Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Den Haag Ons kenmerk uni 2007
7 j BVE/Stelsel/2007/1926

Onderwerp
Afdrachtvermindering onderwijs uit de Wet
vermindering afdracht loonbelasting en premie
voor de volksverzekeringen (WVA)

In deze brief geef ik antwoord op de schriftelijke vragen die gesteld zijn door de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, naar aanleiding van de brief van mijn ambtsvoorganger aan u, d.d. 9 oktober 2006, Kenmerk BVE/IenI/2006/40481, over de afdrachtvermindering onderwijs uit de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA). Onderstaande antwoorden worden mede namens de staatssecretaris van Financiën gegeven.

De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van de in de brief genoemde verzilverings- problematiek (het niet geheel kunnen profiteren van de afdrachtvermindering vanwege te geringe afdracht loonbelasting/premie volksverzekeringen) of de mening wordt gedeeld dat de huidige financiële tegemoetkoming juist voor kleine bedrijven noodzakelijk is om voldoende stageplaatsen te realiseren c.q. te behouden. Voorts vragen zij hoe de kans wordt ingeschat dat kleine bedrijven vanwege deze verzilveringsproblematiek zullen afzien van het bieden van stageplaatsen aan BBL- leerlingen en of het aantal bedrijven genoemd kan worden waarvoor de verzilveringsproblematiek kan gelden. Ook vragen deze leden of de mening wordt gedeeld dat de verzilveringsproblematiek met name op de groep van ondernemers van allochtone afkomst van toepassing is.

De afdrachtvermindering onderwijs is een waardevol instrument voor de ondersteuning van praktijkstages voor BBL-leerlingen. Het door de leden van de fractie van het CDA aan de orde gestelde verschijnsel dat deze afdrachtvermindering niet altijd volledig kan worden toegepast doordat de inhoudingsplichtige onvoldoende loonheffing afdraagt, is inherent aan de keuze voor dat instrument. Dit laat onverlet dat het instrument in de praktijk toch zeer waardevol blijkt te zijn. Mij hebben geen signalen bereikt die erop wijzen dat werkgevers die ondanks de beperkingen van het instrument Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl E

blad 2/5

voorheen stageplaatsen hebben aangeboden, hiervan in de toekomst zullen afzien. De systematiek van de afdrachtverminderingen lijkt immers een regeling te bieden waarmee werkgevers vanwege de beperkte administratieve lasten en de gemakkelijke toepasbaarheid prima uit de voeten kunnen. Het is niet bekend voor hoeveel bedrijven de verzilveringsproblematiek kan gelden. Dat die problematiek allochtone ondernemers meer zou treffen dan autochtone, is mij niet bekend. De verzilverings- problematiek geldt voor iedere situatie waarin het bedrag van de afdrachtvermindering het bedrag van de zonder toepassing van deze afdrachtvermindering af te dragen loonheffingen overstijgt.

De leden van de CDA-fractie vragen verder of de financiële ondersteuning van de begeleiding van BBL- leerlingen, zoals die nu via de WVA verloopt, voor alle bedrijven de meest geschikte manier is. In dat kader vragen zij of de financiering bij kleine bedrijven ook op andere wijze dan via de fiscaliteit kan plaatsvinden. Voorts vragen zij in hoeverre er bereidheid bestaat om te onderzoeken in hoeverre er andere mogelijkheden zijn om het aanbieden van BBL-stageplaatsen financieel te ondersteunen.

In het verleden zijn verscheidene methoden van financiële ondersteuning gebruikt en bekeken. In een recente evaluatie van de afdrachtvermindering onderwijs, uitgevoerd door het onderzoeksbureau SEOR, is hierover het volgende opgemerkt.

"Deze regeling bestaat sinds januari 1996. Daarvoor bestonden andere regelingen om het leerlingwezen te stimuleren. Van mei 1994 tot eind 1995 betrof dit de Kaderregeling Bedrijfstaksgewijze Scholing (KBS) en in de jaren daarvoor de Bijdrageregeling Vakopleiding Leerlingwezen (BVL) die weer de opvolger was van de Bijdrageregeling Vakopleiding Jeugdigen (BVJ). Deze subsidieregelingen werden door Arbeidsvoorziening uitgevoerd. Door de bezuinigingen op de Arbeidsvoorziening stond ook de KBS ter discussie (Algemene Rekenkamer, 1997/1998). Uiteindelijk werd daarom besloten om de verlaging van kosten voor leerlingen te realiseren via een bredere fiscale regeling voor lastenverlichting van bepaalde groepen, die op dat moment in ontwikkeling was."

Er is gekozen voor een fiscale tegemoetkoming in de vorm van een vermindering op de af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen. Gelet op de gekozen systematiek van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekering (artikel 3 van deze wet) betreft deze maatregel van oudsher een vermindering van de af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen. Om te voorkomen dat deze zou leiden tot een door de fiscus uit te betalen bedrag is in voornoemd artikel uitdrukkelijk bepaald dat het per saldo af te dragen bedrag niet negatief mag worden. Met het onderbrengen van een fiscale tegemoetkoming in de sfeer van de afdrachtverminderingen heeft de wetgever bewust gekozen voor deze systematiek, waaraan, zoals aangegeven, de verzilveringsproblematiek inherent is.

blad 3/5

De huidige methode is de makkelijkst uitvoerbare methode voor de overheid gebleken met beperkte administratieve lasten voor bedrijven. Er is naar mijn mening geen reden opnieuw onderzoek te doen naar alternatieve methoden. Het voordeel van goede uitvoerbaarheid en beperkte administratieve lasten weegt naar mijn mening nog steeds ruimschoots op tegen het nadeel dat sommige bedrijven geen aanspraak kunnen maken op het volledige bedrag per stagiair, omdat ze niet voldoende belasting en premie betalen. Indien de keuze zou worden gemaakt voor een niet-fiscale tegemoetkoming - de tegemoetkoming zou dan als subsidie moeten worden vormgegeven - zal dit onmiskenbaar leiden tot een arbeidsintensievere methode en tot een toename van administratieve lasten en uitvoeringskosten.

Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie naar de mening van MKB-Nederland en VNO-NCW over onderhavige kwestie.

Over de mening van de werkgeversorganisaties heb ik momenteel geen concrete informatie. Wel blijkt uit de evaluatie van de afdrachtvermindering onderwijs, die onlangs aan de Tweede Kamer is aangeboden, dat werkgevers van mening zijn dat de WVA een belangrijke erkenning vormt van de rol die werkgevers vervullen om jongeren op te leiden tot beginnend beroepsbeoefenaren. Deze evaluatie zend ik dezer dagen aan de werkgeversorganisaties voor commentaar. Hierbij zal ik ook hun mening vragen over voornoemde kwestie.

De leden van de PvdA-fractie geven aan dat het tekort aan beroepspraktijkvormingsplaatsen een ernstig probleem is. Zij vragen op welke wijze kleine ondernemers gestimuleerd zullen worden om beroepspraktijkvormingsplaatsen aan te bieden.

Het tekort aan beroepspraktijkvormingsplaatsen is niet zo ernstig als de leden van de PvdA-fractie doen vermoeden. In het algemeen zit het wel goed met de beschikbaarheid van stageplaatsen. De eventuele mismatch tussen vraag en aanbod is voornamelijk sectoraal dan wel regionaal van aard. Daarnaast zijn er moeilijk plaatsbare leerlingen, bijvoorbeeld degenen met gedragsproblemen. Het kabinet trekt voor het plaatsen van deze groep sinds vorig jaar structureel 35 mln euro per jaar uit. Bovendien krijgt een kleine onderneming niet per definitie te maken met de verzilveringsproblematiek. In hoeverre de afdrachtvermindering volledig kan worden benut is namelijk afhankelijk van de totale samenstelling van het werknemersbestand.

De leden van de SP-fractie stellen dat het begeleiden van leerlingen een taak van de school is. Zij betreuren het dat in bepaalde gevallen deze begeleiding door scholen wordt uitbesteed en vragen of die mening wordt gedeeld. Verder vragen de leden van de SP-fractie hoe contracten worden afgesloten met de leerlingen. Daarnaast stellen zij een onderzoek voor naar de uitbuiting van BBL-stagiairs.

blad 4/5

Voor het verrichten van arbeid binnen een praktijkplaats in het kader van de beroepspraktijkvorming sluiten deelnemers aan het beroepsonderwijs leer-werkovereenkomsten af met de MBO-instelling en het leerbedrijf. Als een particuliere organisatie effectiever en economischer is in het vinden van praktijkplaatsen en de scholingsinstellingen daarvan gebruik willen maken, bestaat daartegen geen bezwaar. De bemiddelingsbureaus zijn er juist voor bedoeld BBL-leerlingen makkelijker aan een praktijkplaats te helpen door gericht vraag en aanbod met elkaar in contact te brengen. Daarnaast nemen zij de administratieve verplichtingen met betrekking tot de leerwerkplek over van degene die de leerwerkplek aanbiedt, waardoor men eerder bereid zal zijn leerwerkplekken beschikbaar te stellen. Ik heb geen reden te veronderstellen dat BBL-leerlingen slechter af zijn door tussenkomst van een bemiddelaar (in vergelijking met de situatie dat zij rechtstreeks door het leerbedrijf worden aangenomen). In principe let de Inspectie hierop en die heeft hierover niets gemeld. Ook zijn hierover geen klachten van deelnemers binnengekomen. Er bereiken mij echter wel signalen uit de praktijk van andere vormen van oneigenlijke inzet van BBL-leerlingen (hen klussen laten opknappen waar de beroepspraktijkvorming niet voor bedoeld is), die los staan van het al dan niet inschakelen van bemiddelaars. Ik ben van plan onderzoek naar deze signalen te doen in overleg met Colo.

Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie op welke wijze bemiddelaars van stageplaatsen de Flexwet kunnen vermijden, zoals is aangegeven in de reactie aan de vaste commissie van OCW naar aanleiding van de brief van dhr. Herwaarden.

In de reactie aan de vaste commissie voor OCW naar aanleiding van de brief van de heer Van Herwaarden is opgemerkt dat werkgevers de gevolgen van de Flexwet kunnen vermijden door iemand niet zelf in dienst te nemen, maar in te huren via een bemiddelaar. Anders dan de leden van de SP- fractie lijken te veronderstellen, heeft de opmerking in de reactie dus geen betrekking op de bemiddelaar, maar op de werkgever die een bemiddelaar inschakelt. De beroepspraktijkvorming is voor BBL-ers geen echte stage (bij een stage is vaak geen sprake van een echte dienstbetrekking), maar een baan die de leerwerkplek omvat. In het algemeen zal men een dergelijke arbeidsrelatie als dienstbetrekking kwalificeren. Er is dan sprake van een arbeids- overeenkomst waarop de Flexwet van toepassing kan zijn. Zoals eerder is aangegeven kunnen degenen die de leerwerkplekken beschikbaar stellen, de gevolgen van de Flexwet vermijden door gebruik te maken van de hiervoor genoemde bemiddelaars.
De Flexwet heeft onder meer geleid tot aanpassing van het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:668a), waarin is geregeld dat een werkgever niet "eindeloos" kan doorgaan met het bieden van een tijdelijke arbeidsovereenkomst aan een werknemer. Op zeker moment dient de arbeidsovereenkomst er een van onbepaalde tijd te worden (bijvoorbeeld meer dan drie elkaar opvolgende tijdelijke contracten met tussenpozen van minder dan drie maanden). Wanneer degene die de leerwerkplek beschikbaar stelt, iemand niet zelf inhuurt maar dat door een bemiddelaar laat doen, loopt hij niet het risico de tijdelijke

blad 5/5

arbeidsovereenkomst op enig moment verplicht te moeten omzetten in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Uiteraard verschuift dit risico wel naar de bemiddelaar, aangezien de bemiddelaar in dat geval de persoon inhuurt.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de staatssecretaris van Financiën,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart