Nederlands Instituut voor Ecologie
05-06-2007 KNDV Zoölogieprijs 2007 voor Dr. Jan van Gils (persbericht
NIOZ en NIOO-KNAW)
Persbericht KNDV, NIOZ en NIOO-KNAW, 5 juni 2007
KNDV ZoÖlogieprijs 2007 voor Dr. Jan van Gils
Dr. Jan van Gils is de winnaar van de Nederlandse Zoölogieprijs 2007
van de Koninklijke Nederlandse Dierkundige Vereniging (KNDV). Van Gils
verrichtte onderzoek aan de fysiologische en gedragsaanpassingen van
trekvogels in de Waddenzee bij het NWO instituut NIOZ Koninklijk
Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee op Texel en bij het
Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) in Nieuwersluis. Het
juryrapport stelt: " Het werk van dr. Jan van Gils is biologisch
onderzoek `pur sang' vastgelegd in een nu al indrukwekkende
publicatielijst, waar een aanstekelijk enthousiasme vanaf spettert".
Jan van Gils ontvangt de prijs tijdens het speciaal voor deze
gelegenheid georganiseerde Symposium "In de footsteps of Jan Verwey:
How flexible phenotypes reflect ambient ecological conditions". Dit
symposium vindt plaats op 29 juni bij het NIOZ op Texel, waar Dr. Jan
Verwey van 1931 tot 1965 directeur was en waar Jan van Gils nu weer
werkt. (www.nioz.nl/kndv)
Kanoetstrandlopers (Calidris canutus) vliegen jaarlijks heen en weer
tussen de toendra rond de Noordpoolgebied (zomer) en onder andere de
Banc d'Arguin in Mauritanië (winter). Zij kunnen deze enorme vlucht
niet in één keer maken, maar hebben een tussenstop in getijdengebieden
zoals de Waddenzee nodig om onderweg brandstof bij te tanken in de
vorm van bodemdieren uit de tijdens laagwater drooggevallen wadplaten.
Tijdens het vliegen is het voor de vogels gunstig om zo licht mogelijk
te zijn. Aangezien ze tijdens de lange vlucht niet eten, wordt het
gewicht van de maag (en andere verteringsorganen) sterk verkleind om
onnodige ballast tijdens de vlucht te voorkomen. Bij aankomst in de
Waddenzee geeft dit echter een groot probleem, want deze vogels
slikken hun harde prooien geheel door en kraken en vermalen deze met
de spieren in hun maagwand. Een net in de Waddenzee aangekomen vogel
heeft dus honger, kan nog niet goed eten, maar moet toch de spiermassa
van zijn of haar maag eerst sterk verhogen om uit deze impasse te
raken; een schijnbaar onmogelijke opgaaf. Toch lukt dit de meeste
vogels uiteindelijk, waarbij ze wel door een diep dal moeten gaan om
de noodzakelijke fysiologische aanpassingen te bewerkstelligen. Met
behulp van ultrasone-geluidstechnieken kon Van Gils de conditie van de
spiermaag in individuele vogels in deze overgangsfase bepalen. Vogels
met een nog niet zo heel goed ontwikkelde maagspieren kiezen relatief
zachte en dus makkelijk te verteren prooien uit; vooral
garnaal-achtige organismen. Nadeel hiervan is dat deze echter in veel
lagere dichtheden voorkomen dan de veel hardere schelpdieren zoals het
nonnetje (Macoma balthica) en de kokkel (Cerastoderma edule). Hierdoor
moeten de vogels met een relatief kleine spiermaag langer voedsel
zoeken op het wad; deze maken daarbij dagen tot wel 17 uur. Vogels met
een goed ontwikkelde spiermaag kunnen echter de algemener voorkomende
schelpdieren wel aan en zijn daardoor veel sneller klaar met eten.
Over verschillende jaren heen blijken kanoeten hun maagspierconditie
nauwkeurig af te kunnen stemmen op de op dat moment heersende
voedselkwaliteit (vlees/schelp-ratio) van hun prooidieren. Het bleek
echter dat in jaren met een slechte voedselkwaliteit er proportioneel
meer kanoeten stierven dan in goede jaren. Dit bewees Van Gils aan de
hand van analyse van de terugmeldkans van individueel gekleurringde
kanoeten in de Waddenzee. Het bleek dat vooral de mechanische
schelpdiervisserij de oorzaak van deze verslechterde voedselkwaliteit
was.
Ook kleine zwanen (Cygnus columbianus bewickii) moeten flexibele
ingewanden hebben. Deze planteneters behoren tot de grootste
lange-afstandtrekkers en verstoken in de 3500 kilometer tussen hun
broedgebied in Noord-Rusland en West-Europa veel energie. Ze komen
hier aan met 'korte darmen' en kunnen dan alleen gemakkelijk
verteerbaar eten aan, zoals waterplantenknolletjes of resten
suikerbiet op akkers. Tijdens de winter blijken de darmen bijna in
lengte te verdubbelen, zodat ook vezelrijk gras kan worden verteerd.
Toch kunnen gezonde zwanen, en vogels in het algemeen, etende
zoogdieren niet bijhouden. Vogels nemen namelijk kleinere happen, maar
volgens Van Gils en collega's van het NIOO compenseren ze dat weer
door meer uren per dag te eten. Bij een NIOO-onderzoek aan zwanen met
GPS-halsbanden - zodat ze goed te volgen waren - ontdekte het team van
Van Gils, dat lichte vormen van vogelgriep roet in het eten gooien.
Zieke zwanen aten minder snel en konden geen energie steken in langere
darmen. Hierdoor liepen ze grote achterstand op bij de voorjaarstrek.
Al met al blijkt een vogellichaam dus geen vast gegeven maar een
flexibel af te stellen 'machine', die de ecologie van de vogel
weerspiegelt.
Meer informatie:
Dr. Jan van Gils, NIOZ - E: jan.van.gils@nioz.nl, M: 06-13174234 T:
0222-369 383 (ma, di, do) T: 0294-239344 (wo)
Dr. Jan Boon, Communicatie & PR officer NIOZ, jan.boon@nioz.nl, T:
0222-369 466, M: 06-2096 3097
Ir. Froukje Rienks, wetenschapsvoorlichter NIOO-KNAW,
f.rienks@nioo.knaw.nl, T: 0294-239 303, M: 06-10487481
http://www.nioz.nl/kndv
http://www.bio.uu.nl/~kndv/index2.html
---