Radboud Universiteit Nijmegen


Unieke collectie laatmiddeleeuwse tekeningen onder de Pietersberg

Diep verscholen in de onderaardse mergelgroeven van de Limburgse Sint Pietersberg zijn tekeningen te zien van narren en duivels, maar ook bijbelse voorstellingen. Houtskool, rood krijt en het roet van olielampjes dienden als tekenmateriaal. Kunsthistorici en chemici van de Radboud Universiteit Nijmegen hebben het afgelopen jaar halsbrekende toeren verricht en geëxperimenteerd met verschillende technieken om de tekeningen te dateren. Vanaf 2 juni zijn de laatmiddeleeuwse tekeningen te zien op de tentoonstelling `Zotheid in de duisternis' in het Regionaal Historisch Centrum Limburg.

Vijftig laatmiddeleeuwse tekeningen, onder de grond, ergens in de buurt van Maastricht. Hoe bijzonder is dat? Jos Koldeweij, hoogleraar Kunstgeschiedenis van de Middeleeuwen aan de Radboud Universiteit, heeft daar wel een antwoord op. 'Dat is volstrekt uniek! Dat je als onderzoeker één laatmiddeleeuwse tekening krijgt aangeboden die ergens opduikt, dat kan nog voorkomen. Maar vijftig stuks, waar nog nooit iemand serieus naar gekeken heeft, in de omgeving waarin ze ontstaan zijn - dat maak je zelden mee. Bovendien: de weinige groevetekeningen díe in Nederland bekend zijn, zijn eeuwen jonger.'


Hoe het begon
Verantwoordelijk voor de `ontdekking' is Henk Blaauw. Van geboorte Maastrichtenaar, opgeleid tot chemicus, jaren werkzaam geweest aan de Radboud Universiteit Nijmegen en sinds 2000 gepensioneerd. Een jaar of twee na zijn pensionering wakkerde zijn interesse in de grotten van de Pietersberg weer aan, als kind had hij er nog in rondgezworven. Hij sloot zich aan bij de Studiegroep Onderaardse Kalksteengroeven (SOK) en kwam zo in groeves van het uitgestrekte Pietersbergcomplex waar hij nog nooit geweest was. In een van die groeves troffen hem de tekeningen die nu zijn onderzocht. Ze stonden op het plafond van de plusminus twaalf meter hoge gangen en daartegenaan, hoog op de wanden. 'Dat ze er waren, was in kleine kring bekend. Maar hoe ze gemaakt zijn, wat de afbeeldingen voorstellen en hoe oud ze zijn, was nooit onderzocht. Wel is er wild over gespeculeerd: ze zouden in de oorlog gemaakt zijn door ondergedoken vluchtelingen. Of anders misschien wel door aanhangers van een bepaalde sekte. Intussen weten we dat dat allemaal onzin is.'

Dat de tekeningen zo hoog tegen de wanden en zelfs op het metershoge plafond staan, was voor Blaauw aanleiding om te veronderstellen dat ze erg oud waren. Het lag voor de hand om te denken dat ze zijn gemaakt in een tijd dat de gangen slechts anderhalf tot twee meter hoog waren. Het gaat hier om steengroeves; de zogenaamde blokbrekers, die de stenen dolven, hebben in de loop der tijd de gangen steeds dieper uitgehakt.
Nar / blokbreker, rood krijt Nar / blokbreker, rood krijt

Experimenteren om te dateren
Om vast te stellen hoe oud de tekeningen waren, schakelde Blaauw zijn netwerk in. Hij liet foto's zien aan Jos Koldeweij. Die wilde er wel nader onderzoek naar doen, mits Blaauw de natuurwetenschappelijke datering voor zijn rekening zou nemen. Voor de houtskooltekeningen was dat relatief eenvoudig, wist de chemicus. Je neemt een flinke ladder mee het groevestelsel in, schraapt wat houtskool af van een plekje waar het de tekening zo min mogelijk beschadigt, en je laat het onderzoeken in een laboratorium waar men zogenaamde C14-dateringen kan uitvoeren. Vastgesteld werd dat de houtskooltekeningen tussen 1370 en 1470 gemaakt zijn: hoe hoger op de wand, des te ouder ze zijn.

Er waren echter ook nog de tekeningen op het plafond, sommige wel vijf meter breed en hoog, die niet met een houtskoolstift maar met roet gemaakt waren. De blokbrekers moeten daarvoor met een roetend olielampje heel gericht hebben staan `tekenen'. Die bleken een stuk lastiger te dateren. Blaauw: 'Het was al snel duidelijk dat we hierbij niet voldoende hadden aan een paar millimeter afgeschraapt roet. Ik heb toen de hulp ingeroepen van Tom van Weerd, practicumleider scheikunde aan de Radboud Universiteit. Samen hebben we met een olielampje en een mergelblok staan experimenteren om uit te vinden wat de minimale hoeveelheid roet was om tot een goede datering te kunnen komen.'

De uitkomst was enigszins ontmoedigend: er moest minimaal 10 vierkante centimeter roet worden afgekrabd. Blaauw: "Maar dat kun je niet van een tekening wegschrapen, dat is een veel te grote aanslag.' Het enige wat nog wel kon, was roetvlekken die in de directe nabijheid van de plafondtekeningen zaten af te schrapen en met de C14-methode te dateren - aannemend dat die plekken in dezelfde tijd ontstaan zijn. Een omvangrijke, omslachtige klus, vertelt Blaauw. 'We hebben een steiger moeten bouwen in die groeven. Een heel gedoe, want alle materiaal moest getransporteerd worden over een weg, door een wei, langs een bospaadje, een helling af, de grotten in en dan nog een stuk lopen om de plek van de roetvlekken te bereiken.' Maar het was de moeite waard. Er was voldoende roet om naar het C14-laboratorium in Kiel te sturen, en de tekeningen werden gedateerd op om en nabij 1375. De kunsthistorische datering was zowel voor de roet- als de houtskooltekeningen in overeenstemming met dit meetresultaat.


Het plaatje compleet
Intussen had Jos Koldeweij de kunstgeschiedenisstudenten Femke Speelberg en Jacoline Zilverschoon aan het werk gezet. Zij onderzochten onder zijn leiding de tekeningen kunsthistorisch. Zij herkenden in de roet- en houtskooltekeningen, maar ook in de scheikundig niet te dateren krijttekeningen, duidelijk laatmiddeleeuwse motieven. Femke Speelberg: 'De boom met de slang eromheen, de nar, de wildeman, maar ook het gebruik van bepaalde religieuze beelden - het klopt helemaal. Ook dingen als de kledingstijl passen precies in het plaatje.' Koldeweij: 'Het is de beeldwereld van Jeroen Bosch. Hij is de top, dit is de volkse variant.'

Speelberg en Zilverschoon maakten aannemelijk dat ook gewone mensen zoals de blokbrekers op de hoogte konden zijn van dergelijke beelden en motieven via volkse toneelvoorstellingen, de kerk en gebedenboeken. Zilverschoon: 'De gekruisigde Christus met een wijnrank, de Christus als Salvator Mundi - het zijn allemaal afbeeldingen die je ook elders terugvindt, uit dezelfde tijd. Waarom mensen toen religieuze voorstellingen tekenden, daarover lopen de meningen uiteen. Ik houd het erop dat de late Middeleeuwen geen beeldcultuur kende zoals wij nu. Plaatjes kijken kon je hooguit in bijbels en gebedenboeken. En dat worden dan je voorbeelden.'


Bescherming tekeningen
Doel van de tentoonstelling `Zotheid in de duisternis' is op de eerste plaats bekendheid te geven aan deze bijzondere tekeningen. Daarnaast zouden de initiatiefnemers ook graag zien dat er maatregelen worden getroffen om zowel de groeve als de tekeningen te beschermen. Een complete afsluiting van de groeve hoeft dat niet te zijn, wel een beperkte toegang, aldus Koldeweij.

De tentoonstelling is van 2 juni tot 29 juli 2007 te zien in het Regionaal Historisch Centrum Limburg in Maastricht en gaat daarna op reis naar Visé (Wallonië), Kanne (Vlaanderen), het Limburgs Museum in Venlo (zie www.rhcl.nl). In het najaar is de tentoonstelling te zien op de Radboud Universiteit Nijmegen.

Het kunsthistorisch onderzoek van Femke Speelberg en Jacoline Zilverschoon wordt beschreven in een boek bij de tentoonstelling: '`Zotheid' in de duisternis, Middeleeuwse tekeningen in de Sint-Pietersberg' (Rotterdam: Nijmegen University Press, 2007)