Kamerbrief inzake recente ontwikkelingen in het Midden-Oosten
30-05-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Met verwijzing naar het verzoek van de vaste commissie voor
Buitenlandse Zaken, zoals vervat in de brief van de griffier van de
commissie van 26 april jl. (referte 07-BuZa-B-023), en in aanvulling
op mijn brief van 12 april jl. (ref. DAM-218/07), bied ik hierbij,
mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de gevraagde
informatie aan. Dit met het oog op het Algemeen Overleg van 6 juni as.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
1. Inleiding
De recente gewelddadige ontwikkelingen in de Gazastrook en Libanon
hebben opnieuw het broze karakter van de politieke verhoudingen in de
regio aangetoond. Door deze ontwikkelingen zijn de in de brief van 12
april jl. gesignaleerde gematigd positieve tendensen voorlopig in
negatieve zin gekeerd.
In deze brief worden de recente politieke ontwikkelingen in Israël, de
Palestijnse Gebieden en Libanon geschetst en wordt overeenkomstig het
verzoek van de commissie nader ingegaan op de mensenrechtensituatie in
Israël en de Palestijnse gebieden, de economische situatie in de
Palestijnse gebieden, de voortgang met betrekking tot de Agreement on
Movement and Access en het Arabische Vredesinitiatief. Tevens wordt
verslag gedaan van mijn gesprek met de Palestijnse minister van
Buitenlandse Zaken, Ziad Abu Amr, en marge van de RAZEB van 14 mei jl.
De brief wordt afgesloten met een appreciatie van de beschreven
ontwikkelingen.
2. Midden-Oosten vredesproces
Israël
Op 30 april jl. werd het interim-rapport gepubliceerd van de
Winograd-commissie, die het functioneren van de Israëlische regering
en legerleiding tijdens de Libanonoorlog in 2006 onderzoekt. De
commissie uit in haar rapport zware kritiek op premier Olmert,
minister van Defensie Peretz en de inmiddels afgetreden stafchef
Halutz. Ook het Israëlische kabinet als geheel wordt in het rapport
bekritiseerd: het wordt verweten te gehaast een oorlog te zijn
ingegaan zonder alle opties overwogen te hebben en zonder duidelijke,
haalbare doelen en een heldere exit-strategie te hebben geformuleerd.
Het rapport bevat geen aanbevelingen voor maatregelen tegen de in het
rapport genoemde verantwoordelijken. Het eindrapport wordt in juli
verwacht.
De publicatie van het rapport leidde tot demonstraties in Israël
waarbij het aftreden van premier Olmert werd geëist. Olmert heeft
echter aangegeven dat hij zal aanblijven en dat hij de gemaakte fouten
snel en grondig zal herstellen op basis van de aanbevelingen van de
commissie. Of de premier daartoe de gelegenheid krijgt, zal mede
afhangen van de uitkomst van de verkiezing van een nieuwe leider van
de Arbeiderspartij, medio juni. Indien de nieuwe leider besluit de
partij uit de huidige coalitieregering regering terug te trekken, dan
zal dat mogelijk tot de val van de regering leiden. De onzekere
toekomst van de huidige Israëlische coalitieregering beperkt de ruimte
die premier Olmert de komende maanden heeft om betekenisvolle
politieke stappen in het vredesproces te zetten, ongeacht zijn
voorgenomen tweewekelijkse gesprekken met president Abbas.
Het opgelaaide geweld in de Gazastrook en de raketbeschietingen door
Palestijnse militanten vanuit de Gazastrook op Israël, zullen de
terughoudendheid van premier Olmert en zijn kabinet om dergelijke
stappen te zetten, naar verwachting verder versterken.
Mensenrechten
Israël was het eerste land dat een Action Plan met de EU overeenkwam
in het kader van het Europese nabuurschap beleid. Het actieplan heeft
de relaties tussen de EU en Israël geïntensiveerd, onder meer op het
gebied van de strijd tegen antisemitisme, racisme en xenofobie en de
bescherming van mensenrechten en rechten van minderheden.
