Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Uw brief 20 april 2007 met kenmerk: 2060712840 Ons kenmerk SV/AB&C/2007/15253 Onderwerp Kamervraag/vragen van de leden Hamer, Ferrier, Van Datum 16 mei 2007 Bommel, Van Gent, Leerdam, Omtzigt en Luijben
inzake het advies van de Commissie Gelijke
Behandeling over het AOW-gat van Surinamers

Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van de leden Hamer (PvdA), Ferrier (CDA), Van Bommel (SP), Van Gent (GroenLinks), Leerdam (PvdA), Omtzigt (CDA) en Luijben (SP) over het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling over het AOW-gat van Surinamers.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(ing. A. Aboutaleb)

Bijlage(n): Bijlage: Beantwoording Kamervragen inzake het AOW-gat van Surinamers

Ons kenmerk SV/AB&C/2007/15253

Vraag 1
Bent u bekend met het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling over het niet verboden onderscheid bij het toekennen van AOW-jaren bij Surinamers van 14 januari 2007?

Antwoord op vraag 1
Ja.

Vraag 2
Wat is uw mening over dit oordeel?

Antwoord op vraag 2
De AOW is een opbouwverzekering, wat inhoudt dat de hoogte van het pensioen afhankelijk is van het aantal jaren dat men verzekerd is geweest tussen het vijftiende en vijfenzestigste levensjaar. Als verzekerden worden aangemerkt enerzijds ingezetenen en anderzijds niet- ingezetenen die in Nederland in een privaat- of publiekrechtelijke dienstbetrekking werkzaam zijn en aan de inkomstenbelasting zijn onderworpen of hier als zelfstandige aan het arbeidsproces deelnemen. Ingezetene in de zin van de AOW is degene die in Nederland woont. De Overzeese Rijksdelen behoren niet tot het rijk. Dit uitgangspunt is bevestigd door de HR in het arrest van 25 maart 1959, BNB 1959/162. Bij de totstandkoming van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden is met instemming van zowel Nederland als Suriname besloten de sociale zekerheid niet aan te merken als koninkrijksaangelegenheid. Noch is er op een later moment voor gekozen de sociale zekerheid alsnog aan te merken als koninkrijksaangelegenheid. Volgens die lijn is de AOW ook vormgegeven. De AOW is geen Rijkswet. De staatkundige relatie tussen Nederland en Suriname (tot aan de onafhankelijkheid van Suriname) heeft derhalve tot gevolg dat Suriname steeds verantwoordelijk is geweest voor zijn eigen sociaalzekerheidsstelsel.
De Commissie Gelijke Behandeling geeft in haar oordeel aan dat het criterium ingezetene leidt tot een indirect onderscheid tussen autochtone Nederlanders en Nederlanders van Surinaamse, maar ook van Arubaanse en Antilliaanse afkomst. De Commissie geeft daarbij aan dat het onderscheid objectief gerechtvaardigd is gelet op de doelstelling van de regeling, namelijk het respecteren van de autonomie van (destijds) de delen van het Koninkrijk en het zorgdragen voor een houdbaar sociale zekerheidssysteem. Het is in deze lijn niet disproportioneel om de omvang van de AOW-aanspraak te relateren aan de jaren waarin een betrokkene in Nederland verblijft. Dit oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling onderschrijf ik.

Vraag 3
Hoe beoordeelt u de constatering van de Commissie Gelijke Behandeling dat hoewel de AOW mogelijkheden biedt voor vrijwillige verzekering de verzoekers bij hun binnenkomst in Nederland er niet op zijn gewezen dat het van belang kan zijn om binnen een jaar na binnenkomst iets te doen aan hun achterstand in de AOW-opbouw en dat dit aanleiding kan zijn voor de verweerders/overheid om de nadelen van het toegepaste middel te mitigeren en
---

Ons kenmerk SV/AB&C/2007/15253

aan de positie van verzoekers tegemoet te komen, omdat een verbeterde voorlichting achteraf geen soelaas meer biedt voor deze groep?

Antwoord op vraag 3
Uitgangspunt bij de oudedagsvoorziening is dat de eigen verantwoordelijkheid van het individu voorop staat en dat de wettelijke mogelijkheden om een eventueel AOW-tekort op te lossen zo toegankelijk mogelijk moeten zijn. Om dit te realiseren zijn reeds enkele maatregelen getroffen. Allereerst heeft een herziening plaatsgevonden van de vrijwillige verzekering AOW, gericht op de opheffing van het nationaliteitsvereiste bij deze vorm van verzekering (via de Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW1). Daarnaast is de mogelijkheid om onverzekerde jaren bij binnenkomst in Nederland in te kopen verruimd, in die zin dat de termijn waarop een betrokkene de beslissing daartoe moet nemen, is verlengd van 1 naar 5 jaar. Tenslotte is bij de komst naar Nederland het maximum van het aantal in te kopen AOW-opbouwjaren over de achterliggende periode opgeheven. Met betrekking tot de mogelijkheid van inkoop wordt geen actieve voorlichting gegeven. Immers bij binnenkomst in Nederland zijn betrokkenen (nog) niet bekend bij de SVB en voor gemeenten (en betrokkene zelf) zal niet (altijd) duidelijk zijn of men van plan is zich blijvend te vestigen in Nederland en later een beroep zal doen op de Nederlands oudedagsvoorziening. Ook zal in een aantal gevallen sprake zijn van opbouw van oudedagsvoorzieningen in het herkomstland of geeft men de voorkeur aan private aanvulling van de oudedagsvoorziening. Onder meer om deze redenen wordt in de praktijk niet vaak overgegaan tot AOW-inkoop. Gelet hierop en op het uitgangspunt dat de oudedagsvoorziening ook een eigen verantwoordelijkheid is, lijkt het niet zinvol voorlichting over AOW- inkoop te bieden aan alle personen die zich in een bevolkingsregister in Nederland inschrijven.

