.


1 Overeenkomsten inzake een recht van timeshare onder de huidige wettelijke bepaling: iedere overeenkomst of samenstel van overeenkomsten met een duur van tenminste drie jaren en met de strekking dat de ene partij ­ de verkoper ­ tegen betaling van een totaalprijs aan de andere partij ­ de koper ­ een zakelijk of persoonlijk recht geeft of zich bindt te geven tot het gebruik voor tenminste een week per jaar van een of meer tot bewoning bestemde onroerende zaken of bestanddelen daarvan (artikel 7:48a Burgerlijk Wetboek).

2 Richtlijn 94/47/EG

Ook de lopende discussie in het kader van Rome I en II heeft raakvlakken. Zo heeft

Nederland aangegeven dat het de conflictregels van Rome I en Rome II een zo ruim mogelijke gelding wil geven en wil bekijken in hoeverre het wenselijk is om in Rome I de conflictregels uit de diverse consumentenrichtlijnen op te nemen. Nederland zal de Commissie wijzen op het belang van deze discussie bij de totstandkoming van deze nieuwe richtlijn.

3. Samenvatting voorstel :
a) Inhoud voorstel:
Het voorstel bevat in de eerste plaats een aanpassing van de huidige Europese regels inzake de bescherming van de consument bij het sluiten van een overeenkomst inzake timeshare ­ zoals thans opgenomen in de Timeshare richtlijn:
- de termijn waarbinnen de overeenkomst nog kosteloos door de consument kan worden opgezegd (bedenktermijn/herroepingsrecht), is verruimd;
- de informatieverplichtingen voor de verkoper zijn uitgebreid, zo wordt de verkoper verplicht om de consument expliciet te attenderen op bepaalde rechten. Daarnaast wordt het bereik van de richtlijn uitgebreid, opdat de consument niet alleen beschermd wordt bij het bij het sluiten van overeenkomsten inzake timeshare, maar ook bij het sluiten van overeenkomsten betreffende andere langetermijn-vakantieproducten, alsmede overeenkomsten betreffende bemiddeling bij de wederverkoop of ruil van deze producten.
Tenslotte gaat het voorstel in hoofdzaak uit van volledige harmonisatie. Dit betekent dat de lidstaten op het door de richtlijn geharmoniseerde gebied niet langer meer de mogelijkheid hebben om verdergaande voorschriften ter bescherming van de consument te hanteren. In het voorstel is alleen ten aanzien van bepaalde aspecten van het herroepingsrecht (tijdstip waarop dit recht ingaat, de wijze waarop het kan worden uitgeoefend en de gevolgen van de uitoefening) nog sprake van minimumharmonisatie. In de huidige Timeshare richtlijn is nog sprake van minimumharmonisatie. b) Impact-assessment Commissie:
De Commissie heeft in de periode 2004 ­ 2006 tijdens bilaterale overleggen en werkgroepen, alsmede door middel van consultatiedocumenten informatie ingewonnen bij de stakeholders en de lidstaten met als doel te beoordelen in hoeverre met de Timeshare richtlijn de door de Commissie gestelde doelen op het gebied van de consumentenbescherming en de interne markt worden bereikt. Vervolgens heeft de Commissie een impact-assessment uitgevoerd. Uit de verkregen informatie kwam met name naar voren dat er sinds de inwerkingtreding van de Timeshare richtlijn nieuwe producten en diensten op de markt zijn gekomen. Deze producten en diensten worden veelal op dezelfde wijze en onder dezelfde of soortgelijke voorwaarden aangeboden als de timeshare-producten. Echter, de nieuwe producten en diensten vallen buiten het bereik van de Timeshare richtlijn, waardoor de consument bij het sluiten van overeenkomsten betreffende deze producten of diensten niet wordt beschermd. Dit heeft geleid tot aanzienlijke problemen, die naar het oordeel van de Commissie zo urgent zijn , dat herziening van de Timeshare richtlijn ­ vooruitlopend op de horizontale herziening van het consumentenacquis ­ noodzakelijkerwijs de enige geschikte optie is. Zeker nu uit de door de Commissie uitgevoerde impact assessment blijkt dat de problemen niet met minder vergaande opties

als handhaving van de status quo in combinatie met zelfregulering of voorlichting

kunnen worden opgelost.