In het kader van het actieplan vindt geregeld overleg met Israël over
genoemde onderwerpen plaats, laatstelijk op 20 februari jl. tijdens de
bijeenkomst van de informele mensenrechtenwerkgroep EU-Israël. Daarbij
stelt de EU in het bijzonder kwesties aan de orde als de rechten van
de Arabische minderheid in Israël en Israëlische schendingen van
rechten van Palestijnen, die voortvloeien uit de Israëlische bezetting
van Palestijnse Gebieden (zoals de beperking van de bewegingsvrijheid
van Palestijnen), de bouw van de barrière op Palestijns grondgebied en
de uitbreiding van nederzettingen. De EU en Nederland brengen deze
kwesties tevens op in bilaterale ontmoetingen met vertegenwoordigers
van Israël op politiek en ambtelijk niveau.
De EU en Nederland erkennen het recht van Israël de veiligheid van
zijn grondgebied en zijn burgers te beschermen. De maatregelen die
Israël hiertoe neemt dienen echter proportioneel te zijn en mogen niet
ten koste gaan van de fundamentele mensenrechten van de Palestijnen.
Deze rechten zijn na het uitbreken van de tweede intifadah, eind
september 2000, verder onder druk komen te staan. In dit verband
hebben de EU en Nederland bijzondere aandacht besteed aan de kwestie
van administratieve detentie van Palestijnen. Dit onderwerp wordt in
gesprekken met Israël telkens aangekaart. Daarnaast wonen diplomatieke
vertegenwoordigers van Nederland, samen met vertegenwoordigers van
andere EU-lidstaten, hoorzittingen bij van Israëlische militaire
rechtbanken van rechtszaken van Palestijnen die in administratieve
detentie worden gehouden. Op deze wijze wordt aan de Israëlische
autoriteiten het belang kenbaar gemaakt dat wordt gehecht aan een
transparante en eerlijke procesgang. Mede als gevolg van deze
aanwezigheid zijn de afgelopen maanden twee Palestijnse
NGO-medewerkers uit administratieve detentie vrijgelaten. Ook heeft de
regering Olmert aangekondigd meer aandacht te willen schenken aan de
positie van de Arabische minderheid in Israël. De benoeming van een
minister van Arabische origine heeft in dit verband een belangrijke,
vooral symbolische waarde. Echter, in de afgelopen periode is er van
een wezenlijke verbetering van de mensenrechtensituatie in Israël en
de bezette Palestijnse gebieden geen sprake geweest.
Tijdens mijn bezoek aan Israël, medio juni as., zal ik hogergenoemde
onderwerpen opbrengen in mijn gesprekken met vertegenwoordigers van de
Israëlische regering.
Palestijnse Gebieden
Ondanks de relatieve rust die intrad na het akkoord van Mekka in maart
jl. en vorming van de regering van nationale eenheid zijn president
Abbas en de regering niet in staat geweest hun gezag te vestigen en de
openbare orde in de Gazastrook en de andere, deels onder Palestijns
gezag vallende gebieden te herstellen. Tegelijkertijd werd niet
afdoende opgetreden tegen de raketaanvallen op Israël die werden
uitgevoerd door radicale groeperingen. Medio mei kwamen
intra-Palestijnse spanningen in de Gazastrook tot een nieuwe, zeer
gewelddadige uitbarsting, waarbij tientallen doden vielen. De
oplopende spanningen binnen de Palestijnse eenheidsregering werden
verder vergroot door het aftreden van de onafhankelijke minister van
Binnenlandse Zaken, Qawasmeh. Hij was van mening dat hij te weinig
zeggenschap had over de veiligheidsdiensten, die feitelijk onder gezag
staan van president Abbas en zijn veiligheidsadviseurs. De uitbarsting
van geweld ging gepaard met een drastische toename van beschietingen
met Qassam-raketten op de Israëlische plaats Sderot, waarschijnlijk
bedoeld om de aandacht af te leiden van de interne Palestijnse
tegenstellingen. Daarbij viel een aantal gewonden en één dode.
In reactie op raketbeschietingen besloot de Israëlische regering tot
militaire acties, gericht tegen militanten van Hamas en de Palestijnse
Islamitische Jihad die de raketten afvuren, hun (militaire) leiders en
tegen wapensmokkel vanuit Egypte. Deze acties, die vooral door de
Israëlische luchtmacht worden uitgevoerd, leidden inmiddels tot
tientallen Palestijnse slachtoffers, onder wie een aanzienlijk aantal
militante Hamas-leden. Ook arresteerde het Israëlische leger meer dan
30 (vermeende) Ham as-vertegenwoordigers op de Westoever. Onder de
arrestanten bevonden zich onder andere de minister van Onderwijs, de
burgemeesters van Nablus en Qalqilia en parlementsleden.
