Nederlandse Vereniging van Journalisten
Zelfregulering ja, beperking op de beroepsuitoefening, nee
Waarom de journalistiek een vrij toegankelijk beroep moet blijven.
Meer fatsoen in de media, dat bepleiten sommige wetenschappers en politici.
Ze verlangen scherper zelfregulering van journalisten, net als accountants
en advocaten. Zelfregulering, ja, zeggen Thomas Bruning en Agnes Koerts.
Maar geen boven-wettelijke regels die vrije nieuwsgaring beperken.
De roep bij wetenschappers, politici (recent pleidooi van onder andere Fred
Teeven) en overheidstoezichthouders (AFM) om regulering van de
journalistiek wordt sterker. Deze week laat een groepje wetenschappers zich
horen: een studiecommissie van de Vereniging voor Media- en
Communicatierecht pleit voor meer regels rond journalistiek fatsoen.
Zij wijzen naar het anarchistisch georganiseerde web (Geenstijl.nl) en het
gebrek aan respect van media voor de privé-sfeer van politici, slachtoffers
en verdachten. In hun ogen ontbreekt het media aan fatsoen. Hoge drempels
belemmeren de burger om dit onrecht te keren, aldus het betoog.
Reguleren die handel, is het devies: de mediasector moet zelf zorgen dat 't
gedrag verbetert. Dan wordt vooral gedoeld op zelfregulering. Daar hebben
wij als beroepsvereniging van journalisten weinig problemen mee. Maar wij
zijn tegen toetredingsnormen. Journalisten kun je niet meer beperken dan de
wet bepaalt. Want dat betekent beperking van het grondrecht op vrije
meningsuiting.
Maar de reguleringsambities van deze wetenschappers, en eerder politici,
gaan verder. Wijzend naar andere beroepsgroepen (advocaten en accountants)
met keurige gedragsregels zeggen ze: de journalistiek moet het kaf van het
koren scheiden zodat het publiek weet of je met een A- of een B- kwaliteit
journalist te maken hebt. En om het aanzien van de beroepsgroep te
verbeteren moet de Nederlandse Vereniging van Journalisten meewerken aan
een dergelijk onderscheid.
Daar wringt nou net de schoen. Als een instantie gaat bepalen wie zich
journalist mag noemen op basis van inhoudelijke criteria (opleiding,
toetredingscode), komt de vrijheid van meningsuiting in het geding. Juist
beroepsgenoten die de randen van de wet opzoeken, kunnen een belangrijke
functie vervullen in het informeren van de burger. Aan de beroepsgroep
zwaardere regels opleggen dan de wetgever doet, of bepaalde personen van
het vak uitsluiten is dus onwenselijk.
De wet stelt al grenzen aan de vrijheid van meningsuiting. Belediging,
gepubliceerde onjuistheden, schending van privacy kan leiden tot
rectificatie, schadevergoeding en verbod op verdere verspreiding. Dit geldt
net zo goed voor internetpublicaties. Dat daar geen regels zouden bestaan,
is een mythe. Met andere woorden, elke journalist blijft verantwoordelijk
voor zijn publicatie. Ook daar.
Enige zelfregulering is op zijn plaats: de impact van berichtgeving is
groot en kan leiden tot ernstige schade voor burgers en bedrijven. Het moet
dan gaan om schadeberokkenende berichten, die geen noodzakelijk doel
dienen. Wanneer zorgvuldig handelen dergelijke onnodige schade voorkomt,
dan is dit te verkiezen boven procedures nadat het kwaad is geschied. En
zoals voor alle rechterlijke procedures geldt: voor burgers is de drempel
naar de rechter veel te hoog. Advocaten zijn duur en bovendien kan een
procedure leiden tot nieuwe, vaak niet gewenste publiciteit.
Wij voelen ons als beroepsvereniging wel degelijk verantwoordelijk voor de
kwaliteit van ons vak. Dat begint op de opleidingen. Aankomende
journalisten leren daar het zorgvuldig uitoefenen van het vak en de ethiek.
Over rol en gedrag van de media discussiëren journalisten dagelijks binnen
redacties en wij gaan via openbare debatten de dialoog aan met het publiek.
De mediasector richtte de Stichting MediaDebat op, platform voor dergelijke
debatten (www.mediadebat.nl). Het is goed als media verantwoording
afleggen over hun keuzes. Die zijn aan verandering onderhevig; wat tien
jaar geleden nog gold als inbreuk op privacy of beledigend, is nu
geaccepteerd of wordt zelfs van de pers verwacht. De media volgen deze door
het publiek gevoelde tendens.
De NVJ besloot al bijna vijftig jaar geleden (in 1960) een instantie in het
leven te roepen, die een benadeelde burger of bedrijf de kans biedt een
klacht in te dienen tegen een journalist: de Raad voor de Journalistiek.
Deze onafhankelijke raad, waarin onder leiding van een rechter,
journalisten en niet-journalisten zijn vertegenwoordigd, oordeelt over een
journalistieke publicatie. Alhoewel er wel eens lacherig wordt gedaan over
het effect van een door de Raad erkende klacht (meer dan een verzoek om
publicatie van de uitspraak kan de Raad niet vragen), is de praktijk dat de
sector dit beschouwt als een zeer serieuze terechtwijzing.
Bijna alle media die met een klacht geconfronteerd worden, publiceren de
uitspraak van de Raad. Vakblad De Journalist vermeldt alle uitspraken; ze
staan integraal op de site van de Raad. Daarop is sinds april ook te
vinden een leidraad, waarin journalisten en klagers kunnen zien op welke
gronden de Raad zijn oordeel baseert. (www.rvdj.nl)
De ervaring leert dat deze klachtinstantie goed functioneert. Zo'n honderd
klachten per jaar worden behandeld, terwijl slechts zo'n dertig bij de
gewone rechter terecht komen. Ieder medium zou het voorbeeld van NRC
Handelsblad moeten volgen, en in het colofon de lezer moeten wijzen op de
(gratis) klachtenprocedure bij de Raad.
Alle gevestigde mediabedrijven ondersteunen de Raad voor de Journalistiek.
Wel moet bij de opkomende digitale mediasector, waar het onderscheid tussen
journalistieke en andere publicaties wel eens diffuus is, nog een breder
draagvlak worden gevonden. Toch ligt juist hier wel een belangrijke taak,
omdat beledigende of onjuiste informatie met name op internet een lang
leven kan leiden.
De NVJ werkt aan uitgebreider slagkracht voor de Raad. Bijvoorbeeld via het
meenemen van een uitspraak in de archieven van websites. En sneller
optreden: de Raad (of zijn secretaris) kan bemiddelaar zijn bij een geschil
over een publicatie of advies verstrekken over rectificatie.
Sommige juristen willen hogere schadevergoedingen bij onrechtmatige
perspublicaties, zodat de benadeelde eerder profijt heeft van zijn civiele
actie en de journalistiek voorzichtiger wordt met publiceren. Met name bij
publicaties over grote bedrijven of machtige publieke
hoogwaardigheidsbekleders moet niet vergeten worden dat ook de media zelf
kostbare juridische procedures en schadevergoedingen riskeren.
Juist om te voorkomen dat media uit die overweging afzien van publicatie
(chilling effect) zijn rechters in Nederland terughoudend bij toekenning
van schadevergoedingen aan eisende partijen. Terecht, ze willen voorkomen
dat met name kleinere mediabedrijven of individuele journalisten of
publicisten louter uit proceseconomische overwegingen zouden afzien van
publicatie van misstanden. Dus ook voor de media zelf heeft een steviger
opgezette Raad voor de |Journalistiek, waar een procesgang geen kosten
meebrengt, voordelen boven een civielrechtelijke oplossing.
Kortom, de mediasector gaat zelfregulering niet uit de weg. Maar we zeggen
nee tegen beperkende maatregelen die verder gaan dan de wet.
Thomas Bruning is algemeen secretaris NVJ. Agnes Koerts is zelfstandig
journalist en voorzitter Stichting MediaDebat