Vraag 4
Bent u voornemens consequenties te trekken uit deze constatering? Op welke wijze zouden de huidige 65-plussers op wie dit betrekking heeft tegemoet kunnen worden gekomen?

Antwoord op vraag 4
Gelet op het feit dat niet alleen bij Nederlanders van Surinaamse afkomst, maar ook bij andere 65-plussers (ongeacht nationaliteit)sprake kan zijn van een onvolledige opbouw van de AOW indien men gedurende een bepaalde periode geen ingezetene was van Nederland en het feit dat de Commissie Gelijke Behandeling oordeelde dat het criterium ingezetene objectief gerechtvaardigd is, ligt het niet in de rede voor deze doelgroep een aparte voorziening te treffen. Daarnaast is van belang dat de aanvullende voorziening van de bijstand, waarop onder antwoord 7 verder wordt ingegaan, eveneens voor deze groep open staat.


1 Zie Staatsblad 2001, 212 en Kamerstukken II 2000/2001, 27 468.
---

Ons kenmerk SV/AB&C/2007/15253

Vraag 5
Deelt u de mening van de Commissie Gelijke Behandeling dat dit niet alleen Nederlanders van Surinaamse, maar ook van Antilliaanse en Arubaanse afkomst treft?

Antwoord op vraag 5
Ja. Een verschil is echter dat Nederlanders van Antilliaans of Arubaanse afkomst tijdens hun verblijf op de Antillen of op Aruba, aldaar wel onder de daar geldende oudedagsvoorziening vielen. Overigens heeft ook Suriname na de onafhankelijkheid een eigen oudedagsvoorziening getroffen. In de bijlage bij het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling wordt hierover terecht opgemerkt dat het bestaan van die voorziening tot consequentie zou hebben dat personen die in Suriname gedurende bepaalde perioden aanspraken hebben opgebouwd op die oudedagsvoorziening, indien over dezelfde periode ook aanspraken op de "Nederlandse" AOW zouden worden toegekend, dubbele uitkeringen zouden genieten ofschoon slechts voor één uitkering bijdragen zijn voldaan.

Vraag 6
Bent u voornemens de aanbeveling van de Commissie Gelijke Behandeling over te nemen om mogelijkheden aan te wenden om de nadelen van het toegepaste middel te verkleinen door bijvoorbeeld een ruimere en goedkopere mogelijkheid tot opbouw in te kopen, de informatie over bijverzekeringen te verbeteren of fiscale faciliteiten te verlenen ter zake van de inkoop? Zo neen, waarom niet?

Antwoord op vraag 6
Een optie van een goedkopere mogelijkheid tot inkoop of fiscale faciliteiten voor inkoop heeft een bredere reikwijdte dan de hiervoor genoemde groep van Nederlanders van Surinaamse afkomst. Omdat uw Kamer mij bij brief van 19 april 2007 (uw kenmerk: 07-SZW-B-16) tevens verzocht heeft om in brede zin in te gaan op de problematiek van de onvolledige AOW- opbouw en de FNV-notitie terzake, waarin deze opties ook genoemd zijn, zal ik deze vraag in dat kader beantwoorden.

Vraag 7
Welke eventuele mogelijkheden hebben gemeenten om een oplossing te bieden bij dit AOW- gat? Zijn er thans ook gemeenten die hiervoor een oplossing bieden? Zo ja, kan de Kamer hiervan een overzicht krijgen?

Antwoord op vraag 7
Naast de bij vraag 3 genoemde maatregelen om tekorten in de AOW-opbouw te voorkomen, zijn er ontwikkelingen gaande om 65-plussers die geen volledig AOW-recht hebben opgebouwd, zoveel mogelijk van dienst te zijn bij het verkrijgen van een aanvulling. Het betreft hier ontwikkelingen die ook voor Nederlanders van Surinaamse afkomst van belang zijn. De Wet werk en bijstand (WWB) voorziet erin, dat personen die geen recht hebben op
---

Ons kenmerk SV/AB&C/2007/15253

volledige AOW, hun inkomen aangevuld krijgen tot het relevante sociaal minimum. De WWB kent een aparte ouderennorm voor ouderen met onvolledige AOW-rechten, die aansluit bij het AOW-niveau. Gemeenten voeren de WWB uit. De Sociale verzekeringsbank (SVB) biedt gemeenten de faciliteit om via de Stichting Inlichtingenbureau de gegevens van personen die geen volledig AOW-recht hebben opgebouwd, jaarlijks ter beschikking te krijgen. De betreffende gemeenten kunnen deze personen dan pro-actief en doelgericht benaderen om het niet-gebruik zoveel mogelijk te beperken. Gemeenten kunnen er ook voor kiezen om de verstrekking van de aanvullende bijstand voor 65-plussers te laten uitvoeren door de SVB. De SVB integreert de aanvraag voor de aanvullende bijstand dan in de aanvraagprocedure voor de AOW, opdat aanvragers eventuele rechten op aanvullende bijstand niet over het hoofd zien. In