Mensenrechten
De mensenrechtensituatie in de Palestijnse Gebieden is de afgelopen
tijd verder verslechterd. De meeste klachten betreffen het gedrag van
de Palestijnse overheid, zoals problemen met betrekking tot
arbeidsrecht, levering van diensten en veiligheid. Ook zijn er
aanwijzingen dat huiselijk geweld toeneemt, mogelijk mede onder
invloed van toegenomen politieke en economische spanningen. Op
initiatief van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah heeft in
2006 een discussie plaatsgevonden met Palestijnse
mensenrechtenorganisaties over de wijze waarop de effectiviteit van
hun activiteiten zou kunnen worden vergroot. Uitvloeisel van deze
discussie was de oprichting van een mensenrechtenwerkgroep, die zich
dit jaar vooral zal richten op uitvoering van EU-richtlijnen voor
beleid jegens derde landen inzake martelingen, rechten van het kind en
de positie van mensenrechtenactivisten. Daarbij zal de samenwerking
met Palestijnse mensenrechtenorganisaties worden geïntensiveerd.
Nederland tracht synergie te bewerkstelligen tussen de
mensenrechtenprogramma's en de andere delen van het Nederlandse
OS-programma. Voorbeeld daarvan is de steun die gegeven wordt aan
wederopbouw van de Palestijnse economie en het programma van de
Palestijnse NGO Al Mezan, dat de negatieve gevolgen van de afsluiting
van de Gazastrook door Israël beoogt te verminderen, onder meer door
het verbeteren van de economische en sociale omstandigheden in het
gebied. Verder wordt bijzondere aandacht gegeven aan rechtshulp voor
kwetsbare groepen, zoals vrouwen, kinderen en jeugdige gevangenen.
Economische situatie in de Palestijnse Gebieden/ economische relatie
met Nederland
Zoals in de brief aan uw Kamer over het Midden-Oosten en Iran van
april jl (ref. DAM-218/07) is beschreven, blijft de economische
situatie in de Palestijnse Gebieden uitermate zorgwekkend. In een
rapport van maart dit jaar schat de Wereldbank1 dat het BNP in de
Palestijnse Gebieden in 2006 met 5 tot 10 procent is gedaald. Daarbij
wordt aangegeven dat het economische verval minder groot is dan
oorspronkelijk werd verwacht door de toegenomen inkomende geldstroom,
waaronder overmakingen door Palestijnen buiten de Palestijnse Gebieden
en in de vorm van humanitaire hulp, onder andere via het TIM.
Omdat de beperkingen die door Israël worden gesteld aan het
Palestijnse personen- en goederenverkeer een belangrijke belemmerende
factor vormen voor de Palestijnse economie dringt de EU bij herhaling
bij Israël aan op naleving van het Agreement on Movement and Access
(AMA), dat eind 2005 op initiatief van minister Rice tussen de
toenmalige Israëlische regering en Palestijnse Autoriteit werd
gesloten. De Amerikaanse veiligheidscoördinator, generaal Dayton,
heeft onlangs een aantal voorstellen gepresenteerd voor een
stapsgewijze, parallelle uitvoering van het AMA op korte termijn door
beide partijen. De hierboven beschreven recente gewelddadige
ontwikkelingen hebben de kansen op realisatie van dit plan echter
bemoeilijkt.
Het Nederlandse OS-programma in de Palestijnse Gebieden verbindt steun
aan (private) economische ontwikkeling in de Palestijnse gebieden aan
het bevorderen van veilige, open grensovergangen voor de Gazastrook
(zie in dit verband ook de antwoorden op de vragen van de leden
Halsema en Peters, ingezonden op 6 april 2007 met kenmerk 2060711730).
