European Union



CJE/07/33

3 mei 2007

Pers en Voorlichting

PERSCOMMUNIQUE nr. 33/07

3 mei 2007

Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-303/05

Advocaten voor de Wereld VZW / Leden van de Ministerraad

Het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten is geldig

De afschaffing van de toetsing van de dubbele strafbaarheid is in overeenstemming met het legaliteitsbeginsel alsmede met het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel

Het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten heeft tot doel, de invoering van een vereenvoudigde regeling van overlevering, tussen rechterlijke autoriteiten, van veroordeelde of verdachte personen voor tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen of vervolging.

Een aantal in het kaderbesluit genoemde strafbare feiten zoals die zijn omschreven in het recht van de uitvaardigende lidstaat, leidt tot overlevering op grond van een Europees aanhoudingsbevel, zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid van het feit, indien daarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar.

In 2004 heeft de vereniging "Advocaten voor de Wereld" bij het Arbitragehof (België) een beroep ingesteld strekkende tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de Belgische wet die de bepalingen van dat kaderbesluit in intern recht omzet. Het Arbitragehof heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verschillende prejudiciële vragen over de geldigheid van het kaderbesluit gesteld.

In de eerste plaats stelt "Advocaten voor de Wereld" dat de aangelegenheid van het Europees aanhoudingsbevel bij overeenkomst had moeten worden geregeld. Hoewel het Hof erkent dat het Europees aanhoudingsbevel ook bij overeenkomst had kunnen worden geregeld, oordeelt het dat de Raad op grond van zijn beoordelingsvrijheid de voorkeur kan geven aan het rechtsinstrument van het kaderbesluit wanneer, zoals in casu, is voldaan aan de voorwaarden voor de vaststelling van een dergelijke handeling.

In de tweede plaats voert "Advocaten voor de Wereld" aan dat de afschaffing van de toetsing van de dubbele strafbaarheid voor een aantal in het kaderbesluit genoemde strafbare feiten in strijd is met het legaliteitsbeginsel in strafzaken. Dat beginsel impliceert dat de wet een duidelijke omschrijving geeft van de strafbare feiten en de daarop gestelde straffen. Aan deze voorwaarde is voldaan wanneer de justitiabele weet voor welk handelen of nalaten hij strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld.

Het Hof stelt in dit verband vast dat het kaderbesluit niet strekt tot harmonisatie van de betrokken strafbare feiten wat de bestanddelen ervan of de daarop gestelde straffen betreft. Hoewel de toetsing van de dubbele strafbaarheid voor een aantal categorieën van strafbare feiten wordt afgeschaft, blijven de omschrijving ervan en de vaststelling van de toepasselijke straffen bijgevolg behoren tot de bevoegdheid van het recht van de uitvaardigende lidstaat, die de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen, waaronder het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen, moet eerbiedigen. Bijgevolg is de afschaffing van de toetsing van de dubbele strafbaarheid voor een aantal strafbare feiten in overeenstemming met het legaliteitsbeginsel.

In de derde plaats wordt volgens "Advocaten voor de Wereld" het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel door het kaderbesluit geschonden doordat voor de andere dan de daarin bedoelde strafbare feiten overlevering afhankelijk kan worden gesteld van de voorwaarde dat de feiten waarvoor het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, een strafbaar feit vormen volgens het recht van de uitvoerende lidstaat. Dat onderscheid is niet objectief gerechtvaardigd. De afschaffing van de toetsing van de dubbele strafbaarheid is des te laakbaarder daar in het kaderbesluit geen uitvoerige omschrijving wordt gegeven van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd.

Het Hof benadrukt dat aangaande, ten eerste, de keuze van de in het kaderbesluit genoemde 32 categorieën van strafbare feiten, de Raad op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning en gelet op het hoge niveau van vertrouwen en solidariteit tussen de lidstaten, terecht heeft overwogen dat de betrokken categorieën van strafbare feiten, hetzij naar de aard ervan zelf hetzij wegens de daarop gestelde straf met een maximum van ten minste drie jaar, strafbare feiten zijn die op zodanig ernstige wijze de openbare orde verstoren en de openbare veiligheid in gevaar brengen, dat weglating van de toetsing van de dubbele strafbaarheid gerechtvaardigd is.

Aangaande, ten tweede, het feit dat de onnauwkeurige omschrijving van de betrokken categorieën van strafbare feiten kan leiden tot een disparate toepassing van het kaderbesluit in de verschillende nationale rechtsorden, behoeft slechts te worden opgemerkt dat dit kaderbesluit niet de harmonisatie van het materiële strafrecht van de lidstaten tot doel heeft.

Het Hof concludeert dat bij onderzoek van de gestelde vragen niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.

Beschikbare talen: BG FR DE EN ES EL IT NL PL

De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de internetpagina van het Hof http://curia.europa.eu/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=NL&Submit=recherche r&numaff=C-303/05
vanaf ongeveer 12.00 uur.

Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der Jeught.
Tel: +352 4303 2170 Fax: +352 4303 2988

Beelden van de uitspraak van het arrest zijn beschikbaar op "Europe by Satellite",
Europese Commissie, Directoraat-generaal Pers en Voorlichting, L-2920 Luxemburg Tel: 00 352 4301 35177 Fax: 00 352 4301 35249, of B-1049 Brussel, Tel: 00 32 2 2964106 Fax: 00 32 2 2965956
---

Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 (PB L 190, blz. 1).