4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel a) Bevoegdheid:
De EG is op basis van artikel 95 EG-Verdrag bevoegd om een richtlijn vast te stellen met als doel de consumentenbescherming te verbeteren en consumenten optimaal te laten profiteren van de voordelen van de interne markt.
b) Functionele toets
· Subsidiariteit: positief · Proportionaliteit: positief · Onderbouwing
Het veelal grensoverschrijdende karakter van de overeenkomsten die onder het bereik van het voorstel vallen, vereist regelgeving op Europees niveau om consumenten adequaat te kunnen beschermen. Aanpassing van de Timeshare richtlijn door middel van een richtlijn is hiervoor het meest aangewezen instrument. Het voorstel gaat uit van volledige harmonisatie. Hiertegen lijkt geen bezwaar te bestaan, aangezien op de in het voorstel gereguleerde markt een min of meer uniforme normstelling nodig is om de consumentenbescherming (en de werking van de interne markt) te verbeteren.
c) Nederlands oordeel:
De EG is op basis van artikel 95 EG-Verdrag bevoegd om Europese regelgeving ter bescherming van de consument vast te stellen. Nederland is van oordeel dat het voorstel voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Echter, Nederland vindt dat rekening moet worden gehouden met andere herzieningstrajecten die momenteel lopen, in het bijzonder de herziening van het consumentenacquis en het voorstel voor een verordening Rome I inzake het toepasselijk recht op verbintenissen uit overeenkomst.
5. Implicaties financieel
a) Consequenties EG-begroting: Geen b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en / of decentrale overheden: Het bereik van de Europese regels inzake timeshare wordt uitgebreid naar andere producten en diensten. Als gevolg hiervan zou de belasting van de rechtelijke macht iets kunnen toenemen. Consumenten zullen immers in meer gevallen een beroep kunnen doen op deze in de Nederlandse wet te implementeren Europese regels. Echter, doordat de markt voor deze producten en diensten in Nederland relatief klein is en de klachten hierover zeer beperkt zijn, zal de toename naar verwachting zeer gering zijn. Budgettaire gevolgen dienen ingepast te worden in de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties (incl. personele) bedrijfsleven en burger: Het bereik van de Europese regels inzake timeshare wordt uitgebreid naar andere producten en diensten. Als gevolg hiervan zullen verkopers van die producten en diensten kosten maken, doordat zij zullen moeten voldoen aan de in het voorstel opgenomen regels. d) Administratieve lasten voor Rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger:

Artikel 3 leidt tot extra administratieve lasten wegens de invoering van nieuwe

informatieverplichtingen voor een deel van het bedrijfsleven (de verkopers van de onder het voorstel vallende producten en diensten). Volgens het impact assessment van de Commissie zijn de administratieve lasten van het voorstel zeer laag. Hierbij kan nog in ogenschouw worden genomen dat de omvang van de Nederlandse markt voor de onder het voorstel gereguleerde producten en diensten zeer beperkt is, waardoor de administratieve lasten beperkt zullen blijven.

6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid: De Timeshare richtlijn is geïmplementeerd in afdeling 10A van boek 7 van het BW. b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
In artikel 12 is nog geen exacte implementatietermijn opgenomen. Gezien het te volgen wetgevingstraject voor Nederland, zou de implementatietermijn vastgesteld moeten worden op minimaal 2 jaar na vaststelling van de richtlijn. c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling:
Nu de Timeshare richtlijn deel uitmaakt van de herziening van het consumentenacquis, moet bij dit voorstel rekening gehouden worden met eventuele latere wijzigingen in het kader van de herziening van het consumentenacquis. Het lijkt nuttig om daarom zowel een evaluatiebepaling op te nemen, als een bepaling die duidelijk maakt dat de wijziging van het consumentenacquis tot aanpassing/vervanging van het nieuwe voorstel kan leiden.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving Informatie over het inschakelen van nationale agentschappen, zelfstandige bestuursorganen e.d.
a) Uitvoerbaarheid:
Er worden geen uitvoeringsproblemen verwacht. b) Handhaafbaarheid:
De Consumentenautoriteit heeft op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming tot taak om op te treden tegen collectieve inbreuken op de in het BW geïmplementeerde regels uit de Timeshare richtlijn. Doordat in het voorstel de reikwijdte van deze regels wordt uitgebreid tot andere producten en diensten zal, de Consumentenautoriteit, als het voorstel wordt aangenomen, vaker bevoegd zijn tot ingrijpen. Echter, doordat de markt voor deze producten en diensten in Nederland relatief klein is en de klachten hierover zeer beperkt zijn, zullen er naar verwachting geen handhavingsproblemen optreden.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen

9. Nederlandse positie
a) Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt: Nederland is voorstander van de verbetering van de Europese regelgeving op het gebied van het consumentenrecht en ondersteunt daarom het voorstel van de Europese