De eerste doelstelling wordt bereikt door ondersteuning van
landbouwprojecten die werkgelegenheid bevorderen en inkomen genereren
in zowel de Gazastrook als op de Westoever, onder andere door export
van landbouwproducten naar Europa. Voor een belangrijk deel gaat het
daarbij om anjers uit de Gazastrook, die via Israëlische exporteurs
naar Nederlandse bloemenveilingen uitgevoerd worden. De tweede
doelstelling, het bevorderen van veilige en open grenzen, bestaat uit
het verbeteren van de grensbewakingscapaciteit aan de Palestijnse
zijde van de overgang Karni tussen de Gazastrook en Israël. De
totstandkoming en de uitvoering van de steun aan de Palestijnse
grensbewakingscapaciteit vindt plaats in directe coördinatie met
Israël, onder auspiciën van generaal Dayton, in zijn hoedanigheid als
officieel facilitator van de AMA. De Nederlandse Vertegenwoordiging te
Ramallah onderhoudt ter plaatse eveneens contact met Israëlische
autoriteiten over de voortgang van het project. De Israëlische houding
is tot nu toe positief, getuige ook de medewerking met betrekking tot
het openingsregime te Karni. Dat de Nederlandse aanpak succes heeft
gehad, blijkt uit het feit dat dit jaar de Karni-overgang slechts
sporadisch en kortdurend is gesloten, in tegenstelling tot voorgaande
jaren, en dat alle met Nederlandse hulp geproduceerde
landbouwproducten zijn geëxporteerd. Hierbij moet worden opgemerkt dat
de volledige capaciteit van Karni nog steeds niet ten volle wordt
benut.
Het relatieve succes bij Karni staat in schril contrast met de
situatie rond de grensovergang bij Rafah. Ondanks aanwezigheid van de
EU Border Assistance Mission (EU BAM) ter ondersteuning van de
Palestijnse grenswachten bij de grensovergang Rafah, is deze overgang
met Egypte sinds de ontvoering van de Israëlische korporaal Shalit,
zomer 2006, tot en met april van dit jaar slechts 64 dagen geopend
geweest. Israel en de Palestijnen hebben de EU gevraagd de missie
voort te zetten. De EU heeft hierop aangegeven bereid te zijn de
missie te verlengen met een jaar, waarbij nadrukkelijk is aangegeven
dat de EU van beide partijen verwacht dat zij garant staan voor het
ononderbroken functioneren van de overgang.
Ontmoeting met Palestijnse minister van Buitenlandse Zaken, Ziad Abu
Amr
En marge van de RAZEB had ik op 14 mei jl. een gesprek met de
Palestijnse minister van Buitenlandse Zaken, Ziad Abu Amr. Zoals reeds
in de brief inzake de geannoteerde agenda voor genoemde RAZEB aan uw
Kamer is aangegeven, geldt de onafhankelijke, door Fatah voorgedragen
Abu Amr als een gematigde kracht in het Palestijnse kabinet, op grond
van zijn expliciete opstelling over de erkenning van het bestaansrecht
van Israël en van de grenzen van 1967 en op grond van zijn inzet voor
een wapenstilstand en vredesonderhandelingen met Israël. Het gesprek
met hem bevestigde dit beeld, ondanks verschillen van mening over de
mate waarin de nieuwe Palestijnse regering voldoet aan de drie
Kwartetvoorwaarden. Abu Amr gaf aan dat hij van mening was dat de
nieuwe Palestijnse regering grotendeels voldeed aan de voorwaarden en
dat de hulp aan en politieke contacten met de eenheidsregering moesten
worden hersteld. Ik heb onderstreept dat de drie Kwartetvoorwaarden
leidend blijven voor de Nederlandse positie vis-à-vis de Palestijnse
regering, dat de eenheidsregering zich moet distantiëren van Hamas en
dat de uitspraken en daden van de leden van de Palestijnse regering in
lijn dienen te zijn met hogergenoemde voorwaarden. In dit verband heb
ik tevens duidelijk gemaakt dat vrijlating van korporaal Shalit - en
allereerst een teken van leven - van groot belang zou zijn.
Libanon
De veiligheidssituatie in Libanon is in toenemende mate zorgelijk. Het
ontbreken van effectief centraal gezag in het gehele land en de
voedingsbodem die dit biedt voor activiteiten van gewapende milities,
wordt geïllustreerd door de hevige gevechten tussen de
soenitisch-salafistische groepering Fatah al Islam - niet gelieerd aan
de Palestijnse Fatah-beweging van president Abbas - en het Libanese
leger in het Palestijnse vluchtelingenkamp Nahr el Bared in het
noorden van Libanon, nabij Tripoli. Bij deze gevechten vielen tot nu
toe tientallen doden aan beide zijden. Deze groepering werd eerder in
verband gebracht met de bomaanslagen op twee busjes in maart jl.,
eveneens in Noord-Libanon, waarbij drie doden vielen. Het is
vooralsnog onduidelijk of Fatah al Islam autonoom opereert of wordt
aangestuurd door derden. Volgens de Libanese regering orkestreert
Syrië het geweld, als reactie op het verzoek van de Libanese regering
aan de VN-Veiligheidsraad (VNVR) om het Hariri-tribunaal op te
richten. Anderen koppelen de Fatah al Islam aan Al Qaida.
Op 22 mei jl. veroordeelde Arabische Liga, inclusief Syrië, in een
verklaring de gewelddadigheden van Fatah al Islam en sprak steun uit
voor de regering Siniora.
In dezelfde periode als hogergenoemd conflict werden twee bomaanslagen
gepleegd in achtereenvolgens het christelijke en het soennitische deel
van Beiroet. Onduidelijk is of deze aanslagen verband houden met de
confrontatie tussen Fatah al Islam en het Libanese leger
De instabiele veiligheidssituatie in Libanon blijkt tevens uit het
recente rapport van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties
(SGVN) over de implementatie van 1701. In het rapport wordt onder meer
melding gemaakt van toenemende aanwijzingen voor wapensmokkel vanuit
Syrië naar Libanon en (her)bewapening van milities buiten het
operatiegebied van UNIFIL in Zuid-Libanon. Daarbij wordt vooral
gedoeld op Hezbollah. Naar aanleiding hiervan heeft de SGVN na
afstemming met de Libanese regering, aan de Veiligheidsraad
voorgesteld een onafhankelijke missie naar Libanon te sturen om de
monitoring van de Libanees-Syrische grens te beoordelen en
aanbevelingen te doen over mogelijke verbetering van de veiligheid
langs deze grens. De Veiligheidsraad heeft hiermee op 17 april jl.
ingestemd en de SGVN verzocht hierover in zijn volgende rapport over
resolutie 1701 te rapporteren.
De aanbevelingen van de missie zullen hopelijk bijdragen aan een
verbetering van de grenscontroles en aan het herstel van het gezag van
de Libanese regering in Libanon. Beëindiging van wapensmokkel vanuit
Syrië naar Hezbollah is dienaangaande essentieel. Maar ook de
voortdurende Israëlische overvluchten over Libanees grondgebied
ondermijnen de positie van de gematigde krachten in Libanon en met
name van de regering-Siniora.
Voor het herstel van de stabiliteit en veiligheid in Libanon is het
van belang dat naast volledige implementatie van resolutie 1701 door
alle Libanese partijen en de buurlanden een doorbraak wordt
bewerkstelligd in de impasse rond de oprichting van het zg.
Hariri-tribunaal. Bemiddelingspogingen van o.a. de Arabische Liga zijn
tot dusverre niet succesvol gebleken. Ook een speciale
vertegenwoordiger van de SGVN wist in april jl. de betrokken pro- en
anti-Syrische partijen in Libanon niet tot een compromis te bewegen.
In het licht hiervan verzocht premier Siniora in een brief aan de SGVN
van 14 mei jl. om een bindend besluit van de VNVR over de oprichting
van het tribunaal krachtens hoofdstuk VII van het VN-handvest. In zijn
aanbiedingsbrief aan de Veiligheidsraad stelt de SG dat ook naar zijn
inschatting de Libanese pogingen tot overeenstemming te komen zijn
uitgeput.
De pro-Syrische oppositie in Libanon en Syrië hebben zich tegen een
dergelijke resolutie uitgesproken. Zij vinden dat de totstandkoming
van het tribunaal een kwestie is die door de betrokken Libanese
partijen zelf dient te worden geregeld. President Lahoud heeft dit
standpunt in een brief aan de SGVN van 16 mei jl. bevestigd. Tot
dusverre hebben de oppositie noch Syrië bereidheid getoond aan een
oplossing te willen meewerken.
Arabisch vredesinitiatief
En marge van de RAZEB van 14 mei jl. vond een informele bijeenkomst
plaats met de Arab ministerial delegation van de Arabische Liga (AL),
bestaande uit Jordanië, Saoedi-Arabië, Syrië, Palestijnse Gebieden,
Qatar, Libanon, Egypte, Marokko en de Secretaris-generaal van de
Arabische Liga. Deze delegatie werd op 18 april jl. door de AL
samengesteld om internationale steun te verwerven voor het eind maart
door de Liga herbevestigde Arabische vredesinitiatief (AVI). Door de
delegatie werd benadrukt dat het beoogde politieke proces alomvattend
diende te zijn met inbegrip van normalisering van betrekkingen tussen
leden van de AL en Israël en dat het proces zowel het Palestijnse,
Syrische als Libanese spoor zou moeten omvatten. Tijdens de genoemde
bijeenkomst van de AL op 18 april werd tevens besloten Egypte en
Jordanië, die beide een vredesakkoord met Israël hebben gesloten,
namens de AL te belasten met het bevorderen van aanvaarding van het
initiatief door Israël en hervatting van vredesbesprekingen op de
genoemde drie sporen. Verder werden Israël contacten met andere
Arabische landen in het vooruitzicht gesteld, zodra de afsluiting van
de Palestijnse gebieden wordt opgeheven, de bouw van nederzettingen en
de muur wordt gestaakt, opgravingen in Oost-Jeruzalem worden beëindigd
en de situatie van voor het begin van de tweede intifada op 28
september 2000 wordt hersteld.
Premier Olmert heeft gematigd positief gereageerd op het AL-initiatief
en aangegeven dat Israël bereid is hierover met de AL te spreken.
Israël realiseert zich dat de Arabische staten een belangrijke rol in
de voortgang van het vredesproces spelen: gematigden aan Palestijnse
zijde hebben Arabische steun nodig voor de concessies die Palestijnen
in het kader van een vredesakkoord over kwesties als Jeruzalem,
grenzen en vluchtelingen zullen moeten doen. Daarnaast kunnen de
gematigde Arabische staten een katalyserende rol in de
Israëlisch-Palestijnse besprekingen vervullen. Olmert heeft echter
tevens benadrukt dat dit niet betekent dat Israël het document in zijn
huidige vorm accepteert. Israël ziet regionale besprekingen niet als
vervanging van het bilaterale traject met de Palestijnen. Wel kunnen
dergelijke gesprekken volgens de Israëlische premier dienen als kader
voor de bilaterale onderhandelingen. Inmiddels hebben eerste
gesprekken tussen Israël en Egypte en Jordanië plaatsgevonden over het
AVI. De grootste struikelblokken aan Israëlische zijde zijn het recht
op terugkeer van Palestijnse vluchtelingen, ontruiming van de
nederzettingen en het opgeven van Oost-Jeruzalem.
Het AVI is inmiddels besproken tijdens recente ontmoetingen tussen de
Israëlische, Jordaanse en Egyptische ministers van Buitenlandse Zaken
in Kaïro en tijdens een ontmoeting van premier Olmert en Koning
Abdallah van Jordanië.
De EU heeft het AVI verwelkomd als een belangrijk element in het
vredesproces en de bereidheid uitgesproken terzake samen te werken met
de AL. Nederland deelt deze positie.
Appreciatie
Het voortdurende geweld in de Gazastrook kan vergaande gevolgen hebben
voor de situatie in het Midden-Oosten. Het geweld werpt een schaduw
over pogingen om vooruitgang te creëren in het vredesproces op grond
van de hernieuwde Amerikaanse bemoeienis met het proces en het
vredesinitiatief van de Arabische Liga. Escalatie kan niet worden
uitgesloten. Zeker zo ernstig is het dat het interne Palestijnse
geweld en het recente opstappen van de onafhankelijke minister van
Binnenlandse Zaken, Qawasmeh, bedreigingen vormen voor het
voortbestaan van de Palestijnse regering van nationale eenheid, die
nog geen twee maanden geleden zo moeizaam tot stand kwam. Het lijkt
erop dat de regering vooral stand houdt omdat Fatah noch Hamas
vooralsnog reële alternatieven zien voor het huidige
verstandshuwelijk. Mocht deze regering echter toch ten val komen,
bestaat het risico dat de Palestijnse Autoriteit ineenstort. De
situatie in Gaza wordt gecompliceerd door het feit dat de oorzaak van
de gevechten niet slechts politieke meningsverschillen (zoals het nut
van de regering van nationale eenheid, onderhandelingen met Israël,
relaties met de internationale gemeenschap etc.) betreft, maar ook een
strijd is tussen clans, families en criminele groeperingen die in de
Palestijnse gebieden strijden om macht en invloed.