Commissie. Echter, Nederland vindt dat rekening moet worden gehouden met andere

herzieningstrajecten die momenteel lopen, in het bijzonder het voorstel voor een verordening Rome I inzake het toepasselijk recht op verbintenissen uit overeenkomst en de herziening van het consumentenacquis .
Op dit moment lopen er in het kader van de uitwerking van dit Verdrag binnen de EU onderhandelingen over Rome I3 inzake het toepasselijk recht op verbintenissen uit overeenkomst. Deze ontwerpverordening bevat een bepaling over het toepasselijk recht op consumentenovereenkomsten (artikel 5).
Artikel 8, tweede lid, van het voorstel bevat een gewijzigde conflictregel vergeleken met de overeenkomstige bepaling in de huidige Timeshare richtlijn. Bij de antwoorden op het Groenboek herziening van het consumentenacquis heeft Nederland aangegeven dat het de conflictregels van Rome I en Rome II een zo ruim mogelijke gelding wil geven en wil bekijken in hoeverre het wenselijk is om in Rome I de conflictregels uit de diverse consumentenrichtlijnen op te nemen. Deze discussie over de overheveling van conflictregels uit de consumentenrichtlijnen naar Rome I is nog maar net begonnen. Nederland zal de Commissie wijzen op het belang van deze discussie bij de totstandkoming van deze nieuwe richtlijn.
Daarnaast is de Commissie gestart met een project betreffende de herziening van het consumentenacquis. In het kader van dit project evalueert Commissie acht consumentenrichtlijnen ­ waaronder de Timeshare richtlijn ­ en beoordeelt zij in hoeverre deze consumentenrichtlijnen in de praktijk tezamen en afzonderlijk de door de Commissie gestelde doelen op het gebied van de consumentenbescherming en de interne markt hebben bereikt. De Commissie heeft zich voorgenomen om het consumentenacquis zowel `verticaal' (per consumentenrichtlijn) als `horizontaal' (alle richtlijnen tezamen) te evalueren. Nu de richtlijn Timeshare vooruitlopend hierop reeds wordt herzien, dient ervoor gewaakt te worden dat deze beide herzieningstrajecten elkaar niet in de weg zitten.
Tot slot wordt opgemerkt dat het voorstel uitgaat van volledige harmonisatie (de lidstaten hebben op het door de richtlijn geharmoniseerde gebied niet langer meer de mogelijkheid om verdergaande voorschriften ter bescherming van de consument te hanteren). In de kabinetsreactie op het groenboek over de herziening van het consumentenacquis heeft Nederland aangegeven dat het geen principieel tegenstander is van volledige harmonisatie van het Europese consumentenrecht, maar dat bij de herziening van het consumentenacquis wel steeds per deelterrein of specifieke bepaling een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van volledige harmonisatie voor de werking van de interne markt en de behoefte om nationaal beleidsruimte te behouden om nationaal voorschriften terzake te kunnen vaststellen. In het voorstel neemt de Commissie reeds een voorschot op de vraag welke mate van harmonisatie gewenst is. Vooralsnog lijkt geen bezwaar te bestaan tegen volledige harmonisatie voor de onderwerpen geregeld in het voorstel.


3 COM(2005) 650 def, 2005/0261 (COD).

Mededeling inzake Humanitaire hulp


1. Algemene gegevens
Titel: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Naar een Europese consensus over humanitaire hulp Datum Commissiedocument: 13.6.2007 Nr. Commissiedocument: COM(2007) 317 (final) Pre-lex:http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=195843 Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: n.v.t. (http://ec.europa.eu/governance/impact/practice) Behandelingstraject Raad: CODEV en OS-Raad Streefdatum bereiken Consensus tussen EP, Raad en Commissie: 7-12-2007 Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse Zaken
2. Essentie voorstel:
Humanitaire hulpverlening is een belangrijk extern beleidsinstrument van de Europese Unie en staat symbool voor Europese solidariteit. Echter, in toenemende mate staat de mate van toegang tot hulpbehoevende mensen onder druk, voornamelijk in conflictsituaties. Eveneens is er sprake van een toename van humanitaire actoren en van publieke- en politieke belangstelling. Het is tijd de principes en waarden van de Europese humanitaire hulpverlening en de fundamentele humanitaire grondbeginselen (humaniteit, neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid) te herbevestigen.
De doelstellingen van de mededeling zijn: (1) het verkrijgen van consensus in EU-verband over de uitgangspunten en best practices van humanitaire hulpverlening, (2) het vaststellen van een implementatieagenda in EU-verband voor nauwere coördinatie van humanitaire hulpverlening. De Europese consensus zou - volgens de mededeling - meer draagvlak moeten creëren voor meer coherente, consistente en bredere benadering van humanitaire hulpverlening.
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
Aangekondigde acties:

- De meest concrete actie die voortvloeien uit de mededeling is het vaststellen van een implementatie-agenda. Nederland ziet echter geen meerwaarde in nauwere coördinatie van humanitaire hulpverlening op Europees niveau. Nederland is voorstander van donorcoördinatie, in eerste instantie multilateraal en ­ waar mogelijk ­ met lokale autoriteiten. Verplichte afstemming op het tussenliggende EU-niveau voegt naar het inzicht van Nederland niet direct iets toe (veel lidstaten zijn zeer kleine donoren), maar kan wel veel tijd kosten.

- Echter Nederland is groot voorstander van effectieve operationele coördinatie in het veld, m.n. ook tussen DG ECHO (Directoraat-generaal voor Humanitaire Hulp van de Europese Commissie) en VN (wat doorgaans reeds het geval is).


- Wat Nederland betreft is humanitaire hulpverlening een gedeelde bevoegdheid maar hoeft

de Commissie niet namens de lidstaten te spreken als het gaat om humanitaire hulpverlening.

- Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wat het financieel beslag van de toekomstige voorstellen zal zijn.


4. Nederlandse positie over de mededeling
Nederland ondersteunt de ambitie van de Commissie om tot een consensus over humanitaire hulp te komen. De mededeling biedt een goede basis voor discussies over de te bereiken consensus. Nederland is van mening dat met betrekking tot een aantal specifieke onderwerpen het Commissie-standpunt niet of niet voldoende helder beschreven staat in de mededeling. Nederland zal deze punten dan ook bij de bespreking in de RWG CODEV aan de orde stellen.
- Onderkenning van en steun aan de leidende rol van de VN bij internationale humanitaire crises De mededeling laat zich in algemene termen hierover uit, maar in veel mindere mate bij specifieke terreinen binnen de humanitaire hulpverlening, zoals internationale rampenrespons, needs-assessment instrumenten, en coördinatie van humanitaire hulpverlening. De tekst van de mededeling kan zo geïnterpreteerd worden dat het duplicatie van reeds bestaande VN- instrumenten op het gebied van internationale humanitaire hulpverlening mogelijk maakt; dit vindt Nederland ongewenst.

- VN hervormingen en financiële instrumenten De positie van de Commissie ten aanzien van recente ontwikkelingen in de internationale humanitaire sector ontbreekt grotendeels. Alhoewel de mededeling zich in algemene bewoordingen positief uitlaat over de VN-hervormingen op humanitair gebied, meent de Commissie geen visie te hoeven geven op het Central Emergency Response Fund (CERF) en op de zogeheten Pooled Funds. In beide gevallen betreft het nieuwe financiële instrumenten die zijn opgezet binnen de VN. De EU lidstaten zijn de grootste donoren van deze instrumenten. Nederland is van mening dat de Commissie het zich niet kan veroorloven aan de zijlijn te staan met betrekking tot dergelijke belangrijke ontwikkelingen. Sterker nog: Nederland is er voorstander van als de Commissie zich ook financieel aan deze instrumenten zou committeren.

- Inzet van civiele bescherming en militaire middelen De Nederlandse inbreng zal zich met betrekking tot deze paragraaf richten op (1) behoud van de tekst onder § 3.5. van de mededeling, en (2) opname van een passage in de consensus waarin duidelijk wordt aangegeven dat het humanitaire spoor leidend is bij humanitaire crises in derde landen. Daarnaast zal aan de Commissie verduidelijking worden gevraagd wat zij onder humanitaire hulpverlening en andere vormen van hulpverlening verstaat. o (ad1) is van groot belang voor de samenhang en efficiëntie van de EU-respons op crises buiten de EU. De tekst in de mededeling op dit onderdeel wordt integraal door Nederland ondersteund. Het is daarbij van belang dat integraal wordt vastgehouden aan de MCDA- en Oslo-richtlijnen4 zoals afgesproken door alle EU-lidstaten in VN-kader. Nederland is ingenomen met de tekst van de Commissie op dit punt. Met betrekking tot de Oslo-guidelines is de versie van november 2006 (waarin gesproken wordt over civil defense assets) leidend. o (ad 2) De Commissie heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om de knoop door te hakken op een belangrijke vraag en pijnpunt: Wie is binnen de Commissie leidend op het gebied van rampenrespons in derde landen? Nu bestaat daarover geen eenduidigheid, met als gevolg dat zowel DG ECHO als DG


4 MCDA- en Oslo-richtlijnen: het betreft hier niet-bindende richtlijnen van de SGVN over de voorwaarden waaronder militaire en civil defense middelen kunnen worden ingezet in humanitaire crisis (zowel in conflictsituaties respectievelijk bij natuurrampen. MCDA staat voor Military and Civil Defense Assets.

Environment in dergelijk gevallen aan rampenrespons kunnen doen, zonder dat

deze acties (afdoende) op elkaar zijn afgestemd. Nederland vindt dit een onwenselijke situatie en meent dat binnen de Commissie één instantie (conform het principe `guichet unique') verantwoordelijk dient te zijn voor hulpverlening bij rampenrespons in derde landen. Wat Nederland (en gelijkgezinde lidstaten) betreft is dat - afhankelijk van het type crisis en hulpverlening - DG ECHO, dan wel een ander Commissie-onderdeel zoals DG Environment. Bij humanitaire crisis in derde landen is wat Nederland betreft het humanitaire spoor (DG ECHO) leidend. Omdat de Commissie gekozen heeft deze interne stammenstrijd in het midden te laten, lijkt er geen andere optie voorhanden dan dat de Raad zich hierover uitspreekt.
o Doordat de Commissie niet aangeeft welke vormen van hulpverlening zij onder humanitaire hulpverlening schaart, en welke onder civiele protectie of een andere type hulpverlening, blijft onduidelijk wanneer civiele protectie of andere vormen van hulpverlening kunnen bijdragen aan een humanitaire hulpverleningsactie, en wanneer niet. Hiermee samenhangend verzuimt de Commissie aan te geven welke DG binnen de EU de leiding heeft bij welk type hulpverlening. Het een en ander maakt het moeilijk § 3.5, waar het gaat om civil protection op waarde te beoordelen.

- Coördinatie hulpverlening in EU-kader
In de mededeling staat als doelstelling vermeld het vaststellen van een implementatieagenda voor nauwere coördinatie van humanitaire hulpverlening. Nederland is voorstander van donorcoördinatie, in eerste instantie multilateraal en ­ waar mogelijk ­ met lokale autoriteiten. Verplichte afstemming op het tussenliggende EU-niveau voegt niet direct iets toe (veel LS zijn zeer kleine donoren), maar kan wel veel tijd kosten. Nederland is wel groot voorstander van effectieve operationele coördinatie in het veld, m.n. ook tussen DG ECHO en VN (wat doorgaans reeds het geval is). Wat Nederland betreft is humanitaire hulpverlening een gedeelde bevoegdheid en hoeft de Commissie niet namens de lidstaten te spreken als het gaat om humanitaire hulpverlening.

- Administratieve procedures
De mededeling wekt de indruk dat het huidige stringente financieel-administratieve beleid van de Commissie geen belemmering vormt voor snelle en effectieve humanitaire hulp. Nederland deelt die mening niet en wil graag dat de Raad hieraan aandacht besteed. Nederland wenst dat de administratieve procedures voor projectfinanciering bij DG ECHO versoepeld worden, m.n. in het geval van natuurrampen. Belangrijkste argumenten hiervoor zijn dat de geldende voorwaarden een flexibele en snelle respons bij plotseling opgekomen rampen juist in de weg kunnen staan. Behalve dat dit nadelig is voor hulpbehoevende mensen, kan het tevens negatieve consequenties hebben voor het imago van de EU. Daarnaast verhoogt het de transactiekosten bij partners van ECHO. Om de administratieve procedures te kunnen wijzigen dient de steun van de Raad en andere onderdelen van de Commissie ingeroepen te worden.

- Coherentie
Humanitaire hulp is zowel binnen de EU als in Nederland een belangrijk extern beleidsinstrument. Echter politieke beslissingen die de EU dan wel nationale regeringen nemen stroken niet altijd met de uitgangspunten van humanitaire hulp. Het bereiken van betere coherentie op de verschillende terreinen is een uitdaging die zowel bij de Commissie als bij de lidstaten ligt.

- Good Humanitarian Donorship
In de mededeling wordt verwezen naar dit belangrijkste beleidsproces in de humanitaire sector. Een groot deel van de lidstaten maken deel uit van dit proces, dat tevens is bekrachtigd in OESO/DAC-verband. Nederland streeft naar bekrachtiging van de Good Humanitarian

Donorship--uitgangspunten door de Europese Unie en wil vooralsnog niet dat er daarnaast

nog andere initiatieven worden ontwikkeld.

Richtlijn gebruik Diergeneesmiddelen in de Veehouderij


1. Algemene gegevens
Titel: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 96/22/EG betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van -agonisten.
Datum Commissiedocument: 4 juni 2007 Nr. Commissiedocument: COM(2007) 292 Pre-lex : http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=195794 Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: De Europese Commissie heeft geen separate impact-assessment gemaakt. Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Veterinaire Experts, Coreper, LVR Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van LNV Rechtsbasis: Artikel 152 (4) (b) van het EG-verdrag Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: gekwalificeerde meerderheid; EP: medebeslissingsrecht Comitologie: niet van toepassing (wijziging richtlijn)
2. Samenvatting BNC-fiche:
Het voorstel betreft een totaal-verbod op het gebruik van de stof `17 bèta oestradiol' als geneesmiddel voor gezelschaps- en landbouwhuisdieren en het versoepelen van het bestaande totaalverbod op de stof thyreostatica in geneesmiddelen voor gezelschapsdieren.
Dit onderwerp valt onder de exclusieve bevoegdheid van de EG. Het subsidiariteitsbeginsel is dan ook niet van toepassing. Nederland vindt een totaalverbod op de stof 17 bèta oestradiol niet proportioneel. Wel is Nederland het eens met de vorm van het voorstel, namelijk een richtlijn.
De stof `17 bèta oestradiol' is zeer waarschijnlijk kankerverwekkend en een verbod op deze stof (vanwege de mogelijkheden van misbruik in de intensieve dierhouderij) zou ondersteund moeten worden. Er zijn ook niet-schadelijke alternatieven. Echter, voor zeker twee toepassingen zijn er geen alternatieven, namelijk bij de bestrijding van incontinentie van gesteriliseerde honden en voor de opwekking van hengstigheid bij paarden. Nederland kan niet instemmen met het voorgestelde totaalverbodop het gebruik van de stof '17 bèta oestradiol'. Alleen een verbod dat de genoemde en eventueel nog andere onmisbare toepassingen uitzondert, is acceptabel. Nederland kan instemmen met de voorgestelde versoepeling van het totaalverbod op thyreostatica.
3. Samenvatting voorstel:

De stof '17 bèta oestradiol (=vrouwelijk humane geslachtshormoon) is verboden voor

landbouwhuisdieren, maar nog toegelaten voor gezelschapsdieren. Dit geeft de ruimte voor illegaal gebruik van deze stof, namelijk gebruik van deze stof ter bevordering van de groei van landbouwhuisdieren. Tevens is onlangs bekend geworden dat deze stof zeer waarschijnlijk kankerverwekkend is. Het voorstel is om deze stof ook te gaan verbieden voor gebruik bij gezelschapsdieren. Er zijn alternatieven voor deze stof op de markt, zodat er bij een totaalverbod geen tekorten aan diergeneesmiddelen zullen ontstaan. Echter, voor enkele toepassingen zijn er geen alternatieven, onder andere bij de bestrijding van incontinentie van gesteriliseerde honden en voor de opwekking van hengstigheid bij paarden.
Verder wordt voorgesteld om het bestaande totaalverbod op het gebruik van thyreostatica (= schildklierhormoonremmers) te versoepelen, zodat er voor gezelschapsdieren geneesmiddelen ter behandeling van schildklierafwijkingen op de markt kunnen komen.
b) Impact-assessment Commissie: De Europese Commissie heeft voor dit voorstel geen impact assessment opgesteld.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel a) Bevoegdheid: exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap (door middel van het (eerder) uitvaardigen van gemeenschappelijke regels is hier een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap ontstaan).
b) Functionele toets
Subsidiariteit: niet van toepassing want het onderwerp betreft de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.
Proportionaliteit: negatief. Een totaalverbod op het gebruik van de stof 17 bèta oestradiol is naar de mening van Nederland een te zwaar middel. Omdat er voor twee toepassingen geen alternatieve stoffen zijn, wil Nederland geen totaalverbod, maar een verbod dat deze twee uitzonderingssituaties uitzondert. Nederland vindt het namelijk wel van belang dat er gestreefd wordt naar een gelijk (communautair) verbod of toestaan op/van het gebruik van bepaalde werkzame stoffen in diergeneesmiddelen. c) Nederlands oordeel: Een verbod op de stof `17 bèta oestradiol' leidt ertoe dat er geen geneesmiddelen zijn voor de behandeling van incontinentie na sterilisatie bij honden en de opwekking van hengstigheid bij paarden. Dit is voor Nederland niet acceptabel. Nederland is van mening dat het nu voorliggende voorstel moet worden afgewezen of zodanig worden geamendeerd dat de stof '17 bèta oestradiol' nog wel gebruikt mag worden voor de behandeling van de eerder genoemde indicaties bij honden en paarden. Het tweede onderdeel van het voorstel, namelijk de versoepeling van het totaal-verbod op het gebruik van thyreostatica, is voor Nederland acceptabel.

5. Implicaties financieel
a )Consequenties EG-begroting: geen
b) Financiële, consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en / of decentrale overheden: Vooralsnog worden geen directe financiële consequenties voor de Rijksoverheid en decentrale overheden voorzien. Wel bestaat de kans dat producenten van diergeneesmiddelen met 17 bèta oestradiol financiële claims bij de overheid zullen indienen bij een totaalverbod van diergeneesmiddelen met 17 bèta oestradiol. Financiële claims voor diergeneesmiddelen met schadelijke bijwerkingen waarvoor alternatieven beschikbaar zijn, dienen in principe van de

hand te worden gewezen. Als de indicaties waarvoor er geen alternatieven zijn voor 17 bèta

oestradiol van het verbod uitgezonderd worden, wordt de kans dat er financiële claims van de producenten komen, aanzienlijk verkleind. Eventuele budgettaire consequenties worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels budgetdiscipline. Op het personele vlak worden voor de Rijksoverheid en decentrale overheden geen consequenties voorzien.
c) Financiële, consequenties (incl. personele) bedrijfsleven en burger:De financiële consequenties voor dierenartsen zijn naar alle waarschijnlijkheid positief. Geneesmiddelen met de stof 17 bèta oestradiol kunnen zij niet meer verkopen, maar wel diergeneesmiddelen met alternatieve stoffen voor 17 bèta oestradiol. Wel kunnen dierenartsen door de versoepeling van het totaalverbod op thyreostatica voortaan geneesmiddelen voor huisdieren met schildklierafwijkingen verkopen. Bij voldoende omzet zal ook het farmaceutisch bedrijfsleven hiervan kunnen profiteren aangezien dan de kosten van een markttoelating van middelen op basis van deze stof terugverdiend kunnen worden. d) Administratieve lasten voor Rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger: De registraties in Nederland van diergeneesmiddelen op basis van de stof 17 bèta oestradiol zullen moeten worden geschrapt. De hiermee gepaard gaande (beperkte) administratieve lasten kunnen niet worden verhaald op de producenten en moeten dus door de overheid zelf betaald worden. Met de introductie van een nieuw diergeneesmiddel (ter bestrijding van schildklierafwijkingen bij huisdieren) zijn aanzienlijke administratieve lasten voor de producent gemoeid. Deze kosten zijn een vast gegeven wat de producent meeneemt in zijn kosten-baten overwegingen bij het op de markt brengen van een nieuw geneesmiddel.


6. Implicaties juridisch
a)Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid: beperkt (opname wijziging in nationale regelgeving)
b)Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: 1 juli 2007. Meer duidelijkheid van de Commissie over de implementatietermijn is gewenst.
c)Evaluatie-/horizonbepaling: niet in het voorstel opgenomen. Indien gekozen wordt voor een totaalverbod met uitzonderingen, zou het volgens Nederland aan te bevelen zijn om deze uitzonderingsbepalingen te limiteren in de tijd totdat er een alternatief diergeneesmiddel voorhanden is. Op deze manier wordt de farmaceutische industrie gestimuleerd om een alternatief te zoeken voor de schadelijke stof 17 bèta oestradiol.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving Informatie over het inschakelen van nationale agentschappen, zelfstandige bestuursorganen e.d.
a) Uitvoerbaarheid: Het voorstel raakt dierhouders, dierenartsen, diergeneesmiddelenfabrikanten en registratiebureaus. Een partieel verbod op gebruik van 17 bèta oestradiol bij gezelschapsdieren leidt ertoe dat registraties van bepaalde diergeneesmiddelen door de registratieautoriteit geschrapt zullen moeten worden. Dierhouders, dierenartsen en fabrikanten zullen zich moeten instellen op dit nieuwe verbod. Ze zullen in veel maar zeker niet in alle gevallen alternatieven kunnen gebruiken (prostaglandines).
b) Handhaafbaarheid: Uitzonderingen op een totaal verbod bemoeilijken de controle op het juiste gebruik van de diergeneesmiddelen. De beschikbaarheid van de stof 17 bèta oestradiol voor de honden en paarden weegt op tegen de moeilijkere handhaafbaarheid.


8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

a) Voor landen die dierlijke producten naar de EU exporteren gelden dezelfde productie- voorwaarden als voor de EU-lidstaten. Omdat het voorstellen voor 17 bèta oestradiol en thyreostatica vooral de gezelschapsdieren betreffen en slechts in geringe mate landbouwhuisdieren, zullen de voorstellen nauwelijks van invloed zijn voor ontwikkelingslanden die dierlijke producten exporteren naar de EU. b) Toelichting implicaties: zie 7 b.

9. Nederlandse positie
a) Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt: Nederland kan met de voorstellen instemmen, mits de twee genoemde indicaties (en eventueel nog andere indicaties bij gezelschapsdieren waarvoor nu geen alternatieven zijn) behandeld kunnen blijven met de stof 17 bèta oestradiol. Wel is Nederland van mening dat de vraag gesteld kan worden of een partieel verbod voor gezelschapsdieren nog wel voordelen biedt boven de huidige situatie. Nederland is tevreden dat de beschikbaarheid van middelen voor gezelschapsdieren op basis van schildklierhormonen wordt verbeterd en verwacht door de versoepeling geen misbruik van het middel in de intensieve dierhouderij.

Mededeling Visserij vangstmogelijkheden voor 2008


1. Algemene gegevens

Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad: Vangstmogelijkheden voor 2008. Beleidsverklaring van de Europese Commissie
Datum Commissiedocument: 6 juni 2007 Nr. Commissiedocument: COM(2007) 295 Pre-lex: http://eur-ex.europa.eu/LexUriServ/site/en/com/2007/com2007_0295en01.pdf Commissie en Opinie Impact-assessment Board:
(http://ec.europa.eu/governance/impact/practice)
Behandelingstraject Raad: Raadsgroep Visserij, Coreper, Landbouw- en Visserijraad. Verwachting nadere voorstellen in 2008. Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van LNV
2. Essentie voorstel:
De beleidsverklaring van de Commissie zet de standpunten uiteen voor het vaststellen van de vangstmogelijkheden voor 2008. Aangezien de in 2006 vastgestelde algemene beginselen dezelfde zijn gebleven, is deze mededeling vooral gericht op de resultaten van de instandhoudingsmaatregelen die sinds de hervorming van het visserijbeleid van 2002 zijn uitgevoerd. De Commissie constateert dat een aantal meerjarige beheerplannen positieve resultaten laat zien, maar dat de meeste bestanden zich nog steeds buiten de biologisch veilige grenzen bevinden. Grote inspanningen zijn nodig in TAC- en inspanningsbeheer (TAC: total allowable catches, totale toegestane vangsten) om het uiteindelijke doel te realiseren: het beheer van visbestanden binnen veilige biologische voorzorgslimieten en verbetering van het economisch perspectief voor de lange termijn. De Commissie ziet meerjarige beheerplannen als de beste manier om visbestanden te beheren. Deze beheerplannen zullen daarom worden ontwikkeld en bestaande plannen zullen worden herzien. Voor bestanden die niet onder meerjarige beheerplannen vallen zullen generieke maatregelen worden ontwikkeld. Daarnaast moet het inspanningsmanagement eenvoudiger en effectiever worden gemaakt. Verder geeft de Commissie aan op welke wijze TACs moeten worden vastgesteld voor bestanden waarvan geen kwantitatieve data beschikbaar zijn en in die gevallen dat TACs zich buiten de biologische veilige grenzen bevinden.

3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
De Commissie kondigt de volgende acties aan:

- een consultatieronde in 2007 met betrekking tot de maatregelen die zijn genomen in het kader van het kabeljauwherstelplan. De resultaten van deze consultatie zullen in 2007 worden gebruikt voor het vaststellen van de vangstmogelijkheden voor 2008 en voor de

aangekondigde algehele herziening van het kabeljauwherstelplan die gepland staat voor

volgend jaar;

- het ontwikkelen van meer meerjarige beheerplannen of het herzien van bestaande plannen voor visbestanden die zich nog niet binnen veilige biologische limieten bevinden;
- het aanpassen van toelaatbare inspanningsniveaus zodat deze in overeenstemming zijn met de in werking zijnde meerjarige beheer- en herstelplannen. Hiertoe zal dit jaar een discussie worden gestart met stakeholders en lidstaten om te kijken of bestaande inspanningsregimes kunnen worden vereenvoudigd, verbeterd en geconsolideerd. Het resultaat van deze discussie moet dit jaar leiden tot voorstellen voor overgangsmaatregelen die van toepassing moeten worden in 2008. De Commissie kondigt de volgende concrete voorstellen voor wet- en regelgeving aan voor 2007:
- een voorstel voor een verordening tot vaststelling van vangstmogelijkheden in de Baltische Zee, gepland voor september 2007;
- een voorstel voor een verordening tot vaststelling van vangstmogelijkheden voor de overige gebieden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, gepland voor november 2007;

- een voorstel tot wijziging van verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen met betrekking tot technische maatregelen in de Atlantische Oceaan. Op de aangekondigde voorstellen is een subsidiariteitsoordeel niet van toepassing; het visserijbeleid betreft een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. In het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) is bepaald dat een verordening het geëigende middel is om de gestelde doelen te bereiken. Ook beheerplannen en generieke maatregelen zijn in het GVB reguliere instrumenten. Over de proportionaliteit van de inhoud van de voorstellen zal pas na het verschijnen van die voorstellen een oordeel kunnen worden gegeven. Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële implicaties voor Nederland: in dit stadium nog niet te beoordelen.
4. Nederlandse positie over de mededeling Het Nederlandse visserijbeleid heeft een duurzame visserij tot doel: het waarborgen van de duurzaamheid van visserijmogelijkheden, gezonde visbestanden en minimale impact op het mariene ecosysteem. Hierbij is naast TAC- vaststelling in principe ook inspanningsbeheersing nodig. Immers het beperken van de visserij inspanning vormt een additionele garantie dat de vastgestelde TACs ook daadwerkelijk worden nageleefd en leidt derhalve tot een grotere effectiviteit van deze beheersmaatregel. TAC- vaststelling en het beheersen van de inspanning wordt voor verschillende bestanden gerealiseerd in meerjarige beheerplannen. Nederland is voorstander van meerjarige beheerplannen omdat dit bijdraagt aan verduurzaming van het beheer van visbestanden.
Nederland staat positief tegenover het streven van de Commissie om de bestaande inspanningsregimes te vereenvoudigen. Nederland acht het van belang om te komen tot een eenvoudige, transparante methodiek. Voorop staat dat de inspanning met betrekking tot tong en schol geregeld moet worden in het meerjarenplan voor het beheer van tong en schol en niet in het kabeljauwherstelplan. Dit is ook de inzet van Nederland bij de door de Commissie aangekondigde herziening van het kabeljauwherstelplan.

Voor het vaststellen van de TAC en quota is een adequate datacollectie van belang. Dit geldt

zeker voor die bestanden waarvoor geen kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn. Ten aanzien van de door de Commissie aangegeven situaties waarbij kwantitatieve gegevens ontbreken, is Nederland van oordeel dat adequate datacollectie relevant is. In dit verband acht Nederland het (separate) voorstel van de Commissie voor een verordening voor gegevensbeheer in de visserijsector van belang.
Wat betreft de herziening van verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen staat voor Nederland bevordering van de selectiviteit voorop. Met belangstelling wordt het voorstel van de Commissie afgewacht. Nederland is voorstander van integratie van maritiem/marien beleid op EU-niveau. In de uitwerking van deze mededeling zal dan ook een relatie moeten worden gelegd met de richtlijn Europese mariene strategie voor de integratie van de milieudoelstellingen t.a.v. het mariene milieu in het visserijbeleid.