Hogergenoemde ontwikkelingen onderstrepen het instabiele karakter van
de situatie in de regio en de noodzaak van concrete voortgang in de
besprekingen tussen Olmert en Abbas en doorbreking van de impasse in
Libanon
Het is van belang dat de gesprekken tussen Olmert en Abbas, waartoe
minister Rice het initiatief heeft genomen, ondanks het geweld
doorgang blijven vinden en op korte termijn leiden tot tastbare
verbetering van de veiligheid voor Israëliërs en Palestijnen en van de
humanitaire situatie in de Palestijnse gebieden. De inspanningen van
de internationale gemeenschap dienen in dit verband in eerst instantie
gericht te blijven op de aanvaarding van vertrouwenwekkende
maatregelen door beide partijen. Daarbij staat beëindiging van geweld
door beide partijen en implementatie van Agreement on Movement and
Access voorop. Dit moet het vertrouwen tussen beide partijen vergroten
en de weg bereiden voor besprekingen over de politieke horizon. Die
besprekingen dienen zich in eerste instantie te richten op de vraag
hoe een Palestijnse staat er uit moet zien en wat er nodig is om een
dergelijke staat te realiseren. Het initiatief van de Arabische Liga
kan een belangrijke rol spelen bij het op gang brengen van gesprekken
tussen Israël, de Palestijnen en de bredere regio. Met het initiatief
geeft de AL enerzijds politieke rugdekking aan Abbas in
onderhandelingen met Israël. Anderzijds biedt het Israël een reëel
perspectief op vrede met en integratie in de bredere Arabische regio.
In het kader van deze onderhandelingen zullen beide partijen echter
concessies moeten doen ten aanzien van finale statuskwesties.
Ik zal in mijn gesprekken met premier Olmert en president Abbas
tijdens het komende bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden,
medio juni as., bij beide leiders aandringen op voortzetting van de
dialoog en op spoedige, constructieve maatregelen die de huidige
negatieve spiraal kunnen doorbreken en een hervatting van het
vredesproces mogelijk maakt. Daarbij zal ik tevens de bereidheid tot
blijvende Nederlandse politieke, personele en financiële steun aan het
vredesproces bevestigen.
Internationale en Nederlandse steun aan Libanon blijft eveneens
noodzakelijk, onder meer ter vergroting van de geloofwaardigheid en
stabiliteit van de regering Siniora. De veiligheidssituatie in Libanon
zal mede gezien de aanwezigheid van buitenlandse militanten op de
korte termijn niet verbeteren. Het recente geweld door Fatah al Islam
vormt een risico voor het wankele (veiligheids)politieke evenwicht in
Libanon Dit risico is des te groter omdat het Libanese leger
onvoldoende is toegerust om aan grootschalige gewelddadige acties het
hoofd te bieden, en de Libanese autoriteiten op grond van een uit 1969
daterend akkoord tussen de toenmalige Libanese regering en de leiding
van de PLO, niet gerechtigd zijn de Palestijnse vluchtelingenkampen te
betreden. Daarnaast ontbreekt het de vluchtelingen aan politieke en
economische rechten. De kampen zijn daardoor vrijplaatsen voor
criminele en terroristische organisaties geworden.
Anderzijds is het positief dat alle politieke partijen in Libanon
(inclusief Hezbollah) hun steun voor het leger en de
veiligheidsdiensten hebben uitgesproken in hun strijd tegen de
overwegend buitenlandse militanten van Fatah al Islam.
Deze consensus zal echter niet leiden tot een doorbreking van de
politieke patstelling over het Hariri-tribunaal. Gezien de mislukte
bemiddelingspogingen terzake lijkt de door premier Siniora
voorgestelde en door de SGVN gesteunde interventie door de
Veiligheidsraad gerechtvaardigd. De VNVR buigt zich momenteel over het
verzoek van Siniora. De dreiging van een hoofdstuk VII-resolutie kan
de druk op de pro-Syrische krachten in Libanon om een compromis te
vinden voor het tribunaal vergroten. Het risico bestaat echter ook dat
deze krachten, mogelijk gesteund door Syrië, pogingen zullen
ondernemen dit proces te ondermijnen door (verdere) destabilisering
van Libanon. De in mijn brief van april jl. genoemde noodzaak van een
kritische dialoog met Syrië, onder meer over zijn rol in Libanon,
blijft dan ook van belang.
1: "West Bank and Gaza. Economic Developments in 2006 - A First
Assessment", maart 2007
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken